no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/01-10-LV

Uitgebracht op : 11/03/2010
Publicatie datum: 29/06/2011

Ontwerp-landsverordening, houdende bepalingen in verband met de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht (Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht) (7606/RNA, DWJ’ 09/608)

Advies:  Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 5 januari 2010 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 8 maart 2010, bericht de Raad u als volgt.

De ontwerp-landsverordening houdende bepalingen in verband met de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht (Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht) strekt, volgens de considerans, ertoe in verband met de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafrecht de huidige wetgeving op onderdelen aan te passen.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.

Algemeen
De Raad betreurt het te moeten constateren dat het een en ander schort aan de kwaliteit van de onderhavige ontwerp-landsverordening (het ontwerp). Het ontwerp bevat naar het oordeel van de Raad op inhoudelijk, wetstechnisch en redactioneel gebied diverse onvolkomenheden.
Een volgens de Raad in het oog springende inhoudelijke onvolkomenheid betreft de wijziging in het ontwerp van verschillende landsverordeningen die, wegens overdracht van de zorg van de aangelegenheid waarop genoemde landsverordeningen betrekking hebben aan de eilandgebieden, de status van eilandsverordeningen hebben verkregen. De Raad volstaat hieronder met het geven van een aantal voorbeelden.

In de artikelen XXXVI, XXXVII, XXXVIII en XLII van het ontwerp (pagina’s 10 en 11) worden de strafbepalingen opgenomen in de Havenreglementen van respectievelijk Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Grootbaai Sint Maarten, in overeenstemming gebracht met het systeem van de geldboetecategorieën neergelegd in artikel 52 van het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht. In het voorgestelde artikel XXXIX van het ontwerp (pagina 11) wordt dit gedaan voor de strafbepaling opgenomen in de Loodsdienstverordening 1937 (P.B. 1939, no. 99). Bij Overdrachtslandsverordening VIII: Haven- en Loodswezen (P.B. 1952, no. 167) ging de zorg voor het haven- en loodswezen over op de eilandgebieden. Genoemde Havenreglementen en de Loodsdienstverordening 1937 hebben sindsdien de status van eilandsverordeningen verkregen.
De Raad is van oordeel dat het verwerken van een geldboete ter hoogte van één van de geldboetecategorieën neergelegd in artikel 52 van het nieuwe Wetboek van Stafrecht in de in genoemde regelingen opgenomen strafbepalingen door de desbetreffende eilandgebieden dient te geschieden.
De Raad adviseert de artikelen XXXVI, XXXVII, XXXVIII, XLII en XXXIX uit het ontwerp te schrappen.

Daarnaast is bij Overdrachtslandsverordening XVII (P.B. 1975, no. 267) de zorg voor de regeling van onder meer het wegverkeer overgedragen aan de eilandgebieden.
De Raad adviseert de regering daarom artikel XXXV van het ontwerp (pagina 10), waarin de Motorrijtuig-, rijwiel- en motorbootbelastingverordening 1928 (P.B. 1936, no. 17) wordt gewijzigd, ook uit het ontwerp te schrappen.

Op grond van het vorenstaande geeft de Raad de regering in overweging het ontwerp aan een grondig onderzoek te laten onderwerpen zodat genoemde onvolkomenheden van inhoudelijke aard en andere inhoudelijke, wetstechnische en redactionele onvolkomenheden kunnen worden hersteld.
De Raad gaat in dit advies eerst in op de verdere geconstateerde inhoudelijke onvolkomenheden in het ontwerp. Vervolgens geeft de Raad in het onderdeel “Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard” enkele voorbeelden van de overige geconstateerde onvolkomenheden in het ontwerp.

Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Artikel VI, onderdelen E en F (pagina 3)
In artikel VI, onderdeel E, van het ontwerp (artikel 15 van de Geslachtverordening 1908 (P.B. 1908, no. 37)) worden twee geldboetebedragen genoemd. Een boetebedrag op het feit dat strafbaar is gesteld en één dat bij recidive van dat feit wordt opgelegd. De Raad constateert dat bij het in overeenstemming brengen van genoemde bedragen met het systeem van de geldboetecategorieën, opgenomen in artikel 52 van het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht, zowel op het strafbaar feit als in geval van recidive een geldboete van de eerste categorie kan worden opgelegd. Dit is mede te wijten aan de omstandigheid dat de geldboetebedragen, opgenomen in de Geslachtverordening 1908, niet meer van deze tijd zijn. Dit heeft volgens de Raad tot gevolg dat bij recidive van het in artikel 15 strafbaar gestelde feit, waarop de rechter bij de eerste overtreding reeds het maximum bedrag aan geldboete heeft opgelegd, geen hogere geldboete kan worden opgelegd. Het vorenstaande geldt evenzeer voor artikel VI, onderdeel F, van het ontwerp (artikel 16 van de Geslachtverordening 1908).
De Raad geeft de regering in overweging in de onderdelen E en F van artikel VI van het ontwerp een voorziening te treffen om het vorenstaande te voorkomen.
 

Artikel XLVII, onderdeel B (pagina 12)
Het bedrag van de geldboete, opgenomen in artikel 5, tweede lid, van de Stuwadoorslandsverordening 1946 (P.B. 1946, no. 28), is vijfhonderd gulden. Dit bedrag komt in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht overeen met een geldboete van de eerste categorie.
De Raad stelt voor in artikel XLVII, onderdeel B, (artikel 5, tweede lid, van de Stuwadoorslandsverordening 1946) van het ontwerp de woorden, “geldboete van de tweede categorie” te vervangen door “geldboete van de eerste categorie”.

Artikel LXXXVI, onderdeel F (pagina 22)
Het bedrag van de geldboete, opgenomen in artikel 50, derde lid, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (P.B. 1965, no. 194), is ten hoogste driehonderd gulden. Dit bedrag komt in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht overeen met een geldboete van de eerste categorie.
De Raad stelt voor in artikel LXXXVI, onderdeel F, van het ontwerp (artikel 50, derde lid, van de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering) de woorden, “geldboete van de tweede categorie” te vervangen door “geldboete van de eerste categorie”.

Artikel LXXXIX, onderdeel B (pagina 23)
Het bedrag van de geldboete, opgenomen in artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (P.B. 1966, no. 17), is ten hoogste vijfhonderd gulden. Dit bedrag komt in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht overeen met een geldboete van de eerste categorie. De Raad stelt voor in artikel LXXXIX, onderdeel B, van het ontwerp (artikel 23, tweede lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting) de woorden, “geldboete van de tweede categorie” te vervangen door “geldboete van de eerste categorie”.

Artikel XC, onderdeel B (pagina 23)
Het bedrag van de geldboete, opgenomen in de artikelen 34 en 35 van de IJklandsverordening 1965 (P.B. 1967, no. 38), is ten hoogste tweehonderd gulden. Dit bedrag komt in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht overeen met een geldboete van de eerste categorie.
De Raad stelt voor in artikel XC, onderdeel B, van het ontwerp (artikelen 34 en 35 van de IJklandsverordening 1965) de woorden, “geldboete van de tweede categorie” te vervangen door “geldboete van de eerste categorie”.

Artikel CVI, onderdeel A (pagina 26)
In artikel 7, eerste lid, van de Statistieklandsverordening (P.B. 1976, no. 145) is opgenomen een “geldboete van ten hoogste duizend gulden”.
De Raad geeft de regering in overweging in artikel CVI, onderdeel A, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste duizend gulden”.

Artikel CXIV, (pagina 28)
In artikel 14, eerste lid, van de Cessantia-landsverordening (P.B. 1983, no. 85) is opgenomen een “geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden”.
De Raad geeft de regering in overweging in artikel CXIV, onderdeel A, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste tienduizend gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden”. Als gevolg van genoemde wijziging dienen de woorden “geldboete van de derde categorie” te worden vervangen door “geldboete van de tweede categorie”.

In artikel 14, tweede lid, van de Cessantia-landsverordening is opgenomen een “geldboete van ten hoogste tienduizend gulden”. De Raad geeft de regering in overweging in artikel CXIV, onderdeel B, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste tienduizend gulden”. Als gevolg van genoemde wijziging dienen de woorden “geldboete van de tweede categorie” te worden vervangen door “geldboete van de derde categorie”.

Artikel CXXVI, onderdeel B (pagina 30)
In artikel 15, tweede lid, van de Visserijlandsverordening (P.B. 1991, no. 74) is opgenomen een “geldboete van ten hoogste driehonderd gulden”.
De Raad geeft de regering in overweging in artikel CXXVI, onderdeel B, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste driehonderd gulden”. Als gevolg van genoemde wijziging dienen de woorden “geldboete van de tweede categorie” te worden vervangen door “geldboete van de eerste categorie”.

Artikel CXXIII, onderdeel B, C en D (pagina 32)
De artikelen, genoemd in de onderdelen B, C en D in artikel CXXIII, komen niet voor in de huidige tekst van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (P.B. 1996, no. 21).
De Raad geeft de regering in overweging artikel CXXIII, onderdelen B, C en D in overeenstemming te brengen met de huidige tekst van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (P.B. 1996, no. 21).

Artikel CXXIV (pagina 32)
De artikelen 9c, eerste lid, en 9d, tweede lid, komen niet voor in de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening (P.B. 1996, no. 23).
De Raad geeft de regering in overweging genoemde artikelleden te schrappen.

Artikel CXXVIII, onderdelen C, I en P (pagina’s 33 en 34)
In artikel 76 van het Wetboek van Strafvordering (P.B. 1996, no. 164) komen de woorden “artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen” niet voor.
De Raad geeft de regering in overweging artikel CXXVII onderdeel C, van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de huidige tekst van het Wetboek van Strafvordering.

In artikel CXXVIII, onderdeel I, van het ontwerp komt de zinsnede “103a tot en met 104c,” niet overeen met die in het Wetboek van Strafrecht.
De Raad geeft de regering in overweging genoemd onderdeel aan te passen.

In de laatste volzin van het nieuwe voorgestelde artikel 281 van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat de artikelen 294, tweede lid, en 295 van toepassing zijn. In vermelde volzin zijn de artikelen, waarnaar wordt verwezen, niet vervangen door de overeenkomstige artikelen opgenomen in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht.
De Raad geeft de regering in overweging de betreffende artikelen te vervangen door de overeenkomstige artikelen in het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht.

Artikel CXXXVI (pagina 37)
De geldboete in artikel 8, tweede lid, van de Landsverordening op de weerkorpsen 1997 (P.B. 1997, no. 335), zoals voorgesteld in artikel CXXXVI, is gesteld op “ten hoogste zestig duizend gulden”. Volgens de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp (pagina 2) dient bij de vervanging van de bedragen van de geldboetes door categorieën, in een geval als de onderhavige, steeds gekozen te worden voor “(het bedrag van) de categorie die voorziet in het naast hogere geldbedrag”.
In navolging van de memorie van toelichting geeft de Raad de regering in overweging de woorden “geldboete van de vierde categorie” in artikel CXXXVI van het ontwerp te vervangen door “geldboete van de vijfde categorie”.

Artikel CXLIX, onderdelen A en D (pagina 40)
Het bedrag van de geldboete in artikel 49, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (P.B. 2001, no. 89), zoals voorgesteld in artikel CXLIX, onderdeel A, van het ontwerp, moet zijn “ten hoogste NAF. 25.000,–“ in plaats van “ten hoogste NAF. 20.000,–”.
De Raad geeft de regering in overweging de woorden “geldboete van ten hoogste NAF. 20.000,–” in artikel CXLIX , onderdeel A, van het ontwerp te vervangen door “geldboete van ten hoogste NAF. 25.000,–”.

Het bedrag van de geldboete in artikel 50, vijfde lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen zoals voorgesteld in artikel CXLIX, onderdeel D, is “ten hoogste NAF. 50.000,–“.
De Raad geeft de regering in overweging, conform hetgeen is opgenomen in de memorie van toelichting (pagina 2) behorende bij het ontwerp met betrekking tot de vervanging van de bedragen door categorieën, de woorden “geldboete van de vierde categorie” in artikel CXLIX, onderdeel D, van het ontwerp te vervangen door “geldboete van de vijfde categorie”.

Artikel CL, onderdeel B (pagina 40)
In artikel 50, tweede lid, van de Luchtvaartlandsverordening (P.B. 2001, no. 151) is het bedrag van de geldboete gesteld op “ten hoogste vijf en dertig duizend gulden”. In artikel 50, tweede lid, zoals voorgesteld in artikel CL, onderdeel B, van het ontwerp zijn opgenomen de woorden “geldboete van ten hoogste vijftig duizend gulden”.
De Raad geeft de regering in overweging woorden “geldboete van ten hoogste vijftig duizend gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste vijfendertig duizend gulden”.

Artikel CLI (pagina 41)
De artikelen van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (P.B. 2002, no. 54) genoemd in de onderdelen A tot en met E van artikel CLI zijn vervallen.
Raad geeft de regering in overweging artikel CLI in overeenstemming te brengen met de huidige tekst van de Landsverordening op de winstbelasting 1940.

Artikel CLIV, onderdeel A (pagina 42)
Het bedrag van de geldboete in artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening identificatieplicht (P.B. 2002, no. 76) is vijftienduizend gulden.
De Raad geeft de regering in overweging, conform hetgeen is opgenomen in de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp (pagina 2) met betrekking tot de vervanging van de bedragen door categorieën, de woorden “geldboete van de derde categorie” in artikel CLIX, onderdeel A, van het ontwerp te vervangen door “geldboete van de vierde categorie”.

Artikel CLVIII, onderdeel A (pagina 43)
Het bedrag van de geldboete in artikel 20, eerste lid, in de Landsverordening organisatie bloedvoorziening (P.B. 2003, no. 68) is “ten hoogste NAF. 50.000,-“.
De Raad geeft de regering in overweging in artikel CLVIII, onderdeel A, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste tienduizend gulden” te vervangen door “geldboete van ten hoogste NAF. 50.000”. Als gevolg van genoemde wijziging dienen de woorden “geldboete van de derde categorie” te worden vervangen door “geldboete van de vijfde categorie”.

Artikel CLXII, onderdeel A (pagina 44)
Het bedrag van de geldboete in artikel 21, eerste lid, onder a, in de Landsverordening sociale vormingsplicht (P.B. 2005, no. 72) is “ten hoogste vijfduizend gulden”.
De Raad geeft de regering in overweging de woorden “geldboete van ten hoogste duizend gulden” in artikel CLXII, onderdeel A, van het ontwerp te vervangen door “geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden ”.

Artikel CLXIV, onderdeel B (pagina 44)
Het bedrag van de geldboete in artikel 40, eerste lid, onder b, van de Landsverordening drinkwater (P.B. 2006, no. 37), zoals voorgesteld in artikel CLXIV, onderdeel B, van het ontwerp, is ten hoogste honderdduizend gulden.
De Raad geeft de regering in overweging, conform hetgeen is opgenomen in de memorie van toelichting (pagina 2) met betrekking tot de vervanging van de bedragen door categorieën, de woorden “geldboete van de zesde categorie” te vervangen door “geldboete van de vijfde categorie”.

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Het ontwerp geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende wetstechnische en redactionele opmerkingen. De Raad volstaat met het geven van een aantal voorbeelden.

Het ontwerp
Algemeen
De doornummering van de artikelen na artikel CXXX op pagina 31 is niet correct. Het op genoemd artikel volgende artikel is genummerd CXXI. Als gevolg van de verkeerde nummering komt ook op pagina 35 een artikel CXXX voor.
De Raad geeft de regering in overweging de doornummering van de artikelen na artikel CXXX op pagina 31 aan te passen.

Artikel III, onderdelen B en C (pagina 2)
De aanhaling van Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht in artikel III, onderdelen B en C, van het ontwerp (artikelen 269, eerste lid, onderdeel c, onder 2o, en 327, eerste lid, onderdeel f, onder 2o, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) geschiedt op twee verschillende manieren.
De Raad geeft de regering in overweging bij de aanhaling van Boek 2 van het Wetboek van Strafrecht consistentie te betrachten.

Artikel VII (pagina 3)
In artikel VII van het ontwerp (artikel 2 van de Registratieverordening 1908 (P.B. 1908, no. 49)) dienen de woorden “artikel 2” vervangen te worden door “artikel 3”.

Artikel XIV, onderdelen A tot en met C (pagina 5)
De Raad stelt voor in artikel XIV, onderdeel A, van het ontwerp (artikel 41, eerste lid, van de Begrafenisverordening (P.B. 1919, no. 21)) na de woorden “eerste lid” de woorden “onder 1o,” in te voegen. In artikel XIV, onderdeel B, van het ontwerp (artikel 41, tweede lid, van de Begrafenisverordening dienen na de woorden “tweede lid” de woorden “onder 2o” te worden ingevoegd. In artikel XIV, onderdeel C, van het ontwerp (artikel 41, tweede lid, van de Begrafenisverordening dienen na de woorden “tweede lid” de woorden “onder 3o,“ te worden ingevoegd.

Artikel XVI, onderdelen A, F en G (pagina’s 5 en 6)
In artikel 17N van de Verordening van den 9de juni 1921, houdende bepalingen ter bestrijding van besmettelijke ziekten (P.B. 1921, no. 66) is opgenomen “Wetboek van Strafrecht voor Curaçao”.
De Raad geeft de regering in overweging in artikel XVI, onderdeel A, van het ontwerp de woorden “Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen” te vervangen door de woorden “Wetboek van Strafrecht voor Curaçao”.

De Raad constateert dat in artikel 51, onder 3o, van de Verordening van den 9de juni 1921, houdende bepalingen ter bestrijding van besmettelijke ziekten de woorden “Wetboek van Strafrecht” voorkomen en niet in artikel 51. Daar in eerstgenoemd artikelonderdeel geen melding wordt gemaakt van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen is, de in artikel XVI, onderdeel F, van het ontwerp voorgestelde wijziging van artikel 51, onder 3o, van de eerstgenoemde landsverordening overbodig.
De Raad adviseert de voorgestelde wijziging te schrappen.

Voorts stelt de Raad voor in artikel XVI, onderdeel G, van het ontwerp na het nummer “51” de letter “b” te schrappen en in plaats daarvan het woord “bis” op te nemen.

Artikel XXVII (pagina 8)
De Raad stelt voor in artikel XXVII van het ontwerp (artikel 11 van de Mijnwormziekte (Anchylostomiasis) keur van St. Martin N.G. 1931 (P.B. 1932, no. 112)) “artikel 11” te wijzigen in “artikel 6, eerste lid,”.

Artikel XLIV, onderdelen A en B (pagina 11)
De Raad stelt voor in artikel XLIV, onderdelen A en B, van het ontwerp (artikel 17, eerste en tweede lid, van de Burgerwachtlandsverordening 1942 (P.B. 1942, no. 38)) het woord “gulden” te schrappen.

Artikel XLIII (pagina 12)
Artikel XLVIII is niet juist genummerd. De Raad stelt voor “Artikel XLIII” goed te nummeren.
 

Artikel LIV, onderdelen A, I, AA, CC, DD, EE en FF (pagina’s 13, 14 en 15)
De Raad stelt voor om in artikel LIV, onderdelen A, I, AA, CC, DD, EE en FF, van het ontwerp (de Algemene Verordening I.U. en D. 1908 (P.B. 1949, no. 62)) de navolgende wijzigingen aan te brengen:
– In onderdeel A dient na het nummer “340” het woord ”tot” te worden ingevoegd;
– In onderdeel I zijn de wijzigingen die in artikel 236 in verband met de introductie van de geldboetecategorieën moeten worden aangebracht niet aangegeven.
– In de onderdelen BB, CC, DD en EE dient na het aangegeven bedrag van de geldboete dat in de desbetreffende artikelen vervangen dient te worden het woord “gulden” te worden ingevoegd.
– In onderdeel EE dient na het nummer “258a” te worden ingevoegd, “onderdeel b”.
– In artikel 259 van de Algemene Verordening I.U. en D. 1908 is geen geldboete opgenomen. Voornoemd artikel dient daarom niet gewijzigd te worden. De Raad stelt voor onderdeel FF te schrappen.
– In onderdeel V is geen wijzigingsvoorstel opgenomen. De Raad stelt daarom voor letter W tot en met letter FF te verletteren tot V tot en met DD.

Artikel LXI, onderdelen B en C (pagina 16)
De Raad stelt voor in artikel LXI, onderdelen B en C, van het ontwerp (artikel 16, eerste en tweede lid, van de Landsverordening ter bevordering van bedrijfsvestiging en hotelbouw (P.B. 1953, no. 194) )) “artikel 16” te vervangen door: “artikel 17”.

Artikel LXVIII, onderdeel B (pagina 18)
De Raad stelt voor artikel LXVIII, onderdeel B, van het ontwerp (artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening van de 22ste October 1958 nopens de registratie van schutter- en dienstplichtigen (P.B. 1958, no. 147)) als volgt te redigeren:
In artikel 4, tweede lid, worden de woorden “van de Nederlandse Antillen” geschrapt en wordt de zinsnede “geldboete van ten hoogste f. 600, -“ vervangen door: geldboete van de tweede categorie.

Artikel LXXXIII, onderdeel A (pagina 21)
In artikel LXXXIII, onderdeel A, van het ontwerp (artikel 41 van de Luchtvaartrampenverordening (P.B. 1965, no. 46)) is een geldboete ten bedrage van vijfhonderd gulden opgenomen.
De Raad stelt voor in artikel LXXXIII, onderdeel A, van het ontwerp de woorden “vierhonderd gulden” te wijzigen in de woorden “vijfhonderd gulden”.

Artikel LXXXIV, onderdeel C (pagina 22)
In artikel LXXXIV, onderdeel C, van het ontwerp (artikel 8 van de Landsverordening bescherming staatsgeheimen (P.B. 1965, no. 99)) dienen de woorden “van de Nederlandse Antillen” te worden geschrapt.

Artikel C, onderdeel B (pagina 25)
In artikel 18, eerste lid, van de Landsverordening Accijns van Sigaretten 1970 (P.B. 1970, no. 96) komen de woorden “geldboete van ten hoogste éénduizend gulden” slechts één keer voor.
De Raad geeft de regering in overweging het woord “telkens” weg te laten.

Artikel CIX, onderdeel B (pagina 27)
Artikel 23 van de Landsverordening aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (P.B. 1977, no. 4) heeft meerdere leden.
De Raad geeft de regering in overweging in het kader van duidelijkheid en consistentie achter “artikel 23” toe te voegen de woorden “, tweede lid,”.

In artikel 23, tweede lid, is opgenomen een “geldboete van ten hoogste f. 150 gulden”. De Raad geeft de regering in overweging in artikel CIX, onderdeel B, van het ontwerp de woorden “geldboete van ten hoogste honderdvijftig gulden” te vervangen door een “geldboete van ten hoogste f. 150 gulden”.

Artikel CXVII, onderdeel A (pagina 28)
De Raad geeft de regering in overweging “artikel 19, tweede lid,” in artikel CXVII, onderdeel A, van het ontwerp betreffende de Regeling bijzonder invoerrecht op benzine Bovenwindse Eilanden (P.B. 1985, no. 151) te vervangen door “artikel 19, eerste lid”.

Artikel CXXXVI (pagina 37)
De Raad geeft de regering in overweging “artikel 8, tweede lid,” in artikel CXXXVI te vervangen door “artikel 8, eerste lid”.

Artikel CXXXVII, onderdeel A en B (pagina 37)
De verwijzing naar artikel 15, eerste en tweede lid, van de Sanctielandsverordening (P.B. 1997, no. 336), zoals voorgesteld in artikel CXXXVII, onderdelen A en B, van het ontwerp, moeten zijn artikel 20, eerste lid respectievelijk artikel 20, tweede lid.
De Raad geeft de regering in overweging artikel CXXXVII van het ontwerp overeenkomstig aan te passen.

Artikel CXXXVIII, onderdeel A, B en C (pagina 37)
De verwoording van het bepaalde in artikel 28, eerste, tweede en derde lid, van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en –bescherming (P.B. 1998, no. 49), zoals voorgesteld in artikel CXXXVIII, onderdelen A, B en C, van het ontwerp, komen niet overeen met die in artikel 28 van de geldende tekst van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en –bescherming.
De Raad geeft de regering in overweging artikel CXXXVIII, onderdelen A, B, en C, van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de geldende tekst van de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en –bescherming.

Titel II Slotbepalingen (pagina 47)
De nummering in Titel II volgt de nummering in Titel I niet op. Het laatste artikel in Titel I is artikel CLXX terwijl het eerste artikel in Titel II artikel I is.
De Raad geeft de regering in overweging in het kader van duidelijkheid en consistentie de artikelen in Titel II van het ontwerp door te nummeren.

Artikel IV (pagina 47)
In artikel IV is zowel een inwerkingtredingsbepaling als een citeertitel opgenomen.
De Raad geeft de regering in overweging deze in aparte artikelen op te nemen.

De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.

Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerp-landsverordening niet bij de Staten in te dienen, dan nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 11 maart 2010

de Ondervoorzitter,                          de Secretaris,

 

_____________________               ____________________
Prof mr. F.B.M. Kunneman            mevr. mr. C.M. Raphaëla