no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/01-13-LV

Uitgebracht op : 19/02/2013
Publicatie datum: 13/03/2013

Ontwerplandsverordening, tot wijziging van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (zaaknummer 2012/062354)

Ontwerplandsverordening, tot wijziging van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 
(zaaknummer 2012/062354)

Advies:   Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 27 december 2012 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 18 februari 2013, bericht de Raad u als volgt.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

I. Algemeen
De onderhavige ontwerplandsverordening (het ontwerp) strekt ertoe de Landsverordening op de winstbelasting 1940 zodanig te wijzigen dat na het  aflopen van de offshore regeling, genoemde landsverordening voor de sector van de internationale financiële dienstverlening een fiscale regeling inhoudt die vergelijkbaar is met de fiscale faciliteit die op grond van de offshore regeling thans bestaat. De sector van de internationale financiële dienstverlening kan vanwege het ontwerp tijdig anticiperen en erop vertrouwen dat, bij of zelfs vóór het aflopen van de offshore regeling, hij op deze faciliteit kan terugvallen. Het ontwerp beoogt deze belangrijke sector, het investeringsklimaat en de werkgelegenheid in Curaçao respectievelijk te behouden, te verbeteren en te stimuleren. De Raad staat daarom positief tegenover het ontwerp, maar plaatst enige kanttekeningen bij de in het ontwerp en de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp (de memorie van toelichting) gebruikte terminologie, het gestelde over de huidige effectieve belastingdruk op de offshoremaatschappijen en de inwerkingtredingsbepaling.


II. Inhoudelijke opmerkingen
1. Het ontwerp

a. Het begrip “werknemers”
In artikel 9, vijfde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals voorgesteld in artikel I van het ontwerp, wordt omschreven wat er bij de toepassing van genoemd artikel onder het begrip “werknemers” dient te worden verstaan. De Raad is van oordeel dat het gebruik van het woord “zelfstandig” in de omschrijving van het begrip “werknemers” verwarring opwekt, omdat het woord “zelfstandig” in het belastingrecht juist op een niet in dienst verband zijnde natuurlijke persoon duidt. Wellicht wordt hier gedoeld op een deskundige die op een zelfstandige wijze zijn werkzaamheden uitvoert.

De Raad adviseert de regering om de omschrijving van het begrip “werknemers” in artikel I van het ontwerp aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

b. De inwerkingtredingsbepaling
Artikel II van het ontwerp bepaalt dat deze landsverordening in werking treedt op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat landsbesluit te bepalen tijdstip. De Raad is van mening dat aan een regeling slechts terugwerkende kracht kan worden verleend als daarvoor een bijzondere reden bestaat. In de toelichting op artikel II van het ontwerp is niet uitgelegd waarom aan de regering de bevoegdheid moet worden toegekend om deze landsverordening met terugwerkende kracht in werking te laten treden.
De Raad adviseert de regering om in de memorie van toelichting te motiveren om welke bijzondere reden(en) het mogelijk zou moeten zijn dat deze landsverordening met terugwerkende kracht in werking treedt.

2. De memorie van toelichting

a. De effectieve belastingdruk op de offshoremaatschappijen
Onder het onderdeel “2. Budgettaire gevolgen” van de memorie van toelichting (pagina 1), vijfde volzin, staat dat de offshoremaatschappijen thans onder een effectieve belastingdruk vallen van tussen de 2,4% en 3,4%. De Raad merkt op dat thans van de winst van de bestaande offshoremaatschappijen een belastingtarief wordt geheven van tussen de 2,4% en 3,4%. De effectieve belastingdruk (na toepassing van standaardrulings) op de winst van genoemde offshoremaatschappijen is in de meeste gevallen significant lager en niet, zoals gesteld in de memorie van toelichting, tussen de 2,4% en 3,4%.
De Raad adviseert de regering om in bovengenoemde volzin de woorden “effectieve belastingdruk” te vervangen door “belastingtarief”.

b. Het begrip “loonkosten”
In het laatste tekstblok van de memorie van toelichting (pagina 4) wordt toegelicht wat  onder “loonkosten” in de zin van artikel 9, tweede lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals voorgesteld in artikel I van het ontwerp, vallen. Daarnaast staat dat bij loon in natura met de waarde die voor de loonbelasting, bedoeld in de Landsverordening op de Loonbelasting 1976, in aanmerking komt rekening wordt gehouden. De Raad meent dat voornoemde nadere aanduiding van het begrip “loonkosten” te eng is. Volgens de Raad wordt over het hoofd gezien dat de lichamen, bedoeld in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 een ex-patriate in dienst kunnen nemen. Voor ex-patriates gelden op grond van artikel 4 van de Beschikking ex-patriates 1998 een van de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 afwijkende regeling, waardoor bepaalde beloningselementen niet tot het loon van de ex-patriates worden gerekend. Dit betekent dat deze elementen ook niet als loonkosten kunnen worden aangemerkt.
De Raad adviseert de regering om het laatste tekstblok van de memorie van toelichting te vervangen door de volgende volzin: “De loonkosten worden berekend overeenkomstig de bepalingen in de Landsverordening op de Loonbelasting 1976 en de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943.”  

III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 19 februari 2013

de Ondervoorzitter, de Secretaris,

 

___________________________ _____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla

 

Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

a. Het ontwerp
1. Het formulier van bekendmaking
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van artikel 7 van de Bekendmakingsverordening achter “KONINGIN” in het formulier van bekendmaking een uitroepteken te plaatsen.

2. De aanhef
De Raad constateert dat artikel 9 van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 bij de in P.B. 1985, no. 83 afgekondigde wijzigingslandverordening is komen te vervallen. Volgens de Raad wekt de formulering van de aanhef van het voorgestelde artikel I echter de indruk dat artikel 9 van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 nog steeds bestaat en dat het thans bij het voorgestelde artikel I wordt gewijzigd. De Raad meent dat met het ontwerp een nieuw artikel 9 in de Landsverordening op de winstbelasting 1940 wordt ingevoegd.
De Raad adviseert de regering om de eerste twee regels van artikel I te vervangen door: Na artikel 8 van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 wordt een nieuw artikel 9 ingevoegd luidende:

3. Artikel I
De Raad adviseert de regering om in artikel 9, derde lid, onderdeel c, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals voorgesteld in artikel I, vóór “verrichten” het lidwoord “het” in te voegen.

In artikel 9, vierde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940, zoals voorgesteld in artikel I, wordt zowel het woord “diensten” als het woord “dienstverlening” gebruikt. In artikel 9, derde lid, onderdeel e, waarnaar in het vierde lid wordt verwezen, wordt het woord “dienstverlening” gebruikt.
De Raad adviseert de regering om consistentie in woordgebruik in het voorgestelde artikel 9, derde lid, onderdeel e, en vierde lid te betrachten.

b. De memorie van toelichting
1. Verwijzing naar een advies van een ambtelijke dienst
In de voorlaatste volzin van paragraaf “2. Budgettaire gevolgen” wordt verwezen naar het gestelde in het advies van 10 oktober 2012 van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer. De Raad is van mening dat in een memorie van toelichting slechts het standpunt van de regering moet worden opgenomen.
De Raad adviseert de regering om bovengenoemde volzin dienovereenkomstig aan te passen.

2. Verwijzing naar “interim-regering”, “huidige interim-regering” en “vorige regering”
Daar als uitgangspunt dient te worden genomen dat de regering een continuïteit is, adviseert de Raad de regering om de verwijzingen in de memorie van toelichting naar “interim-regering”, “huidige interim-regering” en “vorige regering” te schrappen. 

3. De afkorting “OECD”
Op pagina 2, onder paragraaf “3. Advies Sociaal Economische Raad en Raad van Advies” wordt de Engelse afkorting “OECD” voor de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor het eerst gebruikt, maar niet omschreven.
De Raad adviseert de regering om de Nederlandse afkorting van bovengenoemde organisatie te gebruiken. Ook adviseert de Raad om bij het eerste gebruik van die afkorting duidelijk te maken waar die afkorting voor staat.

4. Het substancevereiste
In de twee laatste volzinnen van het eerste tekstblok op pagina 3, stelt de regering, als reactie op een opmerking van de Sociaal Economische Raad over het substancevereiste, dat bij de belangenafweging met betrekking tot het substancevereiste het belang van de onderneming niet aan de orde dient te komen. De Raad neemt aan dat de regering bij het opstellen van algemeen verbindende voorschriften zoveel mogelijk rekening houdt met de belangen van de betrokkenen. Bovendien lijkt bovengenoemde stelling tegenstrijdig omdat de regering toch het substancevereiste enigszins heeft versoepeld door de eis van minimaal drie werknemers te verlagen naar één werknemer.
De Raad adviseert de regering om de twee laatste volzinnen van het eerste tekstblok op pagina 3 te schrappen.