Adviezen
RvA no. RA/027-06’07
Uitgebracht op : 08/02/2007
Publicatie datum: 08/02/2007
Met verwijzing naar uw verzoek dd. 16 augustus 2006 om het oordeel van
de Raad van Advies inzake bovengenoemde onderwerp en de
behandeling hiervan in de gewone vergaderingen van de Raad op 4
september, 18 september en 2 oktober 2006 bericht de Raad u als volgt.
Aan de orde is de Ontwerp-Iandsverordening houdende vaststelling van
regels inzake het mediabeleid
Dit ontwerp beoogt een regeling te treffen die betrekking heeft op de
regulering van de inhoud van programma'sl publicaties van de media,
radio, televisie en schrijvende pers.
Daarnaast wordt voorzien in de oprichting van een mediaraad voor de
Benedenwinden en een mediaraad voor de Bovenwinden.
De onderliggende uitgangspunten bij de opstelling van de ontwerplandsverordening
zijn als volgt samengevat:
het scheiden van de regelgeving die betrekking heeft op de inhoud van
de media en de regelgeving die betrekking heeft op de technische
aspecten van het uitzenden van radio en televisieprogramma's (de
telecommunicatievoorzieningen). Uitgangspunt om mediabeleid en het
telecommunicatiebeleid in aparte regelgeving onder te brengen
het tot stand brengen van een nationale radio- en televisievoorziening in
het kader van de natievorming
het instellen van een mediaraad voor de Bovenwindse eilanden en een
mediaraad voor de Benedenwindse eilanden
het ontwikkelen van een reclamecode en van journalistieke
gedragsregels de mogelijkheid van administratieve handhaving van de neergelegde
verplichtingen
een sobere en flexibele regelgeving.
Het ontwerp is verdeeld in 7 hoofdstukken te weten:
Hoofdstuk I: Begripsbepalingen,
Hoofdstuk 11: De Mediaraad Bovenwinden en de Mediaraad Benedenwinden,
Hoofdstuk 111: Omroepprogramma's,
Hoofdstuk IV: Overige omroepprogramma's en verplichtingen voor aanbieders
van omroepzendernetwerken en omroepnetwerken,
Hoofdstuk V: Toezicht en administratieve boete,
Hoofdstuk VI: Wijziging van andere Landsverordeningen,
Hoofdstuk VII: Overgangs- en slotbepalingen
Algemeen
Het medialandschap verandert snel onder invloed van met name technologische
ontwikkelingen. Deze beweeglijkheid komt echter niet louter voort uit technologische
ontwikkelingen; ook ontwikkelingen van sociaal-culturele, economische en bestuurlijkjuridische
aard spelen mee en werken op een ingewikkelde manier op elkaar in.
Vanwege deze ontwikkelingen dienen nationale overheden ervoor te zorgen dat het
mediabeleid bij de tijd blijft. Het functioneren van het medialandschap raakt immers
rechtstreeks de kwaliteit van de democratie, de economie en de samenleving. Het
mediabeleid kan en mag weliswaar niet het hele medialandschap bepalen maar dient
wel bij te dragen aan een antwoord op de vraag wat voor een samenleving er beoogd
wordt.
In dit kader acht de Raad het raadzaam dat specifieke aandacht besteed wordt aan de
fundamentele waarden die aan het mediabeleid ten grondslag dienen te liggen te weten:
vrijheid en gelijkheid, pluriformiteit, onafhankelijkheid en toegankelijkheid. Naar de
mening van de Raad dienen ook de waarden kwaliteit, sociale samenhang en
bescherming van de persoonlijke levenssfeer een plaats te krijgen in het mediabeleid.
Daarnaast dient naar het oordeel van de Raad de maatschappelijke functies van het
medialandschap, zoals nieuwsvoorziening, opinievorming, achtergrondinformatie, kunst
en cultuur ook uiteengezet c.q ontwikkeld te worden.
Deze ingrediënten voor een toekomstbestendige grondslag van het mediabeleid zullen
dan ook een garantie bieden voor de uitvoerbaarheid, de rechtszekerheid en legitimiteit
van de regelgeving op dit gebied. Het mediabeleid moet bij de tijd, dus actueel blijven en
is tenslotte naar de mening van de Raad een zaak van continue politiek-bestuurlijke
overweging.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende Memorie van Toelichting
heeft de Raad aanleiding gegeven enige opmerkingen te plaatsen over het beleid, over
de organisatiestructuur, over de financiële middelen en over enige wetstechnische
onderwerpen.
Mediabeleid
In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat de Commissie Mediabeleid in
1995 een advies heeft uitgebracht over de hoofdlijnen voor een te voeren mediabeleid.
Dit advies is door de Regering in grote lijnen overgenomen. In 1997 werd gestart met
het wetgevingsproject.
De belangrijkste conclusie van de Commissie Mediabeleid was dat in de mediasector
ordening en adequate regelgeving noodzakelijk is en dat de bestaande regelgeving
verouderd, beperkt, verbrokkeld en weinig transparant is.
Thans, anno 2007, dient de Raad te concluderen dat het Mediabeleid uit 1995 sterk
verouderd is, zeker bezien vanuit hedendaagse technologische ontwikkelingen.
De Raad vraagt zich dan ook af in hoeverre het een en ander is geactualiseerd,
rekening houdend met de voortschrijdende ontwikkeling, de modernisering en de
digitalisering van de media.
Daarnaast dateren de reacties van de eilandgebieden Curaçao en Bonaire op dit
ontwerp uit 2003 en heeft de Raad uit verkregen documentatie niet kunnen opmaken of
de andere eilandgebieden op het onderhavige ontwerp hebben gereageerd.
Tevens vraagt de Raad aandacht voor de in het verleden opgerichte stichting Tel Anti!
die volgens de door de Raad verkregen informatie al 2 jaar niet meer operationeel is
terwijl kennelijk begin 2006 wel sprake zou zijn geweest van een wijziging van de
statuten van deze Stichting.
Organisatie
In het ontwerp wordt voorgesteld twee mediaraden op te richten te weten: de Mediaraad
voor de Bovenwinden en de Mediaraad voor de Benedenwinden in de vorm van een van
de regering onafhankelijke adviesorgaan, een stichting.
De Raad beveelt de Regering aan duidelijker de noodzaak aan te geven van twee
onafhankelijke adviesorganen. De Raad vraagt zich tevens ook af of de Regering zich
voldoende bewust is van de consequenties van twee naast elkaar functionerende
adviesorganen met een zelfde doelstelling, dan wel vooruitlopende op een nieuwe
staatstructuur hiervoor gekozen heeft.
Financiering
In artikel 5 van het ontwerp wordt aangegeven dat de kosten van de beide Mediaraden
ten laste komen van de begroting van het Ministerie van Onderwijs en Cultuur.
De Raad constateert dat de in artikel 2 opgenomen taakstelling van de mediaraden zeer
uitgebreid is. De Raad vraagt zich dan ook af of het kostenplaatje in relatie met de
taakstelling en het functioneren van de mediaraden wel toereikend is. Dit met name
bezien vanuit het feit dat het Land een maximum bedrag van slechts ANG. 20.000,– per
jaar aan beide raden ter beschikking zal stellen.
Het ontwerp
De Raad beveelt aan het zittingsjaar zoals aangegeven voor het opschrift te wijzigen in
2006-2007. Dit geldt eveneens voor de Memorie van Toelichting.
De considerans
De Raad constateert dat de overweging zoals opgenomen in de ontwerplandsverordening
te summier is en dat hiermee niet volstaan kan worden. De Raad
adviseert dan ook de overweging uit te breiden.
Artikel 2
De Raad is van oordeel dat de taakstelling van de mediaraden zoals opgenomen in
artikel 2 zeer uitgebreid is en plaatst kanttekeningen inzake de uitvoerbaarheid in deze,
mede in het licht van de daarvoor beschikbare financiële middelen.
Artikel 3
Het voorgestelde bestuur van de mediaraad onder artikel 3. tweede lid lijkt de Raad
enigszins onevenwichtig. De Raad constateert dat er geen vertegenwoordiging van de
overheid in het bestuur is. Tevens vraagt de Raad zich af hoe een lid benoemd zal
worden op voordracht van adverteerders aangezien er naar de mening van de Raad
geen organisatie is die de adverteerders vertegenwoordigt.
Daarnaast geeft de Raad in overweging ook een vertegenwoordiging van de
consumentenorganisaties in het bestuur van de Mediaraad op te nemen.
Met betrekking tot artikel 3. derde lid onder b (redactioneel) dient in de eerste zin het
woord! aanduiding "derde" veranderd te worden in "tweede".
ArtikelS
In artikelS, eerste lid dient aangegeven te worden dat de jaarrekening vergezeld dient te
zijn van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid afgegeven door
een accountant.
Artikel 6 en artikel 7
In de artikelen 7 en 8 van het ontwerp wordt de klachtenbehandeling door de mediaraad
uiteengezet. De Raad plaatst vraagtekens in verband met het aspect van
onpartijdigheid. Bovendien wordt niet gesproken over een eventuele vernietiging van
besluiten van de Mediaraad.
Artikel 8
Met betrekking tot artikel 8 vraagt de Raad zich af in hoeverre besluiten van de
Mediaraad geschorst dan wel vernietigd kunnen worden. Hieromtrent zullen ook
procedureregels dienen te worden vastgesteld.
Artikel 9
In artikel 9, tweede lid wordt aangegeven dat bij of krachtens landsbesluit houdende
algemene maatregelen regels gesteld kunnen worden ten aanzien van de
totstandkoming van besluiten tot verlening, weigering, wijziging of intrekking van de
vergunning, bedoeld in het eerste lid. In artikel 11 en artikel 12 worden echter reeds
aangegeven de gronden voor het weigeren van een vergunning alsmede voor de
intrekking van een vergunning. De Raad vraagt hiervoor aandacht. Ook wordt aandacht
gevraagd voor het gehanteerde begrip "Omroepprogramma ('s)", dat niet nader
gedefinieerd is.
Artikel 18
Met betrekking tot artikel 18, derde lid, geeft de Raad de regering in overweging deze
als volgt te redigeren: "De vergunning wordt verstrekt nadat de vergoeding is betaald.
Artikel 27
In artikel 27, eerste lid (redactioneel) dient het woord "vijentwintigduizend" vervangen te
worden door "vijfentwintigduizend".
Artikel 32
In artikel 32 wordt aangegeven dat een vergunning die voor de datum van
inwerkingtreding van deze landsverordening is verleend aan een omroepinstelling wordt
aangemerkt als een vergunning die mede ingevolge deze landsverordening is verleend.
De Raad vraagt zich af of er sprake is van een terugwerkende kracht en indien dit het geval zou zijn of er rekening gehouden is met eventuele hieruit voortvloeiende
consequenties. Wellicht is het te verkiezen om in dit artikel een bepaalde tijd aan te
geven waarin de "voorlopige vergunning" geldt, maar binnen welke een aanvraag
ingediend moet worden voor een vergunning als in deze landsverordening bedoeld.
Artikel 34
De Raad vraagt aandacht voor de redactie van dit artikel. De inwerkingtreding van een
ontwerpregeling wordt als volgt geredigeerd: "Deze landsverordening treedt in werking
op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld."
De Raad geeft in overweging de redactie van dit artikel conform aan te passen.
Het verdient voorts aanbeveling de ontwerp-Iandsverordening nogmaals na te gaan op
een aantal redactionele onvolkomenheden.
Medeondertekening
In hoofdstuk V van het ontwerp worden toezicht, opsporing en sancties voortvloeiende
uit het onderhavige ontwerp geregeld. Mede in dit kader is de Raad van oordeel dat
medeondertekening van dit ontwerp dient plaats te vinden door de Minister van Justitie.
Een van de uitgangspunten bij het opstellen van de ontwerp-Iandsverordening was dat
de regelgeving sober en flexibel zou zijn. De essentialia worden geregeld bij
Landsverordening; lagere regelgeving kan voorzien in nadere uitwerkingen indien
daaraan behoefte zou bestaan. In het ontwerp wordt echter minstens 15 maal
aangegeven dat bij of krachtens landsbesluit h.a.m. nadere regels gesteld kunnen
worden over een aantal zeer belangrijke aspecten. De Raad geeft in overweging het een
en ander nader te bezien.
Overigens kan de Raad zich met de onderhavige ontwerp-Iandsverordening en Memorie
van Toelichting verenigen en geeft de Regering in overweging de ontwerplandsverordening
bij de Staten in te dienen nadat met vorenstaande opmerkingen
rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 8 februari 2007