no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/05-21-DIV

Uitgebracht op : 17/02/2021
Publicatie datum: 01/04/2021

Ongevraagd advies van de Raad inzake regelingen die vervallen zijn bij de overgang van het toenmalige land de Nederlandse Antillen naar een nieuwe staatkundige structuur (het Land Curaçao)

Ongevraagd advies van de Raad inzake regelingen die vervallen zijn bij de overgang van het toenmalige land de Nederlandse Antillen naar een nieuwe staatkundige structuur (het Land Curaçao)

Advies: Met inachtneming van artikel 21, eerste lid, van de Landsverordening Raad van Advies, in navolging op het advies van de Raad van 21 september 2020 betreffende de ontwerplandsverordening inkorting op vakantie-uitkering, vakantie-uren en het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging vanaf het kalenderjaar 2020, en naar aanleiding van de behandeling van bovengenoemd onderwerp op 16 februari 2021, bericht de Raad u als volgt.

Aanleiding voor dit advies uit eigen beweging
 
De Raad heeft op 12 december 2014 advies uitgebracht over een ontwerplandsverordening houdende het niet toekennen van een loontrede in 2016 voor overheidsdienaren en personeel in dienst van met het Land nauw verbonden rechtspersonen[1]. In bedoeld advies heeft de Raad in het bijzonder stilgestaan bij de geldigheid van het Bezoldigingslandsbesluit 1998[2] en de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998[3]; één en ander in het licht van de overgang van het toenmalige land de Nederlandse Antillen naar het land Curaçao per 10 oktober 2010[4]. In dat advies neemt de Raad het standpunt in dat het vervallen van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, de Eilandenregeling Nederlandse Antillen en de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht van 1964 (hierna: LMA 1964) met zich meebrengt, dat ook de uitvoeringsbesluiten die daarop gebaseerd zijn, waaronder het Bezoldigingslandsbesluit 1998 en de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998, niet meer van kracht zijn. In de memorie van toelichting behorende bij de “Landsverordening houdende het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging in 2016 voor overheidsdienaren en wijziging van artikel 117, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht” (hierna: de memorie van toelichting) gaat de regering op voornoemd oordeel van de Raad in. De regering betwist in de memorie van toelichting dat de LMA 1964 vervallen is en concludeert in het verlengde daarvan dat het Bezoldigingslandsbesluit 1998 en de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998 nog onverkort gelden.

In een later aan de Raad ter advisering voorgelegd ontwerplandsbesluit ondersteunende politietaak Uitvoeringsorganisatie Controle en Beveiliging werd ondanks het eerdere advies van de Raad wederom verwezen naar het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (zaaknummers 2012/011328, 2014/008222 en 2014/042080). De Raad heeft in zijn advies ter zake van 7 februari 2018 met kenmerk RvA no. RA/30-17-LB zijn hiervoor verwoorde standpunt herhaald.

In de ontwerplandsverordening houdende inkorting op vakantie-uitkering, vakantie-uren en het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging vanaf het kalenderjaar 2020[5], waarover de Raad op 21 september 2020 geadviseerd heeft, is het volgens de Raad vervallen Bezoldigingslandsbesluit 1998 echter wederom door de regering als uitgangspunt genomen. De Raad heeft bij die gelegenheid praktische voorstellen aangedragen om het geconstateerde gebrek op een juridisch correcte wijze tijdelijk uit de weg te gaan en heeft aangegeven in een separaat advies in te zullen gaan op het geconstateerde verschil van inzicht tussen de regering en de Raad[6]. Het voorliggend advies strekt aldus daartoe.

Vervallen van regelingen in het algemeen

De Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao
 
Artikel 1 van de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao (hierna: de Algemene overgangsregeling) luidt als volgt.

Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van de Staatsregeling in Curaçao geldende landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en andere besluiten van regelgevende aard van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen van het eilandgebied Curaçao blijven van kracht, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de in de Bijlage A en B bij deze landsverordening vermelde landsverordeningen, landsbesluiten, houdende algemene maatregelen en andere besluiten van regelgevende aard van de Nederlandse Antillen, alsmede eilandsverordeningen en eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen van het eilandgebied Curaçao.
 
In de memorie van toelichting behorende bij de Algemene overgangsregeling wordt in onderdeel 3 “Uitwerking van het uitgangspunt” gesteld dat alle bestaande wetgeving van het land de Nederlandse Antillen en van het eilandgebied Curaçao overgenomen worden en dat alleen de wetgeving die niet wordt overgenomen uitdrukkelijk geïdentificeerd wordt in de bijlage bij genoemde landsverordening. In datzelfde onderdeel van de memorie van toelichting wordt voorts gesteld dat bij wetgeving die niet wordt overgenomen onder meer gedacht moet worden aan de organieke landsverordeningen, die op de voet van de afspraken gemaakt op de Start Ronde Tafelconferentie ter toetsing zijn voorgelegd aan de Ronde Tafelconferentie en afzonderlijk door de eilandsraad van Curaçao vastgesteld moeten worden.
 
2. De delegerende regeling en haar uitvoeringsregelingen
 
Wanneer een delegerende regeling (de hoofdregeling) niet meer bestaat, vervalt van rechtswege de rechtsgrondslag aan uitvoeringsregelingen die daarop gebaseerd zijn en kunnen die regelingen niet langer effect hebben. Dit is alleen anders indien voor die uitvoeringsregelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven wordt geroepen. Uit het feit dat een uitvoeringsregeling niet expliciet is ingetrokken, kan daarom niet worden afgeleid dat de regeling nog steeds zou gelden. Bepalend voor de geldigheid van een uitvoeringsregeling is aldus of voor die regeling een rechtsgrondslag in een hogere regeling bestaat. Zie aanwijzing 182 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Een eenmaal vervallen regeling kan niet opnieuw tot leven gewekt worden
 
Het kan wenselijk zijn om bij het intrekken van een delegerende regeling (hoofdregeling), de uitvoeringsregelingen die daarop zijn gebaseerd, nog voort te laten duren. In dat geval dient voor die uitvoeringsregelingen een nieuwe wettelijke grondslag in het leven te worden geroepen (zie hiervoor). Aangezien de uitvoeringsregeling bij het ontbreken van een nieuwe wettelijke grondslag van rechtswege en wel onmiddellijk en samen met de delegerende regeling vervalt, moet bedoelde nieuwe wettelijke grondslag rechtskracht krijgen vóór het moment waarop de delegerende regeling vervalt. Dit betekent dat voor een eenmaal vervallen uitvoeringsregeling nadien – ook niet met terugwerkende kracht – geen wettelijke grondslag meer gecreëerd kan worden die deze kan doen herleven[7].

Is de LMA 1964 nog van toepassing?

Het standpunt van de regering
 
In de memorie van toelichting stelt de regering op pagina 6 dat de LMA 1964 niet is komen te vervallen bij de overgang naar de nieuwe staatkundige status van het land Curaçao. Er is volgens de memorie van toelichting immers geen sprake van een wijziging of intrekking van de LMA 1964 conform het bepaalde in artikel 1, eerste lid, van de Algemene overgangsregeling, terwijl de LMA 1964 ook niet geplaatst is op één van de Bijlagen (de zogenoemde negatieve lijst) genoemd in artikel 1, tweede lid, van de Algemene overgangsregeling.
De regering redeneert in de memorie van toelichting voorts dat de LMA 1964 dus naast de nieuwe Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (A.B. 2010, no. 87) (hierna: LMA 2010) bestaat en dat bij de uitvoering van deze regelingen de regel van lex priori derogat lex anteriori toegepast wordt[8]. Deze regel bestaat echter niet[9] en de Raad veronderstelt dat daarmee bedoeld zal zijn lex posterior derogat legi priori; het beginsel dat de jongere wet voor de oudere wet gaat (de posterioriteitsregel) in geval onderdelen in beide wetten met elkaar conflicteren.  Bij een dergelijke redenering is de logische gevolgtrekking van de regering dat aldus de uitvoeringsregelingen, gebaseerd op de LMA 1964 – zoals het Bezoldigingslandsbesluit 1998 en de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998 – nu nog van kracht zijn.

Beoordeling door de Raad

De rechtsgeldigheid van de LMA 1964
De LMA 1964 diende ter uitvoering van artikel 13, derde lid, van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen (hierna: Staatsregeling NA), mede gelet op artikel 2, aanhef, onder E, sub 5, van de Eilandenregeling van de Nederlandse Antillen (hierna: ERNA) en de laatste alinea van artikel 2 van de ERNA. Zowel de Staatsregeling NA als de ERNA zijn per 10 oktober 2010 vervallen en sinds die datum dus niet meer van kracht in de rechtsorde van het land Curaçao[10]. Volgens de hoofdregel zijn daarom de uitvoeringsbesluiten van de beide regelingen – waaronder de LMA 1964 en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen – gelijktijdig en dus ook per 10 oktober 2010 vervallen. Een wettelijk voorschrift dat het vervallen van de LMA 1964 zou moeten tegenhouden, bestond immers niet op de vooravond van de overgang van het land de Nederlandse Antillen naar het land Curaçao. Reeds op grond daarvan zou geconcludeerd kunnen worden dat de LMA 1964 en de uitvoeringsbesluiten die daarmee samenhangen, geen rechtskracht hebben in de rechtsorde van het land Curaçao. De Raad is er ook anderszins niet van overtuigd dat artikel 1, eerste lid, van de Algemene overgangsregeling een grondslag biedt om het verval van de LMA 1964 tegen te houden[11]. De memorie van toelichting spreekt zich daarover – terwijl dat een heel bijzonder element betreft – ook niet uit.

De bedoeling van de wetgever
De Raad leidt voorts uit onderdeel “3. Uitwerking van het uitgangspunt” van de memorie van toelichting behorende bij de Algemene overgangsregeling af dat over het niet laten overgaan van de LMA 1964 naar de rechtsorde van het land Curaçao weldegelijk is nagedacht. Het is niet zo dat in het door de Raad aangehangen standpunt de LMA 1964 in nasleep van de Staatsregeling NA en van de ERNA zomaar vervallen is. Het uitgangspunt van de wetgever bij het vaststellen van de Algemene overgangsregeling was immers juist, zoals expliciet aangegeven in onderdeel 3 van de memorie van toelichting, om wetgeving van het land de Nederlandse Antillen en van het eilandgebied Curaçao niet over te nemen indien (de inhoud van) deze op grond van de afspraken die gemaakt zijn op de Start Ronde Tafelconferentie in organieke landsverordeningen zouden moeten worden vastgesteld. De Raad constateert dat de LMA 2010 een organieke landsverordening is als bedoeld in onderdeel 3 van de memorie van toelichting behorende bij de Algemene overgangsregeling. In het licht van het voorgaande concludeert de Raad dat het niet overnemen van de LMA 1964 ook de bedoeling van de wetgever moet zijn geweest.

Geen noodzaak om uitvoeringsregelingen afzonderlijk in te trekken
De regering stelt dat een uitvoeringsregeling waarvan de delegerende regeling (de hoofdregeling) vervallen, vervangen of ingetrokken is, pas vervalt als deze uitvoeringsregeling op de negatieve lijst is geplaatst of afzonderlijk is ingetrokken[12]. De Raad denkt daar anders over. Ook al zou het eerste lid van artikel 1 van de Algemene overgangsregeling daarover twijfels kunnen laten ontstaan, geeft het volgende voorbeeld naar het oordeel van de Raad een duidelijke indicatie dat de wetgever van bovenbedoelde basisprincipe niet heeft willen afwijken.
 
Het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (P.B. 2000, no. 80) (hierna: Besluit rechtspositie KPNA) komt niet voor op de negatieve lijst en is ook niet afzonderlijk ingetrokken of gewijzigd overeenkomstig het eerste respectievelijk tweede lid van artikel 1 van de Algemene overgangsregeling.
In navolging van de interpretatie die de regering aan artikel 1 van de Algemene overgangsregeling geeft, zou het Besluit rechtspositie KPNA automatisch van kracht moeten blijven na 10 oktober 2010. Om dat te bereiken zou geen bijzondere wettelijke voorziening getroffen moeten worden.  
De Algemene overgangsregeling is echter bij A.B. 2010, no. 102 gewijzigd. Doel van die wijziging was onder andere om een artikel 9A aan de Algemene overgangsregeling toe te voegen dat luidt als volgt:
 
Het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (P.B. 2000, no. 80) blijft van kracht.
 
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de wetgever van oordeel was dat het meermalen aangehaalde besluit – hoewel niet afzonderlijk ingetrokken en ook niet op de negatieve lijst geplaatst – zonder bedoelde wijziging van het ontwerp zou zijn vervallen en niet automatisch zou doorwerken in de rechtsorde van het land Curaçao[13].

Reparatie bij vervallen regeling
De regering stelt op pagina 10 van de memorie van toelichting dat voor wat betreft het vervallen van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 een reparatie gepleegd is.
De reparatie waar de regering hier op doelt, betreft een wijziging van artikel 117, eerste lid, van de LMA 2010[14] welke per 1 januari 2016 in werking is getreden. Het Bezoldigingslandsbesluit 1998 is – zoals meermalen aan de orde gekomen – volgens de Raad reeds per 10 oktober 2010 vervallen zonder een wettelijke voorziening om dat tegen te houden. Een poging om die vervallen regeling pas op 1 januari 2016 opnieuw tot leven te wekken, blijft daarom naar het oordeel van de Raad zonder enig juridisch effect. Overigens moet worden opgemerkt dat aan bedoelde reparatie van de LMA 2010 geen terugwerkende kracht verleend is. Het gevolg hiervan is dat ook al zou de reparatie effect hebben gehad – quod non! – dit niet voor de periode tussen 10 oktober 2010 en 31 december 2015 heeft gegolden.

Het rechtszekerheidsbeginsel en de posterioriteitsregel
 
1°. Inleiding
Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat een rechtssubject moet weten waar hij juridisch gezien aan toe is. Zijn rechtspositie dient daarom duidelijk en betrouwbaar te zijn.
De posterioriteitsregel bepaalt dat bij een conflict van regels van gelijke rang de jongste wet, dat wil zeggen de wet die als laatste is vastgesteld, prevaleert boven oudere wetten. Er zijn echter situaties denkbaar waarin de posterioriteitsregel geen uitkomst zal bieden. Bijvoorbeeld wanneer niet duidelijk is of een conflict bestaat tussen een jongere en een oudere wet. Dit knelt met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de rechtspositie van het rechtssubject in dergelijke gevallen onduidelijk en niet betrouwbaar is.
 
2°. Regelingen die naast elkaar bestaan volgens het standpunt van de regering
Strikt formeel kan gesteld worden dat de datum van inwerkingtreding van de LMA 1964 – bij een eventuele overgang van de LMA 1964 naar de rechtsorde van Curaçao – samenvalt met die van de LMA 2010[15]. Juridisch zou dat betekenen dat bij de LMA 1964 en de LMA 2010, ondanks verschillende namen, niet gesproken kan worden van posterior en anterior of van oude en nieuwe regeling. Ze zijn immers precies even oud. Echter, de Raad kan ook de meer praktische redenering volgen, waarbij gekeken moet worden naar de datum van vaststelling dan wel de oorspronkelijke inwerkingtredingsdatum van de LMA 1964 in het land de Nederlandse Antillen. Uitgaande van dat laatste zal toepassing van de posterioriteitsregel ertoe leiden dat de bepalingen van de LMA 2010 (jongste wet) bij de uitvoering voor moeten gaan op die van LMA 1964 (oudste wet).
In het geval van het Bezoldigingslandsbesluit 1998 en de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998 ligt dat anders. De beide regelingen zijn op 1 januari 1998 in werking getreden en zouden sinds 10 oktober 2010 beide de status van landsbesluit, houdende algemene maatregelen, moeten hebben gekregen (artikel 5, tweede lid, van de Algemene overgangsregeling)[16]. Toepassing van de posterioriteitsregel biedt in laatstgenoemd geval naar het oordeel van de Raad geen oplossing indien alleen naar de datum van inwerkingtreding gekeken wordt. De oorspronkelijke inwerkingtredingsdatum valt immers voor beide regelingen op 1 januari 1998, waardoor geen onderscheid gemaakt kan worden tussen een oudere en een jongere wet. Indien echter gekeken wordt naar de datum van vaststelling van genoemde regelingen, dan zou bij de uitvoering de Bezoldigingsregeling Curaçao 1998 (vastgesteld op 11 maart 1998) voor moeten gaan als zijnde van jongere datum dan het Bezoldigingslandsbesluit 1998 (vastgesteld op 30 december 1997). De Raad constateert dat dit laatste in de praktijk niet het geval is; bij de uitvoering lijkt de regering steeds het Bezoldigingslandsbesluit 1998 als uitgangspunt te nemen[17]. De regering haalt in de memorie van toelichting zelf de posterioriteitsregel aan, maar past deze in de praktijk kennelijk dus niet consequent toe.
 
3°. Rechtspositie van het rechtssubject is onduidelijk en niet betrouwbaar
Voor het rechtssubject, in dit geval de ambtenaar, kan het bovenstaande voor een onduidelijke en niet betrouwbare rechtspositie zorgen. Hij kan zich gaan afvragen, nu de regering niet in alle gevallen de posterioriteitsregel lijkt toe te passen, of bij de keuze van de regering welke regeling prioriteit geniet ook zijn belangen zijn meegewogen. Bijvoorbeeld in het geval niet de regeling prioriteit geniet die voor het rechtssubject voordeliger is.
In dit advies heeft de Raad een aantal regelingen aangehaald dat de ambtenaar betreft. Het aanhalen van juist deze regelingen dient slechts om meer concreet op het in de memorie van toelichting ingenomen standpunt van de regering in te kunnen gaan. Hetgeen de Raad in dit advies aan de orde stelt, dient daarom ook in een meer algemene zin te worden beschouwd en toegepast.

Implicaties van het standpunt van de Raad en conclusie
 
Bij een meer algemene beschouwing en toepassing van het in dit advies herhaalde standpunt van de Raad inzake het al dan niet vervallen zijn van regelingen, kan blijken dat meerdere regelingen waarvan gedacht wordt dat die nog van kracht zijn, rechtens niet meer bestaan. Het rechtsvacuüm dat als gevolg hiervan zal ontstaan, dient zo snel mogelijk hersteld te worden. Dit houdt in dat onmiddellijk (wettelijke) maatregelen genomen moeten worden om dit rechtsvacuüm enerzijds te herstellen en anderzijds om reeds verworven rechten en opgewekte verwachtingen te waarborgen. Onmiddellijk is, ruim 10 jaar na de ontmanteling van het land de Nederlandse Antillen, nu niet echt meer aan de orde. De snelste manier om dan toch tot herstel over te gaan, is om de tekst van de betreffende vervallen regelingen – voorlopig zonder wijzigingen en modernisering aan te brengen – volgens de gangbare wetgevingsprocedure opnieuw – en voor zover nog mogelijk – met terugwerkende kracht vast te stellen.
Gezien de implicaties van het voorgaande kan het zijn dat de regering in haar standpunt blijft volharden, waardoor de onduidelijkheid en (rechts)onzekerheid langer zullen voortduren. In een eventuele procedure voor de rechter zou dit punt aangekaart kunnen worden, die dan een oordeel zal moeten vellen hierover, hetgeen uiteindelijk de noodzakelijke duidelijkheid zal brengen.
 
Onder verwijzing naar het besluit van de Raad van Ministers d.d. 24 oktober 2012 (zaaknummer 2012/061193) met betrekking tot de plaatsing van adviezen op de website van de Raad, wordt u erop geattendeerd, dat dit advies zes weken nadat het aan de Gouverneur is aangeboden op de website van de Raad zal worden geplaatst, tenzij de Minister van Algemene Zaken de Raad binnen voornoemde termijn bericht dat plaatsing op de website op grond van een van de gronden, genoemd in artikel 11 van de Landsverordening openbaarheid van bestuur Curaçao, niet gewenst is.
 
 Willemstad, 17 februari 2021
  
de Ondervoorzitter,                                                    de Secretaris,
 
 
____________________                                            _____________________
mevr. mr. L. M. Dindial                                               mevr. mr. C. M. Raphaëla
 

 

[1] Landsverordening van de 28ste december 2015 houdende het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging in 2016 voor overheidsdienaren en wijziging van artikel 117, eerste lid, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 2015, no. 83).

[2] (P.B. 1997, no. 314).

[3] (P.B. 1998, no.36).

[4] Advies van de Raad met kenmerk RvA no. RA/36-14-LV. Zie ook het advies van de Raad van 8 december 2015 met kenmerk RvA no. RA/39-15-LV over de ontwerplandsverordening houdende wijziging van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (zaaknummer 2014/004390) waarin in onderdeel “III. De verbetering van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht”, “a. Inleiding” op pagina’s 8 en 9 verwezen wordt naar het advies van de Raad met kenmerk RA/36-14-LV.

[5] Advies van de Raad met kenmerk RvA no. RA/36-20-LV (zaaknummers 2020/025535 en 2020/029235). De Landsverordening inkorting arbeidsvoorwaarden 2020 is vastgesteld en bekend gemaakt in P.B. 2020, no. 158.

[6] Zie onderdeel II. “5. Het Bezoldigingslandsbesluit en de Regeling Vakantie en Vrijstelling van Dienst Ambtenaren” (pagina’s 4 en 5).

[7] Zie ook “Overgangsrecht, Preadviezen”, prof. mr. F.H. van der Burg en mr. A. Weggeman, Vereniging voor wetgeving en wetgevingsbeleid, onderdeel “6.3.6. Terugwerkende kracht reanimeert geen vervallen regelingen”, pagina 83.

[8] Zie pagina 6 van de memorie van toelichting.

[9] https://www.overeenkomsten.nl/uitleg/lex-posterior-derogat-legi-priorianteriori/

[10] De Staatsregeling NA en de ERNA staan beide op de negatieve lijst.

[11] Zie hierna met name onder “c. Geen noodzaak om uitvoeringsregelingen afzonderlijk in te trekken”.

[12] Zie pagina 6 van de memorie van toelichting.

[13] Het Besluit rechtspositie KPNA is een uitvoeringsregeling van artikel 16 van de Politieregeling 1999. De Politieregeling 1999 komt voor op de negatieve lijst en is om die reden niet overgegaan in de rechtsorde van het land Curaçao.

[14] Artikel 117, eerste lid, van de LMA 2010 luidt als volgt:

Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening bestaande besluiten en beschikkingen houdende algemeen verbindende voorschriften in de zin van de Regeling Ambtenarenrechtspraak blijven, voorzover zij of daarin voorkomende bepalingen niet in strijd zijn met deze landsverordening, van kracht totdat zij overeenkomstig de voorschriften der Staatsregeling van Curaçao en van deze landsverordening zijn vervangen.

Artikel 3 van de Landsverordening van de 28ste december 2015 (P.B. 2015, no. 83) luidt als volgt:

De Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 117, eerste lid, komt te luiden:

Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening bestaande besluiten en beschikkingen houdende algemeen verbindende voorschriften in de zin van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht 1964 blijven, voor zover zij of daarin voorkomende bepalingen niet in strijd zijn met deze landsverordening, van kracht totdat zij overeenkomstig de voorschriften der Staatsregeling van Curaçao en van deze landsverordening zijn vervangen.

[15] De datum van transitie van de rechtsorde van het land de Nederlandse Antillen naar de rechtsorde van het land Curaçao; namelijk 10 oktober 2010.

[16] Toepassing van de superioriteitsregel (de hogere regeling gaat voor) is niet aan de orde omdat beide regelingen, met toepassing van artikel 5, tweede lid, van de Algemene overgangsregeling, gelijke rang gekregen hebben.

[17] Zie laatstelijk artikel 2 van de ontwerplandsverordening houdende de regeling van bezoldiging, het pensioen alsmede overige geldelijke voorzieningen van de ministers alsmede van de gevolmachtigde minister en voorzieningen ten behoeve van hun nabestaanden (Landsverordening geldelijke voorzieningen ministers) (zaaknummers 2020/032663, 2020/33254 en 2014/040683). De Raad heeft op 10 december 2020 advies ter zake uitgebracht (kenmerk  RvA no. RA/48-20-LV).