no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/06-10-LV

Uitgebracht op : 15/06/2010
Publicatie datum: 29/06/2011

Ontwerp-landsverordening tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 aan een aantal aanvullingen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (4896/RNA)

Advies:  Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 29 januari 2010 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 14 juni 2010, bericht de Raad u als volgt.

De ontwerp-landsverordening tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 aan een aantal aanvullingen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek strekt, volgens de considerans, ertoe het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 aan te passen aan de Landsverordening trust, de Landsverordening verzekering en lijfrente, de Landsverordening erfrecht en schenking, de Landsverordening arbeidsovereenkomst en de Landsverordening personenvennootschap, alsmede aan de Arubaanse Landsverordening vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.

Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
De considerans
Bestudering van de onderhavige ontwerp-landsverordening (het ontwerp) leert dat niet alleen de in de considerans genoemde wijzigingen worden doorgevoerd, maar dat ook de electronische onderhandse akte wordt ingevoerd (artikel I, onderdeel C, waarbij artikel 135a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv, wordt ingevoegd). Dit is een nieuwe mogelijkheid in het rechtsverkeer die naar de mening van de Raad vermelding in de considerans verdient.
De Raad adviseert ook de invoering van de electronische onderhandse akte in de considerans op te nemen.

Volgens de considerans zou bovenaangehaalde ontwerp-landsverordening onder meer ertoe strekken, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 aan te passen aan de Landsverordening trust, de Landsverordening verzekering en lijfrente, de Landsverordening erfrecht en schenking, de Landsverordening arbeidsovereenkomst en de Landsverordening personenvennootschap.
Al hebben de hier genoemde (ontwerp-)landsverordeningen een citeertitel meegekregen, zijn het toch niet op zich zelf staande wettelijke regelingen. Het zijn wijzigingslandsverordeningen waarbij aanpassingen/aanvullingen worden aangebracht in het nieuwe Burgerlijk Wetboek, op het terrein van trust, verzekering en lijfrente, erfrecht en schenking etc. Met de in het onderhavige ontwerp voorgestelde wijziging wordt het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Faillissementsbesluit 1931 aangepast aan het nieuw Burgerlijk Wetboek, zoals dat wetboek komt te luiden nadat het is aangevuld bij de hiervoor genoemde landsverordeningen. Naar de mening van de Raad dient daarom dit deel van de considerans zodanig te worden geformuleerd, dat rechtstreeks verwezen wordt naar het aangevulde nieuw Burgerlijk Wetboek.
De Raad geeft in overweging de considerans in bovenstaande zin aan te passen.

In de considerans wordt verwezen naar de Arubaanse Landsverordening vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Onderhavige landsverordening betreft een eenvormige landsverordening. Dat betekent dat de betreffende Arubaanse landsverordening en onderhavige landsverordening weliswaar gelijkluidend moeten zijn, maar dat in ieder land de desbetreffende (eenvormige) landsverordening het onderwerp alleen voor dat land regelt. In dat verband is de Raad van mening dat in de considerans niet verwezen kan worden naar wetgeving die hier te lande niet geldt. Wel kan, waar nodig, in de memorie van toelichting naar deze wetgeving worden verwezen.
De Raad adviseert de verwijzing naar de Arubaanse Landsverordening vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in de considerans te schrappen en daar, alleen waar nodig, in de memorie van toelichting naar te verwijzen.

De burgerlijke rechtsvordering en het faillissementsrecht moeten ingevolge artikel 5, onderdelen 3° en 4°, van de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba (Samenwerkingsregeling) bij eenvormige landsverordening worden geregeld. In de considerans wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het ontwerp de Samenwerkingsregeling zoveel mogelijk in acht is genomen. In artikel 2 eerste lid, van de Samenwerkingsregeling wordt echter uitdrukkelijk bepaald dat de landen bij hun wetgeving en bestuur de bepalingen van de Samenwerkingsregeling in acht nemen. De Raad is van mening dat de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba geen ruimte biedt om van de daarin vastgelegde procedure voor eenvormige landsverordeningen af te wijken.
De Raad adviseert de woorden ”zoveel mogelijk” in de considerans te schrappen.

Tijdstip van inwerkingtreding
Het ontwerp bevat voor een groot deel wijzigingen naar aanleiding van nieuwe wetgeving, die op dit moment nog in procedure is. In veel voorgestelde bepalingen komen daarom verwijzingen voor naar artikelen die nog geen geldend recht zijn. Dit brengt met zich mee dat de onderhavige (ontwerp-)landsverordening tegelijk met, althans niet eerder dan, de in dit ontwerp bedoelde wijzigingen/aanvullingen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek in werking kan treden.
De Raad adviseert voor wat betreft het tijdstip van inwerkingtreding van het ontwerp (volgens artikel III, bij landsbesluit te bepalen) daarmee terdege rekening te houden.

Artikel I, onderdeel C (invoeging artikel 135a Rv)
De memorie van toelichting geeft op pagina 3 aan dat het voorgestelde artikel 135a Rv is ontleend aan het Nederlandse wetsvoorstel Kamerstukken I en II, 2007/10, 31 358, tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek. Op grond van de Landsverordening overeenkomsten langs elektronische weg (P.B. 2000, no. 168) bestaat al de mogelijkheid om langs electronische weg overeenkomsten tot stand te brengen. Artikel 6:227a van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek stelt de electronisch totstandgekomen onderhandse akte gelijk aan de schriftelijke akte en stelt daar een aantal eisen aan die verder gaan dan de eisen voor overeenkomsten, neergelegd in de eerder genoemde Landsverordening langs electronische weg. Artikel 6:227a van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek eist waarborging van de raadpleegbaarheid en de authenticiteit van de overeenkomst, het moment van totstandkoming van de overeenkomst moet met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld en de identiteit van de partijen moet met voldoende zekerheid zijn vastgesteld. Het door de Nederlandse regering voorgestelde artikel 156a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voegt daar een aantal eisen aan toe. Het in het ontwerp voorgestelde artikel 135a Rv heeft dezelfde inhoud als het voorgestelde artikel 156a van het Nederlandse Wetboek van Rechtsvordering. Het Burgerlijk Wetboek alhier kent evenwel geen equivalent van artikel 6:227a van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Daarmee mist de electronisch verleden onderhandse akte cruciale waarborgen voor de authenticiteit daarvan.
De Raad geeft in overweging de eisen ten aanzien van de onderhandse akten langs electronische weg aan te vullen met de eisen, genoemd in artikel 6:227a van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek.

De memorie van toelichting
Context van de wijzigingen
Het ontwerp strekt er toe het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen naar aanleiding van enkele recente aanvullingen op het Burgerlijk Wetboek. Voor een goed begrip van de wijzigingen in het ontwerp is inzicht in de samenhang daarvan met de aanvullingen op het Burgerlijk Wetboek nodig. De memorie van toelichting geeft die samenhang bij de artikelsgewijze toelichting aan, waardoor de context van de wijzigingen versnipperd in beeld komt. Zo wordt bij het gewijzigde artikel 5, onder 4°, Rv een aantal wijzigingen in een andere ontwerp-landsverordening toegelicht. Die wijzigingen zijn weliswaar relevant voor de voorgestelde wijziging van artikel 5 Rv, maar door deze opzet van de toelichting is niet meer duidelijk wat de wijziging van artikel 5 Rv nu concreet inhoudt. Een algemene beschouwing in het algemeen deel van de memorie van toelichting over de samenhang van de wijzigingen in andere ontwerp-landsverordeningen met de voorgestelde wijzigingen in dit ontwerp zou, naar de mening van de Raad, de overzichtelijkheid van het geheel aanzienlijk verbeteren. Als de context van de wijzigingen in het algemene deel van de memorie van toelichting helder in beeld is gebracht, kan bij de artikelsgewijze toelichting worden volstaan met een toelichting op de concrete wijzigingen in dat artikel, en kan voor de bredere context, voor zover nodig, worden verwezen naar het algemeen deel.
De Raad adviseert de memorie van toelichting in bovenstaande zin in te richten.

Inzichtelijkheid in concrete wijzigingen
Het ontwerp vervangt vaak hele artikelen, terwijl de wijziging slechts een paar woorden in de huidige bepaling betreft. Artikel I, onderdeel M, van het ontwerp vervangt afdeling 2C van het Rv in zijn geheel, terwijl een groot aantal bepalingen of minimaal of in het geheel niet worden gewijzigd. Uit de bepalingen zelf blijkt daardoor niet duidelijk wat de concrete wijziging ten opzichte van het huidige recht inhoudt. Dit zou in de memorie van toelichting kunnen worden ondervangen. Dit gebeurt evenwel onvoldoende en niet consequent.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting de voorgestelde wijzigingen zodanig toe te lichten dat duidelijk wordt wat de wijzigingen ten opzichte van het huidige recht inhouden.
Verhouding tot ontwerp-landsverordening koop van onroerende zaken en aanneming van werk
De ontwerp-Landsverordening koop van onroerende zaken en aanneming van werk scherpt de eisen voor de totstandkoming van de koop van een onroerende zaak aan en eist daarvoor dat zij schriftelijk wordt aangegaan met daaraan gekoppeld een bedenktijd. De memorie van toelichting bij voornoemd ontwerp geeft als reden aan dat algemeen wordt aangenomen dat een bijzondere wettelijke bescherming van de consumentkoper van een woning wenselijk is.
Het onderhavige ontwerp opent de mogelijkheid onderhandse akten langs electronische weg tot stand te brengen. Dat geldt dus ook voor schriftelijke overeenkomsten met betrekking tot koop van onroerende zaken. Dit werd, getuige de in het Nederlandse parlement gevoerde discussie hierover (Kamerstukken II en I, 31 358, 2007/10), in Nederland door een aantal kamerleden ervaren als een afbreuk aan de waarborg tegen impulsieve besluiten.
De Raad geeft de regering in overweging na te laten gaan hoe dit in de Nederlands-Antilliaanse praktijk wordt ervaren en hoe de hantering van de elektronische akte zich verhoudt tot de aanscherping van de eisen ten aanzien van koopovereenkomsten van onroerende zaken in de ontwerp-Landsverordening koop van onroerende zaken en aanneming van werk.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting op bovengenoemde kwestie nader in te gaan.
Motivering van de electronische onderhandse akte
In de memorie van toelichting op pagina 3, onder punt 1, onder het kopje “Onderdeel C (artikel 135a Rv)” wordt aangegeven dat het aanbeveling verdient de electronische verzekeringspolis onder voorwaarden mogelijk te maken en dat de argumenten die pleiten voor het mogelijk maken van een electronische polis ook voor bepaalde andere onderhandse akten gelden. Afgezien van het feit dat het in het voorgestelde artikel 135a Rv niet om bepaalde, maar om onderhandse akten in zijn algemeenheid gaat, wordt niet duidelijk welke deze argumenten zijn.
De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen.

Artikel I, onderdeel M (artikel 479kc Rv)
In het voorgestelde artikel 479kc Rv wordt de bestaande regeling met betrekking tot beslaglegging (artikel 475h Rv) toegespitst op de sommenverzekering. Artikel 475h Rv bepaalt dat een vervreemding, bezwaring, afstand of onderbewindstelling van een door be¬slag getroffen vorde¬ring de beslaglegger niet kan worden tegengeworpen. Artikel 475h Rv kent daarop echter een uitzondering als de derde heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd om de betaling of afgifte te voorko¬men. Het voorgestelde artikel 479kc Rv kent een dergelijke uitzonderingsgrond niet. De toelichting op dit artikel geeft hiervoor geen verklaring.
De Raad adviseert om een verklaring hiervoor alsnog in de memorie van toelichting op te nemen.

Artikel I, onderdeel R
De toelichting bij laatste zin, op pagina 11 van de memorie van toelichting geeft aan dat de regeling gelijkluidend aan de Nederlandse is, met dezelfde nummering. De Raad constateert evenwel dat het Nederlandse artikel 676a van het Wetboek van Rechtsvordering de onderdelen a tot en met x kent, terwijl het voorgestelde artikel 676a Rv in dit ontwerp de onderdelen a tot en met w bevat.
De Raad adviseert om de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel R, aan te passen en het verschil in lettering te verklaren.

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting geeft de Raad aanleiding tot het maken van wetstechnische en redactionele opmerkingen. De Raad volstaat met het geven van een aantal voorbeelden.

Het ontwerp
In de considerans dient tussen “aanhef” en “ten 3°” het woord “en” te worden vervangen door een komma en na “ten 3°” te worden toegevoegd: en ten 4°,.

In het in artikel I, onderdeel M, voorgestelde artikel 479l Rv wordt niet meer verwezen naar de definitie van het begrip “levensverzekering” in de regelgeving inzake het toezicht op het verzekeringsbedrijf. De toelichting geeft aan dat de levensverzekering wordt geregeld in artikel 7:17 BW. De Raad vermoedt dat gedoeld wordt op de nieuw in te voeren Titel 17 van Boek 7 BW, zoals voorgesteld in de ontwerp-landsverordening tot vaststelling en invoering van de titels 17 en 18 van het Burgerlijk Wetboek (ontwerp-Landsverordening verzekering en lijfrente). Het daarin voorgestelde artikel 7:975 van het Burgerlijk Wetboek definieert het begrip “levensverzekering”.
De Raad adviseert in het in het onderhavig ontwerp voorgestelde artikel 479l Rv te verwijzen naar het in de (ontwerp-)Landsverordening verzekering en lijfrente opgenomen artikel 975 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Omdat artikel II, onderdeel C, het tweede lid van artikel 18 van het Faillissementsbesluit 1931, dat thans uit twee leden bestaat, doet vervallen, dient ook de aanduiding “1” voor het eerste lid te vervallen.

Artikel II, onderdeel E, wijzigt artikel 36 van het Faillissementsbesluit 1931. Bij de Landsverordening van de 11de april 2009 houdende aanpassing van het Faillissementsbesluit 1931 en enige andere eenvormige landsverordeningen in verband met de invoering van het nieuwe Burgerlijk Wetboek (P.B. 2009, no. 23) is aan artikel 36 van het Faillissementsbesluit 1931 een tweede lid toegevoegd. Genoemde landsverordening is in werking getreden op 1 mei 2009 (P.B. 2009, no. 30). Daarom dient in onderdeel E, aanhef, na “Artikel 36” te worden ingevoegd: , eerste lid,. In onderdeel b dient het woord “vervanen” vervangen te worden door “vervangen”.

In artikel II, onderdeel L, wordt de terminologie in artikel 229 van het Faillissementsbesluit 1931 gewijzigd. Omdat artikel 229 van het Faillissementsbesluit 1931 bestaat uit twee leden en in beide leden die terminologie wordt gewijzigd, is het niet nodig het eerste en tweede lid in de aanhef te noemen.

De memorie van toelichting
Op pagina 3 van de memorie van toelichting, onder “Onderdeel C (artikel 135a Rv)” dient
onder punt 3, de aanduiding van het wetsvoorstel 31 358 te worden aangeduid met “Kamerstukken I en II, 2007/10, 31 358”.

Op pagina 9 van de memorie van toelichting wordt onder punt 3, eerste zin, verwezen naar het nieuwe derde lid. Dit moet zijn het nieuwe tweede lid.

Op pagina 10 van de memorie van toelichting wordt bij onderdeel N verwezen naar artikel 429b Rv. Dit moet zijn artikel 490b Rv.

Artikel III bepaalt dat deze landsverordening in werking treedt op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip. Het verdient aanbeveling om in de toelichting op dit artikel aandacht te geven aan de keuze straks van het tijdstip van inwerkingtreding. In dit verband wordt verder verwezen naar hetgeen hierboven (op pagina 2) ten aanzien van het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige ontwerp is opgemerkt.

 

De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.

Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerp-landsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 15 juni 2010

de Ondervoorzitter,                                      de Secretaris,

 

_____________________                            ____________________
Prof mr. F.B.M. Kunneman                        mevr. mr. C.M. Raphaëla