no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/06-16-LV

Uitgebracht op : 21/06/2016
Publicatie datum: 15/07/2016

Initiatiefontwerplandsverordening tot wijziging van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (A.B. 2000, no. 54) (Zittingsjaar 2015-2016-086)

Initiatiefontwerplandsverordening tot wijziging van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (A.B. 2000, no. 54)
(Zittingsjaar 2015-2016-086)

Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 26 januari 2016 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 20 juni 2016, bericht de Raad u als volgt.

Algemeen

De effectiviteit van het initiatiefontwerp

Met de onderhavige initiatiefontwerplandsverordening (hierna: het initiatiefontwerp) wordt beoogd de norm ten aanzien van de lichtdoorlaatbaarheid van de voorzijruiten van motorvoertuigen, vrachtauto’s en autobussen te verlagen. Op dit moment bedraagt de lichtdoorlaatbaarheidsnorm voor het verdonkeren van de voorzijruiten 70 procent op grond van de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 4, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 4 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 4, van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (hierna te noemen: de WVVC-2000). In het initiatiefontwerp wordt voorgesteld om de lichtdoorlaatbaarheidsnorm naar 35 procent te verlagen. Door het verlagen van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm van 70 naar 35 procent zal dit in de praktijk met zich meebrengen dat de voorzijruiten van motorvoertuigen, vrachtauto’s en autobussen donkerder gekleurd mogen worden.

Uit de memorie van toelichting volgen een vijftal argumenten om welke redenen de voorzijruiten van motorvoertuigen verdonkerd mogen worden tot de lichtdoorlaatbaarheidsnorm van 35 procent. Deze argumenten zijn het klimaat, de gezondheid, de privacy en veiligheid, brandstofbesparing en de uitstraling van het motorvoertuig. In aanwijzing 6, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt bepaald dat bij de afweging van de verschillende mogelijkheden tot overheidsinterventie (lees: een nieuwe wettelijke regeling of een wijziging van een bestaande wettelijke regeling) om een doelstelling te bereiken, gelet dient te worden op het aspect van de mate waarin verwacht mag worden dat een regeling het beoogde doel zal helpen verwezenlijken.

Er moet met andere woorden gelet worden op de effectiviteit van de regeling. Hierna zal de Raad de in de memorie van toelichting genoemde argumenten in het licht van de effectiviteit ervan bespreken. Aangezien vrachtauto’s en autobussen op grond van artikel 1, onderdeel x, van de WVVC-2000 ook motorvoertuigen zijn, wordt in dit advies steeds de verzamelterm “motorvoertuig” gehanteerd ter aanduiding van alle drie categorieën.

a. Het klimaat

In de memorie van toelichting (pagina 2) wordt aangegeven dat de inzittenden van een motorvoertuig geen last meer zullen hebben van de branderige zon of van het verkleuren van het interieur van het motorvoertuig omdat het materiaal dat gebruikt wordt om de voorzijruiten te verdonkeren warmte- en zonwerend is tot 65 procent. De branderige ultraviolette stralen zullen hierdoor volledig worden teruggedrongen. In de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 2, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 2 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 2, van de WVVC-2000 wordt bepaald dat het verboden is om enig materiaal aan, op of tegen de voorruit te hechten, te plakken of aan te brengen. Indien de voorzijruiten wel maar de voorruit van een motorvoertuig niet verdonkerd zou mogen worden, houdt het argument dat de zon geen last meer zal geven, het interieur van een motorvoertuig niet meer zal verkleuren en ultraviolette stralen volledig teruggedrongen zullen worden geen stand. Hierdoor zal de in het initiatiefontwerp beoogde wijziging van de WVVC-2000 weinig effect hebben.

Voorts wordt in de memorie van toelichting naar voren gebracht dat kinderen en huisdieren die achter in een motorvoertuig zitten beschermd zullen worden doordat de voorzijruiten van het motorvoertuig verdonkerd mogen worden tot 35 procent. Verwezen dient te worden naar de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 3, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 3 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 3, van de WVVC-2000, waaruit volgt dat het verdonkeren van met name de achterruiten en achterzijruiten toegestaan is, met dien verstande dat dit materiaal niet spiegelend, reflecterend en verblindend is. Bij het verdonkeren van de achterruiten en achterzijruiten geldt ten overvloede geen lichtdoorlaatbaarheidsnorm, waardoor deze ruiten in de praktijk tot nul procent verdonkerd kunnen worden. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat de bescherming van de inzittenden op de achterbank van een motorvoertuig geen relevant argument is om de lichtdoorlaatbaarheidsnorm ten aanzien van de voorzijruiten van 70 naar 35 procent te willen verlagen.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

b. De gezondheid

In de memorie van toelichting (pagina 2) wordt aangegeven dat het verdonkeren van de voorzijruiten van motorvoertuigen een uitkomst zal bieden aan mensen die zonne-allergie, overgevoelige ogen of een huidziekte hebben doordat 99 procent van de ultraviolette stralen geweerd zullen worden. Betwijfeld kan worden of de voorgestelde wijziging van de WVVC-2000 het gewenste effect zal hebben indien de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 2, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 2 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 2, van de WVVC-2000 in beschouwing genomen worden. Immers, mensen met zonne-allergie, met overgevoelige ogen of met een huidziekte zullen nog steeds blootgesteld worden aan zonnestralen vanwege het feit dat de voorruit van motorvoertuigen niet verdonkerd mag worden. De Raad is van oordeel dat het argument dat samenhangt met de gezondheid voor het verdonkeren van de voorzijruiten van motorvoertuigen op zich een reden kan zijn om deze ruiten te verdonkeren maar dat dit geen garantie biedt. Mensen met zonne-allergie, gevoelige ogen en huidziektes zullen naast verdonkerde ruiten ook andere beschermingsmiddelen, zoals huidbeschermingscrèmes, zonnebrillen, zonnehoeden en kleding met lange mouwen moeten gebruiken.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

c. Privacy en veiligheid

Door het verdonkeren van de voorzijruiten van een motorvoertuig zullen inbrekers volgens de memorie van toelichting (pagina 2) niet zo snel het betreffende motorvoertuig als doelwit kiezen. Waardevolle spullen zullen van buitenaf niet meer te zien zijn en steeds meer verzekeringsmaatschappijen eisen dat autoruiten verdonkerd worden.

Het is niet duidelijk of onderzoek is gedaan naar het effect van het verdonkeren van autoruiten op het verlagen van het aantal gevallen van auto-inbraak en autodiefstal. Verwezen wordt naar aanwijzing 5 van de Aanwijzingen voor de regelgeving waarin wordt bepaald dat voor het vaststellen van een regeling, eerst kennis vergaard dient te worden van de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot het bewuste onderwerp. Bij navraag bij verzekeringsbedrijven is gebleken dat verzekeringsmaatschappijen niet vereisen dat autoruiten verdonkerd worden. Door deze handelswijze zou een verzekeringsmaatschappij, met andere woorden, promoveren dat de eigenaar van een motorvoertuig in strijd zou handelen met de wet, namelijk met de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 2 en 4, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 2 en 4 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 2 en 4, van de WVVC-2000.

Uit de algemene en bijzondere voorwaarden van verzekeringsmaatschappijen kan afgelezen worden dat de verzekeringsnemer zich als een goed verzekeringnemer moet gedragen door schade te vermijden door bijvoorbeeld geen waardevolle spullen in een motorvoertuig achter te laten.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande. 

d. Brandstofbesparing

In de memorie van toelichting (pagina 2) wordt aangegeven dat door de klimaatvermindering het gebruik van de airco minder nodig zal zijn, waardoor het brandstofverbruik verlaagd wordt. Het is niet duidelijk of in het licht van aanwijzing 5 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, onderzoek is gedaan naar het effect van het verdonkeren van ruiten van motorvoertuigen op het verlagen van het brandstofverbruik van motorvoertuigen. Aan te nemen valt dat het verdonkeren van de voorzijruiten van een motorvoertuig in zijn algemeenheid effectief zal blijken te zijn indien met een motorvoertuig gereden wordt waarvan de voorzijruiten dicht ofwel opgetrokken zijn. Echter, ook de overige ruiten van het motorvoertuig dienen dan donker gekleurd en dicht of opgetrokken te zijn. Maar, bij het rijden in een motorvoertuig met gesloten of opgetrokken ruiten is het aannemelijk dat vanwege het warme klimaat van Curaçao, de airco aangezet zal worden. Onderzoek zal moeten uitwijzen of het verdonkeren van de

achter-, achterzij- en voorzijruiten van motorvoertuigen alleen het brandstofverbruik zodanig zal doen dalen dat dit een argument is om de in het initiatiefontwerp voorgestelde wijziging door te voeren.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande. 

e. De uitstraling van het motorvoertuig

Volgens de memorie van toelichting (pagina 2) zal de uitstraling van een motorvoertuig stijlvol en sportief zijn waardoor het motorvoertuig sneller en beter verkocht zal worden. Het is niet duidelijk of in het licht van aanwijzing 5 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, onderzoek is gedaan naar het effect van het verdonkeren van ruiten van motorvoertuigen op de verkoopbaarheid van motorvoertuigen. Om deze reden kan de effectiviteit van de in het initiatiefontwerp voorgestelde wijziging van de WVVC-2000 niet beoordeeld worden.

Bovendien zijn de regels van de WVVC-2000 vastgesteld om de veiligheid in het verkeer en die van de verkeerdeelnemers te regelen, waarbij afgevraagd kan worden of de strekking van dit argument, namelijk de verkoopwaarde van de auto, dient ter invulling van voornoemde regeling.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

2. De opportuniteit van het initiatiefontwerp

Zoals hierboven reeds is aangegeven dient, conform aanwijzing 5, onderdeel d, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, bij het vaststellen van een wettelijke regeling, indien geconstateerd is dat overheidsinterventie noodzakelijk is, onderzocht te worden of de gekozen doelstellingen kunnen worden bereikt door aanpassing of beter gebruik van bestaande instrumenten dan wel, indien dit niet mogelijk blijkt, welke andere mogelijkheden daartoe bestaan. Gekeken dient met andere woorden te worden naar de geschiktheid of opportuniteit van de voorgestelde wijziging. Bij het beantwoorden van de vraag naar de opportuniteit van het initiatiefontwerp dient naar het oordeel van de Raad het volgende in beschouwing genomen te worden.

a. Verdragenrecht

In paragraaf III, onderdeel j, onder 2, van Bijlage 6 “Technische voorwaarden betreffende de uitrusting van motorrijtuigen en aanhangwagens in het internationale verkeer” van het Verdrag nopens het wegverkeer, dat geldend recht is voor Curaçao, wordt bepaald dat elk motorrijtuig zodanig ingericht is dat de bestuurder voldoende uitzicht heeft naar voren, naar links en naar rechts om veilig te kunnen rijden[1]. Uit de memorie van toelichting behorende bij het initiatiefontwerp is niet gebleken of er enige studie is gedaan naar bijvoorbeeld het effect van het verlagen van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm tot 35 procent op het rijden tijdens de nachtelijke uren en of dit de veiligheid van het verkeer zal verhogen.

Rekening dient bovendien gehouden te worden met de in de artikelen 4, 5, en 6 van de Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen[2] en onder meer de hieruit voortvloeiende Regulation 43 betreffende de “Uniform provisions concerning the approval of safety glazing materials and their installation on vehicles”, dat ook geldend recht is voor Curaçao. Aanbevolen wordt dat de uitvoeringsorganisatie Verkeer en Vervoer van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning in samenwerking met Dienst Buitenlandse Betrekkingen van het Ministerie van Algemene Zaken nagaat wat de internationale vereisten ten aanzien van ruiten van motorvoertuigen inhouden en op welke wijze hiermee rekening gehouden moet worden bij een eventuele verlaging of verhoging van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm in de WVVC-2000. De Raad is in elk geval van oordeel dat de WVVC-2000 in overeenstemming moet zijn met de normen in verdragen en internationale overeenkomsten die voor Curaçao geldend recht zijn.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

b. Het gebruiken van geweld door de politie

Door de in het initiatiefontwerp voorgestelde verlaging van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm naar 35 procent zal dit tot gevolg kunnen hebben dat de handhavingstaak van de politie wordt bemoeilijkt. Allereerst is onduidelijk hoe bepaald kan worden dat de doorlaatbaarheidsnorm daadwerkelijk wordt nageleefd. Ten tweede, de zichtbaarheid van buitenaf in het motorvoertuig kan worden belemmerd, met name in de nachtelijke uren. Dit voorstel bergt het risico in zich dat opsporingsambtenaren sneller geweld zullen aanwenden om motorvoertuigen, waarvan de voorzijruiten zijn verdonkerd, te laten stoppen. De vraag is of geweld in dit soort situaties geoorloofd is. In de artikelen 13, eerste lid, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna te noemen: de Rijkswet politie) en 8, eerste lid, van de Politieregeling 1999 wordt bepaald dat de ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken tegen personen en goederen, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden gebruikt. In het zesde lid van artikel 13 van de Rijkswet politie wordt bepaald dat het gebruikmaken van geweld in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn. Volgens artikel 24 van de Regeling ambts- en geweldsinstructie KPNA moet, voor zover van belang, de mate van het aan te wenden geweld worden afgewogen tegen de inbreuk die op de rechtsorde wordt gemaakt. Hierbij dient de politieambtenaar te streven naar evenredigheid tussen het beoogde doel en het geweldsmiddel en dient hij het minst ingrijpende geweldsmiddel dat nog aanvaardbare resultaten zal opleveren, te hanteren. Het gebruiken van bijvoorbeeld een handvuurwapen om een bestuurder te doen stilhouden teneinde de autobescheiden te kunnen controleren lijkt, gezien het zesde lid van artikel 13 van de Rijkswet politie, het eerste lid van artikel 8 van de Politieregeling 1999 en artikel 24 van de Regeling ambts- en geweldsinstructie KPNA, onevenredig en niet geoorloofd. Echter, het doen stilhouden van een motorvoertuig waarvan de ruiten verdonkerd zijn zal moeilijk op een andere wijze dan met geweld moeten geschieden indien de inzittenden van het motorvoertuig van buitenaf niet zichtbaar zijn. Gevreesd wordt dat de politie in dergelijke situaties zijn taak niet naar behoren zal kunnen uitoefenen.

Indien de lichtdoorlaatbaarheidsnorm verlaagd zou worden naar 35 procent, dan is een toename van het gebruik van geweldmiddelen te verwachten en dient overwogen te worden of de bevoegdheden van de politie op het gebied van het aanwenden van geweld, zoals neergelegd in Politieregeling 1999 en de Regeling ambts- en geweldinstructie KPNA, verruimd moeten worden.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.     

c. Kwaliteitsnormen ten aanzien van het materiaal en overgangsrecht

Volgens de memorie van toelichting (pagina 2) zal het ultraviolette filter in de lijmlaag van het materiaal dat gebruikt zal worden om de voorzijruiten te verdonkeren, 99 procent van de schadelijke ultraviolette stralen buiten houden. Uit de memorie van toelichting kan niet worden opgemaakt uit welk onderzoek dit gegeven is gebleken.

Voorts is de vraag relevant of kwaliteitsnormen ten aanzien van het materiaal en het gebruik ervan vastgesteld dienen te worden.

Ten overvloede zij opgemerkt dat ook rekening dient te worden gehouden met motorvoertuigen waarvan de ruiten op grond van de ontheffing bedoeld in artikel 121 van de WVVC-2000 vóór de inwerkingtreding van het initiatiefontwerp reeds verdonkerd zijn.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

d. De wijziging van de ontheffingsbepaling

In de memorie van toelichting wordt ten aanzien van de voorgestelde wijziging van artikel 121 van de WVVC-2000 aangegeven dat de ontheffing ter zake donkere ruiten dat door de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning verleend wordt, niet meer noodzakelijk zal zijn aangezien in het initiatiefontwerp wordt voorgesteld om de lichtdoorlaatbaarheidsnorm tot 35 procent te verlagen. Deze wijziging betekent volgens de memorie van toelichting dat er geen mogelijkheid meer zal bestaan om ontheffing te vragen en of te verkrijgen.

Volgens artikel 121 van de WVVC-2000 kan ontheffing worden verleend voor het hechten, plakken of aanbrengen van enig materiaal aan, op of tegen de voorruiten (artikel 88, eerste lid, onderdeel c, onder 2) en voor het hechten, plakken of aanbrengen van een spiegelend, reflecterend of verblindend materiaal op de voorzijruiten, de achter- en de achterzijruiten (artikel 88, eerste lid, onderdeel c, onder 3). Door de in het initiatiefontwerp voorgestelde wijziging van artikel 121 van de WVVC-2000 zal het niet meer mogelijk zijn om een ontheffing aan te vragen en te verkrijgen ten aanzien van het hechten, plakken of aanbrengen van enig materiaal aan, op of tegen de voorruit van een motorvoertuig. Uit de memorie van toelichting blijkt niet wat de reden is om deze mogelijkheid af te schaffen. Ook is niet gebleken op welke wijze de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning dient om te gaan met de reeds voor voorruiten verleende ontheffingen.

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande.

e. Verhoging van de veiligheid in het verkeer

Als uitgangspunt dient te gelden dat het doel van de wegenverkeerswetgeving is om de veiligheid in het verkeer te bevorderen. De wegenverkeerswetgeving is een complement van regels die steeds in evenwicht dienen te zijn om de naleving en eerbiediging ervan door de weggebruiker te bevorderen teneinde fatale consequenties zoveel mogelijk te beperken. Bij de afweging om de huidige wegenverkeerswetgeving te wijzigen dient, naast de opportuniteit van de voorgenomen wijziging steeds nagestreefd te worden dat de wezenlijke aspecten van alle hoofdonderwerpen goed geregeld zijn voordat aandacht wordt besteed aan de overige onderwerpen. Om deze reden is de Raad van oordeel dat alvorens aandacht wordt besteed aan het onderwerp dat in het initiatiefontwerp geregeld wordt, eerst gekeken dient te worden naar de hoofdonderwerpen die regeling of aanscherping bij of krachtens de WVVC-2000 behoeven. In dit kader kan bijvoorbeeld genoemd worden de (uitvoerings)regels met betrekking tot het gebruik van alcohol en andere bedwelmende middelen (artikelen 22 tot en met 24 van de WVVC-2000), het gebruik van (verblindende en andere kleuren) verlichting (artikelen 57 tot en met 66 van de WVVC-2000) en de technische eisen waaraan motorvoertuigen moeten voldoen (artikelen 86 tot en met 94 van de WVVC-2000).

De Raad vraagt de aandacht voor het bovenstaande. 

De kwaliteit van het initiatiefontwerp

Geconstateerd kan worden dat de kwaliteit van het initiatiefontwerp zowel inhoudelijk als wetstechnisch te wensen overlaat. De Raad heeft in het verleden reeds meerdere malen verzocht om de te betrachten zorgvuldigheid bij het opstellen van (initiatief)ontwerpen van wettelijke regelingen aan te scherpen en zal hierna aan de hand van twee voorbeelden het een en ander illustreren:

a. Het initiatiefontwerp

In artikel I, onderdeel A, van het initiatiefontwerp wordt voorgesteld om artikel 1, onderdeel A, onder 3 van de WVVC-2000 te wijzigen. Dit artikel bestaat niet in de WVVC-2000. Uit verder onderzoek is gebleken dat voorgesteld wordt om artikel 1, onderdeel a, van de Eilandsverordening tot wijziging van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000, te wijzigen[3]. Het wijzigen van een wijzigingsregeling is wetstechnisch gezien niet mogelijk. Naar het oordeel van de Raad dient in het initiatiefontwerp voorgesteld te worden om de artikelen 88, 89 en 90 van de WVVC-2000 te wijzigen.

b. De memorie van toelichting

In aanwijzing 157 van de Aanwijzingen voor de regelgeving worden een aantal punten aangegeven waarmee bij het opstellen van een memorie van toelichting rekening gehouden dient te worden. Voorts wordt in aanwijzing 160 van de Aanwijzingen voor de regelgeving de indeling van een memorie van toelichting bepaald.

Geconstateerd wordt dat geen rekening is gehouden met het bovenstaande, aangezien het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting geen tekst of verantwoording bevat. Het gevolg hiervan is dat de Raad de beweegreden van de wetgever voor het wijzigen van de WVVC-2000, zoals voorgesteld in het initiatiefontwerp, niet of moeilijk aan een beleidsanalytische en juridische toets kan onderwerpen. Ook zal in gerezen geschillen geen gebruik kunnen worden gemaakt van de wetsgeschiedenis die in memories van toelichting voorkomt voor het interpreteren en oplossen van deze geschillen.

De Raad vraagt opnieuw om aandacht te geven aan de eisen van kwaliteit waaraan een initiatiefontwerp moet voldoen.

4. Financiële paragraaf

In artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 en aanwijzingen 157, onderdeel h, en 159 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt bepaald dat in de memorie van toelichting aangegeven dient te worden indien een ontwerpregeling al dan niet financiële gevolgen zal hebben. In de memorie van toelichting bij het initiatiefontwerp is echter geen financiële paragraaf opgenomen.

De Raad adviseert een financiële paragraaf in de memorie van toelichting op te nemen.

5. Adviezen van derden

Gezien het onderwerp dat geregeld wordt in het initiatiefontwerp en de gevolgen hiervan is het van belang dat advies hierover wordt ingewonnen van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, het Ministerie van Justitie, het Openbaar Ministerie en het Korps Politie Curaçao.

De Raad adviseert om alvorens over te gaan tot behandeling van dit initiatiefontwerp de regering te verzoeken ten behoeve van de Staten advies van de hierboven genoemde diensten en organisaties in te winnen.

Inhoudelijke opmerking ten aanzien van het initiatiefontwerp

De lichtdoorlaatbaarheidsnorm (artikel I, onderdeel A)

a. Het percentage van 35 procent

In onderdeel A van artikel I van het initiatiefontwerp wordt bepaald dat het toegestaan is om enig materiaal aan, op of tegen de voorzijruiten te hechten, te plakken of aan te brengen met dien verstande dat een lichtdoorlaatbaarheidsnorm van maximaal 35 procent wordt gehandhaafd. In Nederland bijvoorbeeld mag het percentage van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm ten aanzien van de voorruit en de naast de bestuurderszitplaats aanwezige zijruiten volgens het derde lid van artikel 5.2.42 van de Regeling voertuigen niet minder dan 55 procent zijn. Het is niet duidelijk om welke reden in het initiatiefontwerp gekozen is voor een percentage van 35 procent.

De Raad adviseert in de memorie van toelichting te motiveren waarom in artikel I, van het initiatiefontwerp voor het percentage van 35 procent is gekozen.

b. Het maximum van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm

Bij het in beschouwing nemen van onderdeel A van artikel I van het initiatiefontwerp dient uitgegaan te worden van het volgende. Bij een lichtdoorlaatbaarheidsnorm van 100 procent betekent dit dat de voorzijruiten niet verdonkerd ofwel witgekleurd zijn. Onder een lichtdoorlaatbaarheidsnorm van nul procent zullen de voorzijruiten van een motorvoertuig geen enkel straal licht doorlaten en zijn dan donker gekleurd. In de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 4, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 4 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 4, van de WVVC-2000 wordt de lichtdoorlaatbaarheidsnorm gesteld op 70 procent, hetgeen betekent dat de voorzijruiten tussen de 100 en 70 procent licht moeten doorlaten. Wordt de norm van 70 procent overtreden, dan zal dit betekenen dat de voorzijruiten tussen de nul en 69 procent licht doorlaten. Door de lichtdoorlaatbaarheidsnorm, zoals in onderdeel A van artikel I van het initiatiefontwerp, op maximaal 35 procent te stellen betekent dit dat de voorzijruiten van motorvoertuigen tussen de 0 en 35 procent licht zullen mogen doorlaten. Dit komt niet overeen met de bedoeling van het initiatiefontwerp waarin slechts een reductie van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm van 70 naar 35 procent wordt beoogd. Indien in het initiatiefontwerp een reductie van de lichtdoorlaatbaarheidsnorm wordt beoogd, dient de lichtdoorlaatbaarheidsnorm niet maximaal 35 procent maar minimaal 35 procent te bedragen.

De Raad adviseert om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel A van artikel I van het initiatiefontwerp aan te passen.

 

III.  Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

 

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

Willemstad, 21 juni 2016

de wnd. fungerend Ondervoorzitter,                      de Secretaris,

_________________________                             _____________________

Ing. G.W.Th. Damoen MSc                                  mevr. mr. C.M. Raphaëla

 

[1]   Verdrag nopens het wegverkeer, Genève, 19 september 1949, Trb. 1951, 81.

[2] Overeenkomst betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen, Genève, 26 juni 1998, Trb. 2001, 78.

[3] A.B. 2007, no. 86.

 

Zowel het initiatiefontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

Het initiatiefontwerp

Het opschrift

Voorgesteld wordt om de in het opschrift genoemde vindplaats van de WVVC-2000 in een voetnoot op te nemen.

Artikel I

Voorgesteld wordt om vóór “Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 wordt als volgt gewijzigd” in artikel I van het initiatiefontwerp het lidwoord “De” op te nemen.

Voorts dienen de onderdelen A en B van artikel I van het initiatiefontwerp in overeenstemming gebracht te worden met het derde lid van aanwijzing 173 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

In onderdeel B dient na “E6” een komma te worden geplaatst en dient tussen “en” en “72” in het zinsdeel “en72” een spatie te worden opgenomen.

Artikel II

Voorgesteld wordt om artikel II van het initiatiefontwerp in overeenstemming te brengen met onderdeel C van het eerste lid van aanwijzing 140 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Het slotformulier

Voorgesteld wordt om het slotformulier in overeenstemming te brengen met artikel 7 van de Bekendmakingsverordening en aanwijzing 155, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving door “De Minister van” te vervangen door “De Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning”.

De memorie van toelichting

Het algemeen gedeelte

Voorgesteld wordt om het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting van een tekst te voorzien waarbij rekening wordt gehouden met aanwijzing 157 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Artikel I

Volgens de Raad dienen de artikelen 88, eerste lid, onderdeel c, onder 4, 89, eerste lid, onderdeel c, onder 4 en 90, eerste lid, onderdeel c, onder 4 gewijzigd te worden in plaats van “Artikel I onder A, 3e”. Voorgesteld wordt dan ook om de wijziging in de betreffende artikelen aan te brengen conform het model genoemd in aanwijzing 175, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

In de eerste volzin van de toelichting op artikel I van het initiatiefontwerp dient “betekend” te worden vervangen door “betekent”.

Onderdeel “Privacy en veiligheid”

In de tweede volzin van onderdeel “Privacy en veiligheid” van de memorie van toelichting dient achter “mogelijk” het woord “zijn” te worden opgenomen en dient “kunt” te worden vervangen door “kan”.