Adviezen
RvA no. RA/06-23-LB: Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 3, derde en vierde lid, en artikel 5, tweede, derde en vierde lid, van de Landsverordening luchtvaartveiligheidsheffing (Landsbesluit methodiek bepaling luchtvaartveiligheidsheffing)
Uitgebracht op : 21/03/2023
Publicatie datum: 09/08/2023
Zaaknummers 2020/041836 en 2022/035759
Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 3, derde en vierde lid, en artikel 5, tweede, derde en vierde lid, van de Landsverordening luchtvaartveiligheidsheffing (Landsbesluit methodiek bepaling luchtvaartveiligheidsheffing)
(zaaknummers 2020/041836 en 2022/035759)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 21 februari 2023 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 20 maart 2023, bericht de Raad u als volgt.
I. Inhoudelijke opmerkingen
- Het ontwerp
a. De grondslag van het ontwerp
1°. Inleiding
Het ontwerplandsbesluit methodiek bepaling luchtvaartveiligheidsheffing (hierna: het ontwerp) heeft volgens de tweede overweging van de considerans tot doel uitvoering te geven aan artikel 3, derde en vierde lid, en artikel 5, tweede, derde en vierde lid, van de Landsverordening luchtvaartveiligheidsheffing (hierna: de Landsverordening). Dit komt ook tot uitdrukking in het opschrift van het ontwerp en in het eerste tekstblok van de nota van toelichting bij het ontwerp (hierna: de nota van toelichting).
2°. Artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening
In artikel 3, derde lid, van de Landsverordening wordt de methodiek voorgeschreven op basis waarvan de luchtvaartveiligheidsheffing (hierna: heffing) wordt vastgesteld en gewijzigd, terwijl in het vierde lid aan de verhoging van de heffing een grens van dertig procent gesteld wordt. In geen van beide artikelleden wordt het stellen van nadere regels ter zake in een landsbesluit, houdende algemene, maatregelen voorgeschreven. Het derde en vierde lid van artikel 3 van de Landsverordening kunnen daarom niet als grondslag dienen voor het ontwerp.
De Raad adviseert de regering de verwijzing naar artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening als grondslag voor het ontwerp zowel in het opschrift als in de considerans en de nota van toelichting achterwege te laten.
b. De methode voor bepaling van de heffing
Volgens de eerste overweging van de considerans is het wenselijk om regels vast te stellen over onder andere de uitgangspunten en de methode voor de bepaling van de heffing. Deze regels worden volgens de tweede overweging van de considerans in het voorliggende ontwerp vastgesteld. Ook uit het eerste tekstblok van de nota van toelichting en uit de citeertitel blijkt dat de methodiek tot bepaling van de luchtvaartveiligheidsheffing het uitgangspunt is van het ontwerp (artikel 14 van het ontwerp).
De uitgangspunten en de methodiek op basis waarvan de heffing wordt vastgesteld en gewijzigd, zijn echter in de Landsverordening zelf opgenomen.
De Raad adviseert de regering de verwijzing naar de uitgangspunten en de methodiek voor bepaling van de heffing uit de citeertitel, de considerans en de nota van toelichting te halen.
c. Artikel 1
1°. Het begrip ‘accountant’
De term ‘accountant’ wordt gedefinieerd in artikel 1, onderdeel a, van het ontwerp. Deze term komt echter verder niet voor in het ontwerp.
De Raad adviseert artikel 1, onderdeel a, van het ontwerp te schrappen.
2°. Het begrip ‘luchtvaartveiligheid’
Het begrip ‘luchtvaartveiligheid’ wordt in artikel 1, tweede lid, van het ontwerp gedefinieerd. Dit begrip komt verder alleen voor in artikel 9, onderdeel a, van het ontwerp. In dit laatste artikelonderdeel wordt – kort gezegd – gesteld dat de hoogte van de heffing per passagier gericht moet zijn op de dekking van de kosten die verband houden met het toezicht op de luchtvaartveiligheid.
Volgens de definitie van artikel 1, tweede lid, van het ontwerp wordt onder de ‘luchtvaartveiligheid’ – weer kort gezegd – verstaan de activiteiten die te maken hebben met het toezicht op de veiligheid van het luchtvervoer. In de definitiebepaling worden als het ware dezelfde termen gebruikt die ook voorkomen in artikel 9, onderdeel a, van het ontwerp waarin het te definiëren begrip voorkomt. De betekenis van ‘luchtvaartveiligheid’ in artikel 9, onderdeel a, van het ontwerp is met de gekozen definitie noch concreter noch duidelijker gemaakt.
De Raad adviseert de regering artikel 1, tweede lid, van het ontwerp te schrappen. Zie ook onderdeel ‘i. Artikel 9’ van dit advies.
d. Artikel 4
In artikel 4 van het ontwerp komt de term ‘exploitant’ voor.[1] Deze term wordt noch in het ontwerp noch in de Landsverordening gedefinieerd. Uit de nota van toelichting blijkt dat met de ‘exploitant’ de bij landsbesluit aan te wijzen instelling wordt bedoeld die bevoegd is tot heffing en inning van de luchtvaartveiligheidsheffing (pagina 1, tweede tekstblok, derde gedachtestreep).
Weliswaar zijn de ‘instelling’ en de ‘exploitant’ van de luchthaven, thans Curaçao Airport Partners N.V., in de praktijk dezelfde entiteit. Volgens de tekst van de Landsverordening hoeft dat echter niet per se het geval te zijn. De termen ‘exploitant’ en ‘instelling’ zijn niet uitwisselbaar.
De Raad adviseert de regering de term ‘exploitant’ in artikel 1 van het ontwerp te definiëren.
e. Artikel 5
1°. Het eerste lid
De luchtvaartmaatschappijen moeten in de gelegenheid gesteld worden om hun zienswijze te geven over de resultaten van een voorlopige berekening van het tarief van de heffing (artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp).
De Raad adviseert de regering een termijn op te nemen in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp waarbinnen de luchtvaartmaatschappijen hun zienswijze kunnen geven over de resultaten van een voorlopige berekening van het (nieuwe) tarief van de heffing.
2°. Het tweede lid
De luchtvaartmaatschappijen worden, zoals eerder opgemerkt, in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven over de resultaten van de voorlopige berekening van de hoogte van het tarief van de heffing. Daartoe krijgen zij de documenten en gegevens, bedoeld in artikel 6 van het ontwerp, zoals deze op dat tijdstip beschikbaar zijn (artikel 5, tweede lid, van het ontwerp).
Deze documenten en gegevens zijn afkomstig van de luchtvaartmaatschappijen en van de exploitant en bevatten in elk geval de prognose van het aantal passagiers dat een luchtvaartmaatschappij respectievelijk de exploitant de eerstvolgende tariefperiode verwacht (artikel 6, eerste lid, van het ontwerp).
Aan de ene kant mag de informatie in de verstrekte documenten en gegevens niet in een tot een luchtvaartmaatschappij herleidbare vorm worden verwerkt in een tariefvoorstel (artikel 4, tweede lid, van het ontwerp). Bovendien moeten deze documenten en gegevens beschouwd en behandeld worden als bedrijfsvertrouwelijk en economisch gevoelig en uitsluitend gebruikt worden voor de doeleinden die uit het ontwerp voortvloeien (artikel 2 van het ontwerp). Aan de andere kant worden zij door de woorden ‘zoals deze op dat tijdstip beschikbaar zijn’ in artikel 5, tweede lid, van het ontwerp – kennelijk zonder restrictie – aan de luchtvaartmaatschappijen verstrekt.
De Raad adviseert de regering een bepaling in het ontwerp op te nemen om te voorkomen dat vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van een luchtvaartmaatschappij door toepassing van artikel 5, tweede lid, van het ontwerp bij de concurrent terechtkomt.
3°. Het vierde lid
De luchtvaartmaatschappijen moeten uiterlijk op de datum, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het ontwerp op de hoogte worden gesteld van de definitieve berekening van het tariefvoorstel (artikel 5, vierde lid, van het ontwerp).
De Raad adviseert de regering in het vierde lid van artikel 5 van het ontwerp ook op te nemen door wie de luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gesteld moeten worden van de definitieve berekening van het tariefvoorstel.
f. Artikel 6
De luchtvaartmaatschappijen en de exploitant moeten documenten en gegevens verstrekken die een prognose geven van het aantal passagiers dat zij de eerstvolgende tariefperiode verwachten (artikel 6, eerste lid, van het ontwerp).
Het is niet duidelijk of dit gezien moet worden in samenhang met artikel 7, onderdeel f, van het ontwerp. Artikel 3, derde lid, van de Landsverordening gaat bij de berekening van het tarief van de heffing immers uit van het aantal vertrekkende passagiers in het voorgaande jaar.
De Raad adviseert de regering op het voorgaande in te gaan in de nota van toelichting.
g. Efficiencywinst c.q. efficiencyresultaat
Artikel 7 van het ontwerp handelt over de onderbouwing van het tariefvoorstel voor een nieuwe tariefperiode en de in dat verband benodigde documentatie. Onderdeel g van artikel 7 geeft aan dat bij de onderbouwing een prognose van de efficiencywinst – die in de eerstvolgende tariefperiode ten opzichte van het lopende jaar wordt behaald – beschikbaar dient te zijn. Volgens de Raad is het gebruikelijk dat over elk exploitatiejaar het (algemene) resultaat wordt begroot c.q. berekend waarbij de kosten en opbrengsten tegen elkaar worden afgezet. Echter, een efficiencywinst c.q. een positief efficiencyresultaat[2] is een specifiek resultaat dat deel kan uitmaken van het algemene resultaat. Volgens de Raad is het onduidelijk waarop de te behalen efficiencywinst – bedoeld in artikel 7 onderdeel g – gestoeld is.
De Raad adviseert de regering in de nota van toelichting aan te geven hoe het efficiencyresultaat c.q. de efficiencywinst berekend zal worden en of jaarlijks hiertoe een specifiek plan zal worden opgesteld en uitgevoerd. Dit geldt ook voor artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van het ontwerp.
h. Artikel 8
1°. De financiële verantwoording
Artikel 8, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit (hierna: CBA) jaarlijks een financiële verantwoording moet opstellen over het voorgaande jaar.
De Raad adviseert tevens om een uiterste datum op te nemen in genoemd artikellid waarop bedoelde financiële verantwoording moet zijn opgesteld.
2°. Het verzelfstandigen van het toezicht op de burgerluchtvaart
De CBA is volgens artikel 1 van het ontwerp een uitvoerende dienst van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning.
De intentie is om het toezicht op de burgerluchtvaart en het verlenen van toestemming op het gebied van de burgerluchtvaart te verzelfstandigen. Daartoe heeft de regering een ontwerplandsverordening houdende instelling van de Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit (Landsverordening Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit) bij de Staten ingediend. Op het moment dat deze ontwerplandsverordening door de Staten is goedgekeurd en door de regering is bekrachtigd, wordt de Autoriteit, bedoeld in genoemde ontwerplandsverordening belast met de taken die nu door de CBA worden verricht. Ook de Landsverordening zal op dat moment gewijzigd worden (zie artikel 12 van de Landsverordening).
Deze nieuwe Autoriteit zal geen uitvoerende dienst zijn van een ministerie. Zijn taken en bevoegdheden moeten daarom tot uitdrukking komen in zijn instellingsbesluit, in dit geval in de Landsverordening Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit. In die landsverordening zelf of bij wijze van delegatie – als die landsverordening de mogelijkheid daarvoor biedt – moet ook het één en ander geregeld worden over bijvoorbeeld het opstellen van een financiële verantwoording en de toelichting daarop door deze Autoriteit. Zie bijvoorbeeld ook artikel 5 van het ontwerp.
De Raad adviseert de regering er rekening mee te houden dat onderhavig Landsbesluit methodiek bepaling luchtvaartveiligheidsheffing bij het verzelfstandigen van de taken die nu door de CBA verricht worden, gewijzigd moet worden en van een nieuwe wettelijke grondslag voorzien moet worden, rekening houdend met de zelfstandigheid van de nieuw op te richten Autoriteit.
i. Artikel 9
Artikel 9 van het ontwerp bepaalt dat het tarief (a) kosten georiënteerd, (b) non-discriminatoir, (c) transparant en (d) redelijk moet zijn.
Deze elementen dienen – zoals uit de toelichting op artikel 3 van de Landsverordening blijkt – als uitgangspunt voor de vaststelling of wijziging van de heffing overeenkomstig artikel 3 van de Landsverordening en worden daarin voldoende gewaarborgd. Bovendien wordt de wijze waarop het tarief berekend wordt, in de Landsverordening zelf bepaald (artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening). In de toelichting op artikel 3 van de Landsverordening wordt uitdrukkelijk aangegeven dat het derde lid van artikel 3 van de Landsverordening de methodiek voorschrijft op basis waarvan de luchtvaartveiligheidsheffing wordt vastgesteld en gewijzigd (pagina 9, tweede tekstblok, van de memorie van toelichting).
Artikel 5, tweede, derde en vierde lid, van de Landsverordening biedt voorts ook geen grondslag om voornoemde elementen in het ontwerp vast te stellen.
De Raad adviseert de regering artikel 9 van het ontwerp te schrappen.
j. De tussentijdse aanpassing van het tarief van de heffing (artikel 11)
1°. Inleiding
Het vaststellen van het tarief van de heffing wordt in de Landsverordening aan de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning (hierna: de Minister) gedelegeerd. Dit tarief wordt jaarlijks (één keer per jaar) door de Minister vastgesteld.[3] In de Landsverordening zijn geen andere regelgevende bevoegdheden aan de Minister toegekend.
Bij het opstellen van de Landsverordening is er rekening mee gehouden dat een hoog tarief van de heffing negatieve gevolgen kan hebben op de vervoerstromen van, naar en via Curaçao (pagina 4 van de memorie van toelichting van de Landsverordening). Gezien het belang van het behoud en het vergroten van de passagiersstromen van, naar en via Curaçao, is in de Landsverordening vastgelegd dat de hoogte van de heffing binnen bepaalde marges moet blijven. Het tarief mag namelijk vanaf de eerste vaststelling ervan met maximaal 30% worden verhoogd (artikel 3, vierde lid, van de Landsverordening).
2°. De grondslag voor een tussentijdse aanpassing
In de Landsverordening zelf is echter geen rekening gehouden met tegenvallende heffingsopbrengsten door een veel lager aantal passagiers in vergelijking tot het verwachte aantal passagiers gedurende een lopende tariefperiode. Dit element kan ook niet worden ondergebracht in de onderwerpen waarover de Landsverordening een regelgevende bevoegdheid aan de regering toekent. Immers, de Landsverordening delegeert aan de regering alleen het vaststellen van regels bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, over de volgende onderwerpen:
(1) de uitvoering van de heffing en de inning daarvan[4];
(2) de inning van de heffing door een andere dan de bij landsbesluit aangewezen instelling[5]; (3) de vereisten waaraan de in de Landsverordening bedoelde opsporingsambtenaren moeten voldoen[6].
Artikel 11 van het ontwerp geeft de Minister evenwel de bevoegdheid om het tarief van de heffing tussentijds (gedurende een lopende tariefperiode) tijdelijk aan te passen indien sprake is van uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden van ingrijpende aard die de opbrengsten vanuit het aantal passagiers in die mate beïnvloeden dat handhaving van het geldende tarief niet verantwoord is. De Landsverordening biedt deze mogelijkheid niet en geeft ook niet de grondslag om hiervoor een voorziening op te nemen in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
De Raad adviseert de regering artikel 11 van het ontwerp te schrappen wegens strijdigheid met de Landsverordening. Een voorziening voor het tussentijds kunnen aanpassen van het tarief van de heffing bij uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden moet in de Landsverordening (door wijziging daarvan) worden opgenomen. Dit kan ook door het opnemen van een delegatiebepaling daartoe in de Landsverordening.
3°. De duur van de tijdelijke aanpassing
De bedoeling is dat de tussentijdse aanpassing van het tarief van de heffing een tijdelijk karakter heeft (artikel 11, eerste lid, van het ontwerp). Het vierde lid van artikel 11 van het ontwerp stelt dat de Minister het einde moet vaststellen van de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden. Daarmee is nog niet gezegd dat de in het derde lid, onderdeel c, van artikel 11 bedoelde maatregelen en het aangepaste tijdelijke tarief op dat moment niet meer gelden. Ook is niet duidelijk of het oude tarief op dat moment weer meteen gaat gelden.
De Raad adviseert de regering het tijdelijke karakter van bedoelde maatregelen en van de tussentijdse aanpassing van het tarief van de heffing te zijner tijd nauwkeurig te formuleren bij het stellen van regels in de Landsverordening (of in een gedelegeerde regelgeving).
4°. De berekening van het tijdelijke tarief
De berekening van het tijdelijke tarief van de heffing vindt zoveel als mogelijk plaats met inachtneming van de voorschriften, genoemd in de artikelen 6 tot en met 10 van het ontwerp (artikel 11, derde lid, onderdeel d, van het ontwerp). In die artikelen worden de gegevens genoemd die een rol spelen bij de bepaling van het tarief en wordt de procedure om te komen tot het tarief omschreven. Artikel 10 van het ontwerp bepaalt bovendien dat het tarief bepaald wordt aan de hand van het bepaalde in artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening.
De Raad adviseert de regering te zijner tijd in de toelichting in te gaan op de wijze waarop het tijdelijke tarief wordt berekend en het een en ander met voorbeelden te concretiseren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden aangegeven of bij de berekening van het tijdelijke tarief het aantal verwachte passagiers naar beneden wordt gecorrigeerd bij tegenvallende aantallen passagiers in een lopende tariefperiode.
De Raad adviseert de regering er dan ook rekening mee te houden dat indien als gevolg van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde onvoorziene omstandigheden de terugval bij het aantal passagiers (veel) hoger is dan 30%, het inkomstenverlies niet volledig zal kunnen worden opgevangen met de in artikel 11, eerste lid van het ontwerp opgenomen mogelijkheid van (maximale) tariefsaanpassing door de Minister. In het verlengde hiervan adviseert de Raad in de memorie van toelichting van de gewijzigde Landsverordening aan te geven hoe in dergelijke gevallen omgegaan zal worden met eventuele begrotingstekorten bij de CBA.
k. Artikel 12
1°. Het belasten van derden met de inning van de heffing
Artikel 5, derde lid, van de Landsverordening bepaalt dat in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaald kan worden dat de ‘instelling’ luchtvaartmaatschappijen en andere derden kan aanwijzen die worden belast met de inning van de heffing ten behoeve en onder leiding van deze ‘instelling’.
In het voorliggende ontwerp wordt niet bepaald dat de ‘instelling’ de luchtvaartmaatschappijen en de vervoerder kan aanwijzen.
Artikel 12, tweede lid, van het ontwerp is in strijd met de Landsverordening. De Raad adviseert de regering artikel 12 van het ontwerp in overeenstemming te brengen met artikel 5, derde lid, van de Landsverordening.
2°. Heffingsbevoegd
De ‘instelling’ is heffingsbevoegd (artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening). De instelling kan echter derden met de inning van de heffing belasten (artikel 5, derde lid, van de Landsverordening).
Op grond van het ontwerp zijn de luchtvaartmaatschappij en de vervoerder heffingsbevoegd (artikel 12, tweede lid, van het ontwerp).
Artikel 12, tweede lid, is ook om deze reden in strijd met de Landsverordening. De Raad adviseert de regering artikel 12, tweede lid, van het ontwerp in overeenstemming te brengen met artikel 5, derde lid, van de Landsverordening.
3°. Luchtvaartmaatschappij en vervoerder
Naast de luchtvaartmaatschappij wordt ook de vervoerder belast met het heffen van de luchtvaartveiligheidsheffing (artikel 12, tweede lid, van het ontwerp).
In de toelichting op artikel 12 van het ontwerp staat dat passagiers ook worden vervoerd door derden die geen luchtvaartmaatschappijen zijn. Aangezien het niet de bedoeling is dat deze passagiers worden vrijgesteld van de heffing, wordt in artikel 12, tweede lid, van het ontwerp ook de vervoerder – die geen luchtvaartmaatschappij is – met de inning van de heffing belast (pagina 4 van de nota van toelichting).
Onder ‘luchtvaartmaatschappij’ wordt verstaan de natuurlijke of rechtspersoon, die het vervoer van de vertrekkende passagier verzorgt (artikel 1, onderdeel h, van de Landsverordening).
De Raad adviseert de regering de ‘vervoerder’ uit artikel 12 van het ontwerp te halen, tenzij deze niet ondergebracht kan worden onder de definitie van ‘luchtvaartmaatschappij’ in de Landsverordening. In dat laatste geval adviseert de Raad de regering het begrip ‘vervoerder’ te definiëren.
4°. Door de Minister aan te wijzen bankrekening
De instelling moet de geïnde heffingen op een door de Minister aan te wijzen bankrekening storten (artikel 12, vijfde lid, van het ontwerp).
Artikel 2 van de Landsverordening bepaalt echter in het eerste lid, tweede zin, dat de instelling de geïnde bedragen (heffingen) in een fonds moet storten dat gebruikt wordt voor de financiering van het toezicht op de burgerluchtvaart (artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening).
Bij toepassing van artikel 12 van de Landsverordening moeten de geïnde bedragen op de rekening van de Autoriteit, bedoeld in de (ontwerp)Landsverordening Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit worden gestort. De Landsverordening bepaalt in beide gevallen dus zelf wat er met de geïnde bedragen moet gebeuren.
Artikel 12, vijfde lid, van het ontwerp is in strijd met de Landsverordening. De Raad adviseert de regering artikel 12, vijfde lid, van het ontwerp te schrappen.
- De nota van toelichting
a. De grondslag van het ontwerp
De Raad adviseert de regering de verwijzing naar artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening als grondslag voor het ontwerp te schrappen in de eerste zin van de nota van toelichting.
b. De jaarlijkse vaststelling van het tarief van de heffing
De Landsverordening schrijft in artikel 3 een jaarlijkse berekening en vaststelling van de heffing voor.
De Raad adviseert de regering de eerste zin op de tweede pagina van de nota van toelichting om die reden te schrappen.
c. Informeren van de luchtvaartmaatschappijen over het nieuwe tarief
De Minister stelt een nieuw tarief vast en dient zijn beslissing schriftelijk kenbaar te maken aan de ‘instelling’, die op haar beurt de luchtvaartmaatschappijen in kennis hiervan stelt (artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening).
De Raad adviseert de regering het derde tekstblok op pagina 3 van de nota van toelichting in overeenstemming te brengen met artikel 3, tweede lid, van de Landsverordening en in dat onderdeel van de nota van toelichting ook naar laatstgenoemde artikellid te verwijzen.
d. Verwijzing naar een procedure voor onvoorziene omstandigheden
Onder verwijzing naar onderdeel j. ‘De tussentijdse aanpassing van het tarief van de heffing
(Artikel 11)’ van dit advies, adviseert de Raad de regering de laatste zin van het derde tekstblok van pagina 3 en het tweede tekstblok van pagina 4 van de nota van toelichting te schrappen.
e. Administratiekosten die verband houden met het innen van de heffing
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels vastgesteld worden over de vergoeding die de instelling verschuldigd is aan luchtvaartmaatschappijen en andere derden die met de inning van de heffing worden belast (artikel 5, vierde lid, van de Landsverordening).
Op pagina 3 van de nota van toelichting onder ‘§3 Financiële consequenties’ staat dat de administratiekosten in verband met het innen van de heffing betaald worden uit het geinde bedrag van de heffing.
De Raad adviseert de regering het ontwerp in overeenstemming te brengen met artikel 5, vierde lid, van de Landsverordening.
f. De berekening van het eerste tarief
Volgens de nota van toelichting bestaat er nu een ‘bijzondere situatie’ vanwege de covid-19 pandemie. Om die reden kan het tarief niet worden berekend met inachtneming van het element ‘kostendekkend’ in artikel 9, onderdeel a, van het ontwerp, omdat het resulterende tarief uitzonderlijk hoog zal zijn (pagina 4, eerste tekstblok).
Nog daargelaten of het bij de berekening betrekken van het aantal passagiers over 2019 voordeliger zal zijn dan het aantal passagiers over 2022 wijst de Raad erop dat de berekeningsmethode duidelijk en dwingend in artikel 3, derde en vierde lid, van de Landsverordening wordt voorgeschreven. Dit houdt in dat bij de berekening van het tarief – ook het eerste tarief – ‘het aantal vertrekkende passagiers in het voorgaande jaar’ als uitgangspunt genomen moet worden. Dit laatste wordt uitdrukkelijk aangegeven in de eerste alinea van onderdeel ‘3. Financiële paragraaf’ van de memorie van toelichting behorende bij de Landsverordening (pagina 5).
Als de regering het wenselijk vindt om de mogelijkheid te hebben om af te kunnen wijken van de rekenmethode in artikel 3 van de Landsverordening, moet een voorziening daartoe naar het oordeel van de Raad in de Landsverordening (door wijziging daarvan) worden opgenomen.
De Raad adviseert de regering de nota van toelichting in overeenstemming te brengen met artikel 3 van de Landsverordening.
II. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
De Raad van Advies heeft een aantal bezwaren bij het ontwerp en adviseert de regering niet conform de daarin opgenomen voorstellen te besluiten, tenzij het is aangepast.
Willemstad, 21 maart 2023
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
____________________ _____________________
mevr. mr. L. M. Dindial mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/06-23-LB
Zowel het ontwerp als de nota van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
- Het ontwerp
a. Artikel 1
- Definitie van het begrip ‘instelling’
Artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening bepaalt dat de heffing geheven en geïnd wordt door een bij landsbesluit aan te wijzen instelling. In het ontwerp wordt het begrip ‘instelling’ gedefinieerd (artikel 1, onderdeel c).
De Raad adviseert de regering om bij de definitie van het begrip ‘instelling’ aan te sluiten bij de tekst van de Landsverordening (de wetstekst), hoewel in de toelichting op artikel 2 van de Landsverordening staat dat de heffing, inning en naheffing van de luchtvaartveiligheidsheffing gedaan zullen worden door de exploitant van de luchthaven (pagina 8, vierde tekstblok, onder ‘5. Artikelsgewijze toelichting’ van de memorie van toelichting van de Landsverordening).
De Raad stelt daarom voor om ‘de luchthavenexploitant, zijnde’ te schrappen.
- Definitie van het begrip ‘Luchthaven Hato’
In het ontwerp wordt het begrip ‘Luchthaven Hato’ gedefinieerd (artikel 1, onderdeel e).
In de Landsverordening wordt ditzelfde begrip ook gedefinieerd. Gelet op het bepaalde in de aanhef van artikel 1 van de Landsverordening kan de definitie van het begrip ‘Luchthaven Hato’ in het ontwerp niet afwijken van de definitie van hetzelfde begrip in de Landsverordening.
De Raad stelt daarom voor om in de definitie van ‘Luchthaven Hato’ te verwijzen naar artikel 1, onderdeel a, van de Landsverordening en daarbij het aanhalen van ‘Aeropuerto Hato’ achterwege te laten.
b. Artikel 3
Voorgesteld wordt om het tweede lid van artikel 3 van het ontwerp ‘zendt’ te vervangen door ‘doet’.
In artikel 3, derde lid, van de Landsverordening wordt niet gerefereerd aan ‘documenten’. De Raad gaat ervan uit dat met ‘documenten’ in artikel 3, derde lid, van het ontwerp bedoeld wordt documenten waaruit de informatie, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Landsverordening afgeleid kan worden. Indien dat het geval is wordt voorgesteld om artikel 3, derde lid, van het ontwerp dienovereenkomstig aan te passen. In het andere geval adviseert de Raad in de nota van toelichting aan te geven naar welke documenten in artikel 3, derde lid, van het ontwerp gerefereerd wordt.
c. Artikel 4
Eerste lid
Voorgesteld wordt na ‘Ten behoeve van’ in te voegen ‘het bepalen van’.
Tweede lid
Voorgesteld wordt ‘De verstrekte documenten en gegevens’ te vervangen door ‘De informatie in de verstrekte documenten en de verstrekte gegevens’.
d. Artikel 5
Eerste lid
Voorgesteld wordt in het eerste lid, onderdeel b, ‘de tarieven’ te vervangen door ‘het tarief te geven’ en ‘hij’ te schrappen.
Vierde lid
De verwijzing in artikel 5, vierde lid, van het ontwerp naar de datum bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het ontwerp kan voor verwarring zorgen. Immers, de datum, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het ontwerp kan bij toepassing van artikel 5, vierde lid, van het ontwerp aan de ene kant opgevat worden als ‘uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan een nieuwe tariefperiode’.
Aan de andere kant kan die datum ook opgevat worden als ‘uiterlijk op de dag waarop het tariefvoorstel aan de Minister is gedaan’. Het volgende voorbeeld wordt gegeven om dit te verduidelijken.
Stel dat de CBA op 1 juni een nieuw tariefvoorstel doet aan de Minister. Moeten de luchtvaartmaatschappijen uiterlijk op 1 juli op de hoogte gesteld worden van de definitieve berekening van het voorgestelde nieuwe tarief of uiterlijk op 1 juni (de dag waarop het tariefvoorstel aan de Minister gedaan wordt).
Voorgesteld wordt het vierde lid van artikel 4 van het ontwerp te verduidelijken.
Voorgesteld wordt voorts in het vierde lid na ‘hoogte’ in te voegen ‘gesteld’ en de woorden ‘de tarieven … opgenomen’ te vervangen door ‘het tarief dat in het tariefvoorstel is opgenomen’.
e. Artikel 6
Voorgesteld wordt in het eerste lid ‘haar aantallen … tariefperiode’ te vervangen door ‘het aantal vetrekkende passagiers dat de luchtvaartmaatschappij de eerstvolgende tariefperiode verwacht te vervoeren en af te handelen dan wel van het aantal passagiers, niet zijnde een bemanningslid, dat de Luchthaven Hato zal verlaten’ (zie artikel 1, onderdelen b en h, van de Landsverordening).
f. Artikel 7
Voorgesteld wordt in onderdelen c en d de ‘heffingsperiode’ telkens te vervangen door ‘tariefperiode’.
g. Artikel 11
Eerste lid
Voorgesteld wordt het eerste lid als volgt te doen luiden.
- Indien zich gedurende een lopende tariefperiode één of meer uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden van ingrijpende aard voordoen die de heffingsopbrengsten in die mate beïnvloeden dat handhaving van het geldende tarief niet verantwoord is, kan de minister een aangepast tarief voor beperkte tijd vaststellen.
Tweede en derde lid
Voorgesteld wordt het tweede lid te schrappen en het daarin gestelde onder te brengen in het derde lid.
Voorgesteld wordt in de aanhef van het derde lid tussen ‘voor’ en ‘tariefsaanpassing’ het lidwoord ‘de’ in te voegen.
h. Artikel 12
- Voorgesteld wordt in het tweede lid ‘het ticket’ te vervangen door ‘het vliegticket’.
- Voorgesteld wordt in het tweede lid ‘ticketprijs’ te vervangen door ‘prijs van het vliegticket’.
- Voorgesteld wordt in het vierde lid ‘wordt’ te vervangen door ‘worden’ en vóór ‘geïnde’ in te voegen ‘namens de instelling’.
- Voorgesteld wordt in het vijfde lid ‘door haar’ te schrappen.
- De nota van toelichting
Pagina 1
- Voorgesteld wordt in het eerste tekstblok, laatste zin, ‘voornoemde’ te vervangen door ‘voornoemd’ en tussen ‘van’ en ‘burgerluchtvaart’ het lidwoord ‘de’ in te voegen.
- Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, derde gedachtestreep, na ‘instelling’ in te voegen ‘die bevoegd is’.
- Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, tweede zin, ‘in een jaar’ te schrappen en ‘worden’ te vervangen door ‘wordt’.
- Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, derde zin, ‘is gebaseerd op’ te schrappen.
- Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, laatste zin, tussen ‘burgerluchtvaart’ en ‘gedeeld’ het woord ‘en’ in te voegen.
- Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, laatste zin, ‘zoals gealloceerd’ te vervangen door ‘die gealloceerd zijn’ en na ‘voorgaande jaar’ in te voegen ‘om het tarief te bepalen’.
Pagina 2
- Voorgesteld wordt in het derde tekstblok te vermelden wie de ‘onafhankelijke instantie’ is die het tariefvoorstel toetst.
- Voorgesteld wordt in het vierde tekstblok, derde zin, ‘postenkosten’ te vervangen door ‘kostenpost’.
- Voorgesteld wordt in het vierde tekstblok, vierde zin, ‘meeste’ te vervangen door ‘meest’.
Pagina 3
- Voorgesteld wordt in het eerste tekstblok ‘die zij’ te vervangen door ‘dat zij’.
- Voorgesteld wordt in het vierde tekstblok ‘de begroting en’ te vervangen door ‘de middelen die op de begroting van het Land daarvoor gealloceerd zijn en de inkomsten uit’.
________________________
[1] Zie ook artikel 6 van het ontwerp.
[2] Een efficiencyresultaat komt voor als er meer of minder van een productiemiddel wordt gebruikt dan toegestaan.
[3] Artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening.
[4] Artikel 5, tweede lid, van de Landsverordening.
[5] Artikel 5, derde en vierde lid, van de Landsverordening.
[6] Artikel 9, tweede lid, van de Landsverordening.