Adviezen
RvA no. RA/07-21-LV
Uitgebracht op : 20/04/2021
Publicatie datum: 26/05/2021
Initiatiefontwerplandsverordening regelende de uitoefening van de diergeneeskunde (Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020) (Zittingsjaar 2020-2021-186)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 4 februari 2021 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 19 april 2021, bericht de Raad u als volgt.
Inleiding
De Raad heeft op 7 februari 2018 advies uitgebracht over een initiatiefontwerplandsverordening houdende vaststelling van regels inzake het welzijn van dieren en de uitoefening van diergeneeskunde (Landsverordening dierenwelzijn) (Lei pa bienestar di animal) (Zittingsjaar 2017-2018-127)[1]. In dat advies heeft de Raad onder andere geadviseerd de regels betreffende de erkenning en regulering van het beroep van dierenartsen in een afzonderlijke landsverordening op te nemen en de regels betreffende de overige in dat initiatiefontwerp opgenomen onderwerpen gefaseerd in te voeren.
De Raad heeft op 28 mei 2018 een nieuwe initiatiefontwerplandsverordening ter advisering voorgelegd gekregen houdende vaststelling van regels inzake het welzijn van dieren en heeft daarover op 8 augustus 2018 advies uitgebracht[2]. In dat ontwerp – dat op 9 maart 2021 door de Staten is goedgekeurd – zijn in navolging van het advies van de Raad van 7 februari 2018 (hierna: het eerdere advies van de Raad) geen bepalingen opgenomen betreffende de erkenning en regulering van het beroep van dierenartsen. Dat onderwerp – de erkenning en regulering van het beroep van dierenartsen – beogen de initiatiefnemers in de voorliggende initiatiefontwerplandsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020 (hierna: het initiatiefontwerp) te regelen.
II. Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Artikel 1
In de memorie van toelichting behorende bij het initiatiefontwerp (hierna: de memorie van toelichting) wordt op pagina 10, in het eerste tekstblok, gesteld dat de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur bij het aanwijzen van universiteiten die toegang verschaffen tot het beroepsmatig uitoefenen van de diergeneeskunde in Curaçao, overleg pleegt met de Minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport.
Dat genoemde ministers met elkaar overleg moeten plegen, blijkt niet uit de tekst van artikel 1 van het initiatiefontwerp.
De Raad adviseert de tekst van het initiatiefontwerp en de memorie van toelichting op elkaar aan te doen sluiten.
Artikel 5
Conform artikel 5 van het initiatiefontwerp kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels worden gesteld over de verplichte deelname aan bij- en nascholing van dierenartsen en para-veterinairs. Het kan zijn dat de initiatiefnemers met de facultatieve formulering in artikel 5 van het initiatiefontwerp (“kunnen”) de ruimte open willen laten voor zelfregulering door de beroepsgroep. Zij stellen evenwel op pagina 12 van de memorie van toelichting, in het laatste tekstblok, dat de ontwikkelingen in wetenschap, technologie en recht in het domein van de vrije beroepen – onder wie de dierenartsen – zo snel evolueren, dat een permanente bijscholing noodzakelijk is om de kwaliteit van de dienstverlening te blijven garanderen.
Uitgaande van de noodzaak van permanente bijscholing, zoals verwoord in de memorie van toelichting, adviseert de Raad het stellen van regels voornoemd – eventueel alleen voor wat betreft de basisregels of randvoorwaarden – verplicht (“worden”) te formuleren.
Artikel 6
1°. Vrijstelling of ontheffing
In het initiatiefontwerp wordt geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen het verlenen van vrijstelling en ontheffing (zie hierna met name onder “4°. Intrekkingsgronden vrijstelling en ontheffing”).
Voor een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod voor een categorie van gevallen wordt de term “vrijstelling” gebruikt (aanwijzing 100, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Eenieder die aan de in de wet opgenomen vrijstellingsgronden voldoet, komt daarvoor in aanmerking.
Indien in een individueel geval een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt, wordt de term “ontheffing” gebruikt (aanwijzing 100, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Raad adviseert in de memorie van toelichting op het voorgaande in relatie tot de bedoeling van het initiatiefontwerp in te gaan.
2°. Vrijstelling en ontheffing verbod (derde lid)
Het derde lid van artikel 6 van het initiatiefontwerp bepaalt dat “de minister bij of krachtens beschikking” vrijstelling en ontheffing kan verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid van dat artikel.
Voor de Raad is niet duidelijk wat bedoeld wordt met het “bij of krachtens beschikking verlenen van vrijstelling en ontheffing”. De Raad stelt voor te overwegen de woorden “bij of krachtens beschikking” te schrappen.
Gezien het karakter voorts van een ontheffing adviseert de Raad bovendien vóór “ontheffing” in te voegen “op aanvrage”[3].
3°. De procedure tot ontheffing
Voor het verkrijgen van een ontheffing moet in ieder geval een verzoek daartoe worden ingediend. De Raad constateert dat in het initiatiefontwerp niet geregeld wordt hoe het indienen van een dergelijk verzoek moet plaatsvinden, binnen welke termijn een verzoek tot ontheffing afgehandeld moet worden en ook niet welke gegevens door de verzoeker van de ontheffing verstrekt moeten worden, terwijl daarvoor ook geen delegatiebepaling in het initiatiefontwerp opgenomen is[4]. Immers, de Raad gaat ervan uit dat met “voorschriften” in de eerste volzin van artikel 6, vierde lid, slechts bedoeld worden de voorschriften, bedoeld in aanwijzing 101 van de Aanwijzingen voor regelgeving.
De Raad adviseert het initiatiefontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
4°. Intrekkingsgronden vrijstelling en ontheffing
De intrekkingsgronden voor zowel vrijstelling als ontheffing worden genoemd in artikel 6, vijfde lid van het initiatiefontwerp. De Raad verwijst volledigheidshalve naar de intrekkingsgronden, genoemd in de toelichting op aanwijzing 103 van de Aanwijzingen voor de regelgeving als voorbeeld van andere mogelijke intrekkingsgronden in het voorliggende geval.
De Raad adviseert met het voorgaande rekening te houden.
Overgangsbepaling
In het tweede lid van artikel 8 van het initiatiefontwerp is een overgangsbepaling opgenomen.
Onder verwijzing naar aanwijzing 73, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving adviseert de Raad deze overgangsbepaling in hoofdstuk 5 van het initiatiefontwerp op te nemen (zie de bijlage bij dit advies onder “y. Artikel 48” waarin het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van het initiatiefontwerp meegenomen wordt).
Hoogte van de vergoeding
Onder verwijzing naar aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor de regelgeving adviseert de Raad te bepalen dat de hoogte van de vergoeding van de kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in de registers (artikel 9, vierde lid, onderdeel k, van het initiatiefontwerp) bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, en niet bij ministeriële regeling met algemene werking, wordt vastgesteld.
Artikel 10
Ingevolge artikel 10, tweede lid, onder a, van het ontwerp wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaald dat de organisatie of instelling die zich met de regeling van en de opleiding tot specialismen in de uitoefening van de diergeneeskunde heeft belast, naar het oordeel van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur representatief moet zijn voor de beoefenaren van het beroep.
De Raad heeft de regering in onderdeel “II.1. “i. Artikel 11” van zijn eerdere advies (pagina 11) geadviseerd in de memorie van toelichting in te gaan op de aspecten die een rol spelen bij de vaststelling van bedoelde representativiteit.
In de memorie van toelichting wordt nu op pagina 14, onder “Artikel 10”, in niet duidelijke bewoordingen kort ingegaan op bedoelde representativiteit. In elk geval leidt de Raad daaruit af dat het zal gaan om buitenlandse beroepsorganisaties die een bepaald specialisme erkennen. Registratie als specialist bij één van die erkende beroepsorganisaties zal volgens de memorie van toelichting leidend zijn voor erkenning als specialist in Curaçao.
Daarmee wordt in het ontwerp en de memorie van toelichting naar het oordeel van de Raad nog niets gezegd over de aspecten die een rol spelen bij de beoordeling van bedoelde representativiteit door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. Bovendien zal het bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, stellen van eisen (artikel 10, eerste lid, van het initiatiefontwerp) aan bedoelde buitenlandse beroepsorganisaties en het vereisen van goedkeuring van de reglementen van die buitenlandse beroepsorganisaties door de Curaçaose Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het initiatiefontwerp) volgens de Raad niet het beoogde effect hebben.
De Raad adviseert in het licht van het voorgaande in het eerste lid van artikel 10 van het initiatiefontwerp de woorden “en het stellen van eisen aan” te schrappen en onderdeel a van het tweede lid te vervangen door een onderdeel met de volgende strekking.
“de aan te wijzen organisatie of instelling, bedoeld in het eerste lid aan de daarin gestelde criteria voldoet;”.
De Raad adviseert voorts onderdeel b van het tweede lid van artikel 10 van het initiatiefontwerp te schrappen.
Tijdelijke ontheffing
Artikel 12 van het initiatiefontwerp bepaalt dat aan dierenartsen en para-veterinairs die in Curaçao tijdelijk werkzaam willen zijn ter ondersteuning van specifieke acties of projecten, tijdelijk ontheffing verleend kan worden van het bepaalde in de Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020.
De Raad verwijst naar onderdelen “3°. De procedure tot ontheffing” (pagina 3) en “4°. Intrekkingsgronden vrijstelling en ontheffing” (pagina 3) van dit advies voor wat betreft het indienen van het verzoek tot ontheffing, de in te dienen bescheiden, de beslistermijn en de intrekkingsgronden.
Artikel 13
1°. Kwaliteitseisen
Op grond van artikel 13 van het initiatiefontwerp kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld worden omtrent de beschikking over en de inrichting van praktijkruimten, de inrichting van klinieken en ziekenhuizen voor dieren, alsmede omtrent de technische uitrusting en apparatuur.
De Raad adviseert in het voorliggende initiatiefontwerp ten minste kwaliteitseisen op te nemen waaraan de door dierenartsen verleende zorg moet voldoen. De Raad verwijst als voorbeeld naar “Hoofdstuk 3, Zorginstellingen, § 1. Kwaliteit van de zorg” van de Landsverordening zorginstellingen (P.B. 2007, no. 19).
2°. Gebezigde terminologie
De Raad adviseert de begrippen “klinieken en ziekenhuizen voor dieren” en “technische apparatuur” in het initiatiefontwerp te definiëren. Zie ter vergelijking artikel 1, onderdeel i (omschrijving begrip “zorg”), onderdeel k (omschrijving van begrip “zorginstelling”) en onderdeel e (omschrijving van begrip “medisch apparaat”) in de Landsverordening zorginstellingen (P.B. 2007, no. 19).
Artikel 15
Op grond van artikel 15 van het initiatiefontwerp vindt artikel 2:151 van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstige toepassing op een persoon die ondanks schorsing of ontzegging de handelingen uitoefent waarop de schorsing of ontzegging betrekking heeft. Artikel 36 van het initiatiefontwerp opent de mogelijkheid van beroep bij het veterinair beroepscollege tegen een beslissing van het veterinair tuchtcollege.
De Raad vraagt zich af of artikel 2:151 van het Wetboek van Strafrecht met toepassing van artikel 15 van het initiatiefontwerp ook van overeenkomstige toepassing is in die gevallen waarin er nog geen sprake is van een onherroepelijk geworden uitspraak waarin de schorsing of ontzegging is uitgesproken en adviseert het artikel op dat punt te verduidelijken althans in de memorie van toelichting op het voorgaande in te gaan.
Artikel 16
Een klacht kan op grond van artikel 16 van het initiatiefontwerp alleen door “een belanghebbende” ingediend worden. Dit is een eng bestuursrechtelijk begrip waarbij men meteen niet ontvankelijk is wegens het ontbreken van enig belang. De Raad kan zich echter voorstellen dat er situaties zijn dat iemand niet valt onder het enge belanghebbende begrip, maar best wel enig belang – wellicht een algemeen belang – heeft om tegen een dierenarts een klacht in te dienen. In de memorie van toelichting wordt op de keuze voor het enge belanghebbende begrip niet ingegaan.
In het licht van het bovenstaande adviseert de Raad het belanghebbende begrip in artikel 16 van het initiatiefontwerp te heroverwegen.
Artikel 17
1°. De voorzitter van het veterinair tuchtcollege
Artikel 17, derde lid, van het initiatiefontwerp bepaalt in onderdeel a, dat de voorzitter van het veterinair tuchtcollege tevens lid is van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof).
Uit de memorie van toelichting kan niet opgemaakt worden of het Hof gehoord is over de participatie van één van zijn leden in het veterinair tuchtcollege.
De Raad adviseert een afweging te maken of het voorzitterschap van het veterinair tuchtcollege per se door een lid van het Hof bekleed moet worden of dat volstaan kan worden met een rechtsgeleerde – een lid van het Hof daarvan niet uitgesloten – als voorzitter. De Raad adviseert in elk geval het Hof ter zake te horen indien voormelde participatie van een lid van het Hof in het initiatiefontwerp gehandhaafd wordt. De Raad adviseert in dat geval ook aan artikel 17 toe te voegen dat het lidmaatschap van de voorzitter respectievelijk plaatsvervangende voorzitter van het veterinair tuchtcollege van rechtswege vervalt zodra hij/zij geen lid meer is van het Hof. Zie ook artikel 37, derde lid, onderdeel a, van het initiatiefontwerp.
2°. Verwijzing naar de Advocatenlandsverordening 1959
Het vijfde lid van artikel 17 van het initiatiefontwerp bepaalt dat de rechtsgeleerde leden van het veterinair tuchtcollege, de secretaris en zijn plaatsvervanger moeten voldoen aan artikel 4 van de Advocatenlandsverordening 1959[5]. In laatstgenoemd artikel wordt de afvoering van de advocaat geregeld van de lijst van inschrijving als advocaat. De Raad gaat er daarom van uit dat de verwijzing naar artikel 4 van de Advocatenlandsverordening 1959 niet juist is.
De Raad adviseert het vijfde lid van artikel 17 in het licht van het voorgaande aan te passen.
Artikel 18
De Raad adviseert aan het derde lid van artikel 18 van het initiatiefontwerp een volzin met de volgende strekking toe te voegen: Indien een lid van het veterinair tuchtcollege met dit toezicht wordt belast, houdt zijn lidmaatschap van dit college op.
Artikel 19
1°. Geregistreerde partners
In het initiatiefontwerp ontbreekt een omschrijving van wat verstaan moet worden onder “geregistreerde partners”.
De Raad adviseert het initiatiefontwerp op bovenbedoeld punt aan te vullen.
2°. Vergunning
In artikel 19 ontbreken nadere regels betreffende de in het derde lid van dat artikel bedoelde vergunning.
De Raad adviseert nadere regels betreffende bedoelde vergunningverlening, waaronder weigeringsgronden, in het initiatiefontwerp op te nemen.
Artikel 20
1°. Ontslag door de Gouverneur of ontslag door het Hof
De leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers worden op grond van artikel 18, vierde lid, van het initiatiefontwerp door de Gouverneur ontslagen bij verlies van één van de vereisten voor hun benoembaarheid. Vereisten voor benoembaarheid tot lid respectievelijk plaatsvervangend lid van het veterinair tuchtcollege zijn op grond van artikel 18, eerste lid, van het initiatiefontwerp onder andere het bezitten van de Nederlandse nationaliteit en het ingezetenschap in Curaçao.
Artikel 20 van het initiatiefontwerp bepaalt aan de andere kant dat de leden van het veterinair tuchtcollege en hun plaatsvervangers door het Hof ontslagen worden bij het verlies van de hoedanigheid van Nederlands onderdaan of als zij zich in een ander land dan Curaçao vestigen.
Het bepaalde in artikel 18, vierde lid, en artikel 20 van het initiatiefontwerp lijkt in het licht van het voorgaande tegenstrijdig en is zonder nadere toelichting in elk geval niet duidelijk. De Raad adviseert de mogelijke tegenstrijdigheid te corrigeren althans in de memorie van toelichting ter verduidelijking op het voorgaande in te gaan.
2°. Ontslag van de secretaris of plaatsvervangend secretaris bij verlies van het Nederlanderschap
Op grond van het voorgestelde in artikel 20 van het initiatiefontwerp worden de secretaris en zijn plaatsvervanger ontslagen bij verlies van het Nederlanderschap en indien zij zich buiten Curaçao vestigen. Het Nederlanderschap en het land van vestiging zijn echter niet als benoembaarheidsvereisten voor de secretaris en zijn plaatsvervanger in het initiatiefontwerp opgenomen.
De Raad adviseert het initiatiefontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen althans in de memorie van toelichting op het voorgaande in te gaan.
Artikel 23
Uit artikel 23 van het initiatiefontwerp blijkt niet wat de hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding aan de voorzitter en de leden van het veterinair tuchtcollege is voor het bijwonen en voorbereiden van vergaderingen. Ook hetgeen onder “verdere onkosten” verstaan moet worden en bijvoorbeeld eventuele voorwaarden voor het vergoeden van reis- en verblijfskosten blijken niet uit artikel 23 van het initiatiefontwerp.
De Raad adviseert het voorgestelde tweede lid van artikel 23 van het initiatiefontwerp te vervangen door een artikellid met woorden van de volgende strekking.
“Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld ten aanzien van de vergoedingen bedoeld in het eerste lid”.
Artikel 25
Het derde lid van artikel 25 van het initiatiefontwerp bepaalt dat bij ministeriële regeling met algemene werking afgeweken kan worden van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, aanhef, onderdeel b of het tweede lid. De artikelonderdelen waarvan kan worden afgeweken, regelen de samenstelling van het veterinair tuchtcollege bij zitting indien de beklaagde op grond van artikel 4, eerste lid, van het initiatiefontwerp tot de uitoefening van de diergeneeskunde is toegelaten en bij het gezamenlijk behandelen van samenhangende klachten.
Onder verwijzing naar aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor de regelgeving adviseert de Raad bedoelde afwijking bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te regelen.
Artikel 32
1°. Bekendmaking al dan niet met weglating persoonlijke gegevens
Artikel 32, derde lid, van het initiatiefontwerp bepaalt dat een beslissing tot ontzegging van de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen kan worden bekendgemaakt, al dan niet met weglating van de namen of de woonplaatsen van de daarin genoemde personen, alsmede van andere gegevens welke aanwijzingen omtrent die personen bevatten.
Uit het initiatiefontwerp kan niet afgeleid worden in welke gevallen bedoelde bekendmaking met weglating van de bedoelde informatie zal plaatsvinden en in welke gevallen niet. De Raad adviseert in de memorie van toelichting stil te staan bij het voorgaande bijvoorbeeld door het aanhalen van mogelijke praktijkvoorbeelden.
2°. Bekendmaking op een website
De Raad adviseert in het derde lid van artikel 32 van het initiatiefontwerp de mogelijkheid op te nemen dat de in dat artikellid bedoelde beslissing ook op de website van het veterinair tuchtcollege bekendgemaakt kan worden indien zo’n website er is.
Artikel 33
Op grond van artikel 33 van het initiatiefontwerp wordt een maatregel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het initiatiefontwerp niet opgelegd indien dit door het veterinair tuchtcollege raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoon van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting te verduidelijken aan welke situaties gedacht kan worden waarbij met toepassing van artikel 33 van het initiatiefontwerp geen tuchtrechtelijke maatregel door het veterinair tuchtcollege wordt opgelegd.
Artikel 45
1°. Belastingen en andere heffingen
Artikel 45 van het initiatiefontwerp bepaalt dat bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, voor een aantal nader genoemde handelingen voor een vastgesteld tarief heffingen kunnen worden opgelegd. Artikel 84 van de Staatsregeling van Curaçao bepaalt dat het opleggen van belastingen en andere heffingen bij landsverordening wordt vastgesteld. In genoemd artikel van de Staatsregeling van Curaçao wordt onderscheid gemaakt tussen “belastingen” en “andere heffingen” en wordt voorts zeker gesteld dat deze uitsluitend bij landsverordening (en niet bij lagere wetgeving) opgelegd kunnen worden. Uit de memorie van toelichting en uit de literatuur volgt dat dit soort heffingen steeds een fiscaal karakter hebben[6]. Daarvoor geldt dus ook het vereiste dat de essentialia van de heffing (de kring van heffingsplichtigen, het belastbare feit en de tariefstructuur) in voldoende mate in een landsverordening zelf geregeld dienen te worden.
2°. Retributies
De Raad heeft in zijn advies van 16 juli 2019 over de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Opiumlandsverordening 1960 (Landsverordening productie medicinaal Cannabis), genummerd RvA no. RA/18-19-LV en met zaaknummer 2019/012200, de regering gewezen op het feit dat behalve belastingen en andere heffingen ook retributies kunnen worden geheven. Retributies zijn vergoedingen verschuldigd wegens door of vanwege de overheid geleverde diensten en voorzieningen[7]. Om een vergoeding als een retributie aan te kunnen merken dient er steeds sprake te zijn van verplichte betalingen voor de verleende dienst, een bepaalde mate van individualiseerbaarheid van de verleende dienst of voorziening en moet er een relatie zijn tussen de kosten daarvan en het in rekening gebrachte bedrag. De wetgever moet zich steeds afvragen of er in een specifiek geval sprake is van een retributie of van een fiscale heffing. Voldoet een heffing niet aan de criteria voor retributies dan is er sprake van een fiscale heffing die op de in artikel 84 van de Staatsregeling van Curaçao bepaalde wijze geregeld moet worden.
3°. Het belang van het onderscheid
Het onderscheid tussen belastingen, andere heffingen en retributies is dus van belang indien de vraag beantwoord moet worden of delegatie toegestaan is. Ten aanzien van retributies geldt in principe niet de strenge eis dat de essentialia van de heffing – de kring van heffingsplichtigen, het belastbare feit en de tariefstructuur – verplicht in de landsverordening zelf geregeld dienen te worden. Regeling bij lagere wetgeving is in zekere mate toegestaan.
Het onderscheid is tevens van belang bij het aanwijzen van de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van beroepschriften ten aanzien van de heffing. Indien deze heffing een fiscale heffing is, dan is de belastingrechter bevoegd. Is de heffing een retributie dan is de administratieve rechter bevoegd om beroepschriften in behandeling te nemen.
4°. Het karakter van de heffing volgens het initiatiefontwerp en de toelichting daarop
De opbrengsten van de heffing, bedoeld in artikel 45 van het initiatiefontwerp, zullen volgens de memorie van toelichting (pagina 16, eerste tekstblok) dienen ter dekking van de kosten die gepaard gaan met de invoering van de Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020. De vergoedingen van het tucht- en beroepscollege en de kosten van de toezichthouder zijn daarvan kennelijk uitgezonderd (de laatste volzin van het aangehaalde tekstblok van de memorie van toelichting).
In artikel 45 van het initiatiefontwerp komt echter, anders dan de memorie van toelichting stelt, niet duidelijk tot uitdrukking dat het gaat om een heffing die tot doel heeft uitsluitend de gemaakte kosten van de geleverde diensten, bedoeld in artikel 45 van het initiatiefontwerp, te dekken. Uit de memorie van toelichting kan de Raad bovendien niet opmaken op welke wijze de relatie tussen de kosten verbonden aan de in artikel 45 van het initiatiefontwerp bedoelde diensten en de hoogte van het bedrag van de heffing vastgesteld en bewaakt zal worden.
5°. Advies
De Raad is van oordeel dat de in artikel 45 van het initiatiefontwerp bedoelde heffing in eerste instantie aangemerkt kan worden als een retributie, waardoor delegatie in zekere mate dus mogelijk is. Aangezien het bij retributies gaat om de mate van individualiseerbaarheid van de verleende dienst of -voorziening in relatie tot de kosten daarvan en het in rekening gebrachte bedrag, beveelt de Raad aan om de tariefstructuur in de onderhavige initiatiefontwerplandsverordening zelf op te nemen (en in niet in lagere wetgeving). Daarnaast dient in de memorie van toelichting uiteen te worden gezet wat de mate van individualiseerbaarheid van de verleende dienst of -voorziening is in relatie tot de kosten daarvan en het in rekening gebrachte bedrag.
De Raad adviseert voorts in artikel 45 van het initiatiefontwerp te bepalen dat de in dat artikel genoemde heffing uitsluitend gebruikt zal worden ter financiering van de kosten met betrekking tot de daarin vermelde diensten.
6°. De behandeling van aanvragen
In onderdeel a van artikel 45 van het initiatiefontwerp wordt onder andere de behandeling van de aanvraag voor een vergunning genoemd.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting de artikelen te noemen waarin de in artikel 45, onderdeel a, bedoelde aanvragen aan de orde komen.
7°. Erkenningen
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen overeenkomstig artikel 10, eerste lid, van het initiatiefontwerp regels gesteld worden omtrent de erkenning van specialismen in de uitoefening van de diergeneeskunde. In een dergelijk landsbesluit zal naar alle waarschijnlijkheid de procedure voor erkenning – bijvoorbeeld de wijze waarop een aanvraag voor erkenning gedaan moet worden – geregeld worden. Een dergelijke aanvraag vereist behandeling die in principe vergelijkbaar zal zijn met bijvoorbeeld de behandeling van een aanvraag voor ontheffing. In artikel 45 van het initiatiefontwerp wordt bedoelde erkenning echter niet genoemd.
De Raad adviseert artikel 45 van het initiatiefontwerp op bovengenoemd punt aan te vullen indien van een omissie sprake is.
Artikel 46
1°. Strafbaar gedrag verduidelijken
Overtreding van het bepaalde krachtens artikel 4, eerste lid, en 12 van het initiatiefontwerp wordt met een geldboete van de derde categorie gestraft.
Artikel 4, eerste lid, van het initiatiefontwerp bepaalt dat anderen dan dierenartsen toegelaten kunnen worden tot de beroepsmatige uitoefening van de diergeneeskunde in beperkte omvang. Uit het bepaalde in artikel 46 van het initiatiefontwerp kan niet afgeleid worden wat het overtreden van artikel 4, eerste lid, van het initiatiefontwerp inhoudt. Het kan zijn dat daarmee bedoeld wordt het beroepsmatig uitoefenen van de diergeneeskunde in beperkte omvang zonder daartoe door de minister te zijn toegelaten.
Ook voor wat betreft artikel 12 van het initiatiefontwerp is niet duidelijk welke overtreding in artikel 46 van het initiatiefontwerp bedoeld wordt. Bedoeld kan zijn het zonder ontheffing verrichten van werkzaamheden ter ondersteuning van specifieke acties of projecten als bedoeld in genoemd artikel 12.
De Raad adviseert artikel 46 van het initiatiefontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
2°. Toelichten van het niet strafrechtelijk sanctioneren
Op pagina 8 van de memorie van toelichting wordt onder “§ 8. Tuchtrechtspraak” gesteld dat onjuiste handelswijzen bij of in verband met de uitoefening van de diergeneeskunde niet of onvoldoende worden tegengegaan langs de weg van het strafrecht. Dat lijkt sterk de reden te zijn – hetgeen ook begrijpelijk is – waarom overtreding van artikel 11 van het initiatiefontwerp niet strafrechtelijk gesanctioneerd wordt in artikel 46 van het initiatiefontwerp. Indien dat het geval is, adviseert de Raad dit expliciet in “§ 8. Tuchtrechtspraak” te vermelden onder verwijzing naar genoemd artikel. De Raad adviseert voorts in de memorie van toelichting in te gaan op het achterwege laten van bestuursrechtelijke handhavingsmechanismen in het initiatiefontwerp.
Artikel 49
Artikel 49 van het initiatiefontwerp regelt de inwerkingtreding van de Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020 met onmiddellijke ingang.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting op de keuze van onmiddellijke inwerkingtreding in te gaan mede gelet op nog tot stand te brengen uitvoeringsregelingen (zie in elk geval artikel 3, vijfde lid, van het initiatiefontwerp), de inrichting van het tucht- en beroepscollege bedoeld in het initiatiefontwerp en de mogelijkheid voor de verschillende actoren om onmiddellijk te kunnen voldoen aan het in de Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020 bepaalde.
De memorie van toelichting
Ontbreken van een toelichting op de artikelen betreffende de tuchtrechtspraak
In hoofdstuk 3 van het initiatiefontwerp (artikelen 16 tot en met 44) wordt de tuchtrechtspraak geregeld. In de memorie van toelichting wordt onder “§ 8. Tuchtrechtspraak” (pagina’s 8 en 9) in algemene termen kort daarop ingegaan.
Op artikelen die zonder nadere toelichting duidelijk zijn en die niet voor verschillende interpretaties vatbaar zijn, behoeft in de memorie van toelichting uiteraard niet te worden ingegaan. Soms is echter voor een goed begrip van een bepaling – naast een toelichting op de tekst van de bepaling – nodig dat ook de achtergrond daarvan duidelijk in beeld wordt gebracht en dat op de noodzaak van het invoeren van de bepaling wordt ingegaan. Dit kan ook het geval zijn bij bepalingen waarvan de tekst van het ontwerp op zich duidelijk is. De Raad geeft het volgende voorbeeld.
Op grond van het zevende lid van artikel 32 van het initiatiefontwerp in samenhang met het zesde lid van genoemd artikel hoeft betrokkene – kort gezegd – een opgelegde tuchtrechtelijke maatregel geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer te leggen, indien hij de door zijn gedrag veroorzaakte schade, geheel of gedeeltelijk binnen een termijn korter dan de proeftijd, vergoedt. Voorwaarde daarbij is wel dat de veroorzaakte schade niet meer bedraagt dan NAf 10.000,=.
Dit artikel – de hoogte van de veroorzaakte schade inbegrepen – lijkt – net als de overige bepalingen betreffende de tuchtrechtspraak in het onderhavige initiatiefontwerp – overgenomen te zijn uit de Nederlandse Wet Dieren (artikel 8.31). Het kan zijn dat bij het overnemen van dit artikel (en andere artikelen) uit voornoemde Nederlandse wet voldoende rekening gehouden is met de lokale Curaçaose context. Daarbij zou bijvoorbeeld ook over het bedrag van NAf 10.000,= (in de Nederlandse wet € 5.000,=) dat in dat artikel als maximum wordt genoemd, moeten zijn nagedacht. Door het ontbreken van een toelichting op het hoofdstuk van de tuchtrechtspraak, kan het echter voorkomen alsof de Nederlandse Wet Dieren in essentie letterlijk overgenomen is, zonder dat daarbij rekening gehouden is met de lokale context waarbinnen de Landsverordening Uitoefening Diergeneeskunde 2020 toegepast zal moeten worden. Zie bijvoorbeeld ook artikel 43 van het initiatiefontwerp waarvan de tekst weliswaar helder is, maar een toelichting ontbreekt over de achtergrond van dat artikel.
In het licht van het voorgaande adviseert de Raad de memorie van toelichting aan te vullen met een artikelsgewijze toelichting van de artikelen uit hoofdstuk 3 van het initiatiefontwerp.
Het ontbreken van een financiële paragraaf
In artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 is bepaald dat in de toelichting op ontwerpen van wet- en regelgeving een afzonderlijk onderdeel moet worden opgenomen waarin onder meer de negatieve financiële gevolgen voor en de dekking door het Land worden vermeld. Hoewel de toelichting op genoemd artikel niets daarover zegt, maakt de Raad naar aanleiding van de laatste volzin daarvan op, dat het artikel alleen ministers bindt. Toch kan er naar het oordeel van de Raad een invloed hiervan naar de Staten uitgaan. Immers, indien lasten voortvloeien uit een initiatiefontwerp, zullen die op de begroting van het Land gaan drukken. Derhalve is de Raad van oordeel dat indien een (initiatief)ontwerp van een landsverordening tot financiële gevolgen voor het Land zal leiden, in de memorie van toelichting aangegeven dient te worden in welke omvang daaraan meer of minder uitgaven of ontvangsten zullen zijn verbonden en hoe de eventuele meeruitgaven of inkomstendervingen zullen worden gedekt of gecompenseerd.
Een initiatiefontwerp kan naast lasten voor de overheid ook lasten met zich meebrengen voor burgers, bedrijven en instellingen. In het kader van het bepaalde in aanwijzing 157, onderdeel e, van de Aanwijzingen voor de regelgeving is de Raad voorts van oordeel dat in de memorie van toelichting een verantwoording voor deze lasten opgenomen dient te worden.
Gezien het bovenstaande adviseert de Raad in de financiële paragraaf van de memorie van toelichting de verwachte kosten voor het Land alsmede voor burgers, bedrijven en instellingen verbonden aan de uitvoering van het initiatiefontwerp inzichtelijk te maken en aan te geven hoe met name de kosten voor het Land gedekt zullen worden.
Het instellen van beroep tegen beschikkingen
De Raad adviseert in navolging van aanwijzing 121 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in het algemeen deel van de memorie van toelichting te verwijzen naar de werking van de Landsverordening administratieve rechtspraak met betrekking tot door bestuursorganen genomen beschikkingen op grond van het initiatiefontwerp.
III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Willemstad, 20 april 2021
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
____________________ ______________________
mevr. mr. L. M. Dindial mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/07-21-LV
Zowel het initiatiefontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
1. Het initiatiefontwerp
Het opschrift
Voorgesteld wordt na “Diergeneeskunde” toe te voegen “2021”. Zie ook artikel 49, eerste lid, van het initiatiefontwerp.
Artikel 1
Voorgesteld wordt in onderdeel d, onder 3°, “fysiologisch” te vervangen door “fysiologische” en in onderdeel l de punt na “artikel 9” te schrappen.
Artikel 3
Voorgesteld wordt in het derde lid “is” te schrappen.
Voorgesteld wordt in het vijfde lid de verwijzing naar het vierde lid te vervangen door een verwijzing naar het tweede lid.
Voorgesteld wordt in het zesde lid, onderdeel b te verletteren tot onderdeel d en onderdelen c en d tot onderdelen b en c.
Voorgesteld wordt in het achtste lid vóór “de beroepsmatige” in te voegen ‘tot” en “blijkens” te vervangen door “blijken”.
Artikel 4
Voorgesteld wordt in het eerste lid “De Minister kan (…) algemene werking” te vervangen door “Bij ministeriële beschikking” en voorts vóór “anderen” in te voegen “kunnen” en na “toegelaten” in te voegen “worden”.
In het vierde lid, onderdeel c, wordt verwezen naar “die dierenarts”. Uit de tekst van artikel 4 van het initiatiefontwerp blijkt niet wie daarmee bedoeld wordt. Volgens de memorie van toelichting (pagina 12, onder “Artikel 4”) wordt daarmee de dierenarts bedoeld onder wiens verantwoordelijkheid de handelingen door de para-veterinair verricht worden.
Voorgesteld wordt de tekst van artikel 4, vierde lid, onderdeel c, van het ontwerp rekening houdende met het voorgaande aan te vullen.
Artikel 6
De verwijzing in de eerste volzin van het vierde lid naar het eerste lid moet een verwijzing zijn naar het derde lid.
Voorgesteld wordt in het vijfde lid “lid 4.” te vervangen door “in het vierde lid”.
Artikel 8
Voorgesteld wordt in het derde lid “gescheiden” te vervangen door “geschieden”.
Artikel 9
Op grond van het eerste lid van artikel 9 lijkt er sprake te zijn van één register waarin praktiserende dierenartsen en para-veterinairs ingeschreven worden. Zie ook artikel 1, onderdeel l, van het initiatiefontwerp. In het vierde lid van artikel 9 wordt in de onderdelen h, i en k echter verwezen naar de “registers” alsof er sprake zou kunnen zijn van meerdere registers.
De Raad vraagt uw aandacht voor het voorgaande.
Artikel 10
Voorgesteld wordt in de aanhef van het tweede lid “lid. 1.” te vervangen door “het eerste lid”.
Voorgesteld wordt voorts in het tweede lid, onder b “regelende” te vervangen door “betreffen” en onder d “het verwerven van” te vervangen door “het recht om”.
Artikel 13
Voorgesteld wordt in het opschrift de komma na “ziekenhuizen” en “bij- en nascholing.” te schrappen.
Artikelen 17 en 18
Voorgesteld wordt het bepaalde in artikel 17, vierde lid, en 18, vijfde lid, van het initiatiefontwerp in een apart artikel op te nemen (dat aan het veterinair tuchtcollege een secretaris en een plaatsvervangend secretaris toegevoegd worden en de wijze van benoeming).
Voorgesteld wordt de tweede zinsnede van artikel 18, eerste lid, van het initiatiefontwerp (vereisten voor benoembaarheid) in een apart artikellid en als aanvulling op het bepaalde in artikel 17 van het initiatiefontwerp op te nemen. Het voorgestelde in het derde lid kan daaraan toegevoegd worden. De Raad stelt voor woorden van de volgende strekking te overwegen.
“Onverminderd het in artikel 17 bepaalde zijn tot voorzitter en lid van het veterinair tuchtcollege benoembaar Nederlanders die ingezetene zijn van Curaçao. Personen, van overheidswege met het toezicht op de volksgezondheid belast, zijn niet benoembaar. Indien een lid van het veterinair tuchtcollege met dit toezicht wordt belast, houdt zijn lidmaatschap van het veterinair tuchtcollege op”.
Voorgesteld wordt voorts in artikel 18, eerste lid, van het initiatiefontwerp, "door de Gouverneur” te vervangen door “bij landsbesluit”.
Voorgesteld wordt voorts in artikel 18, vierde lid, van het initiatiefontwerp, eerste volzin “De Gouverneur verleent” te vervangen door “Bij landsbesluit wordt” en na “ontslag” in te voegen “verleend”. Voorgesteld wordt bovendien in de laatste volzin, “Zij verlenen” te vervangen door “De Gouverneur verleent, op voordracht van de Ministers,”.
Artikel 25
Voorgesteld wordt de verwijzing naar artikel 28, eerste lid, in het tweede lid van artikel 25 van het initiatiefontwerp te vervangen door een verwijzing naar artikel 29, eerste lid.
Artikel 27
Voorgesteld wordt de verwijzing naar artikel 30, eerste lid, in het eerste lid van artikel 27 van het initiatiefontwerp te vervangen door een verwijzing naar artikel 31, eerste lid.
Artikel 31
Voorgesteld wordt de verwijzing in de aanhef van het eerste lid naar artikel 23, eerste lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 24, eerste lid.
Voorgesteld wordt voorts de verwijzing in het eerste lid, onderdeel a, naar artikel 15, tweede lid, onderdeel a, te vervangen door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, onderdeel a.
Voorgesteld wordt de verwijzing in het tweede lid, onderdeel b, naar artikel 31, eerste lid te vervangen door een verwijzing naar artikel 32, eerste lid.
Artikel 32
Voorgesteld wordt de verwijzing in de aanhef van het eerste lid naar artikel 30, tweede lid, onderdeel b, te vervangen door een verwijzing naar artikel 31, tweede lid, onderdeel b.
Voorgesteld wordt in het eerste lid, onderdeel f, “deze wet” te vervangen door “deze landsverordening.
Voorgesteld wordt de verwijzing in het zesde lid naar artikel 10.6 te vervangen door een verwijzing naar artikel 11.
Voorgesteld wordt in het zevende lid “ANG 10.000,-” te vervangen door “NAf 10.000,=”
Artikel 33
Voorgesteld wordt de verwijzing naar artikel 31, eerste lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 32, eerste lid.
Artikel 34
Voorgesteld wordt de verwijzing in het tweede lid, onderdeel c naar artikel 15, tweede lid, onderdeel b, te vervangen door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 36
Voorgesteld wordt de verwijzing in het eerste lid naar artikel 33, tweede lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 34, tweede lid en de verwijzing in het derde lid naar artikel 15, tweede lid, onderdeel b, door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, onderdeel b.
In artikel 36 wordt verwezen naar de aangetekende brief, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van het initiatiefontwerp. In laatstgenoemd artikel is echter niet uitdrukkelijk bepaald dat een afschrift van de beslissing, bedoeld in artikel 34, eerste lid bij aangetekende brief moet worden gezonden. Voorgesteld wordt artikel 36 en artikel 34, tweede lid, met elkaar in overeenstemming te brengen.
Artikel 37
Voorgesteld wordt de verwijzing in het tweede lid naar artikel 10 te vervangen door een verwijzing naar artikel 11 en de verwijzingen naar artikelen in het vijfde lid te vervangen door 17, respectievelijk 18, 19, 20, 21, 22 en 23.
Artikel 39
Voorgesteld wordt de verwijzing naar de artikelen in het eerste lid te vervangen door een verwijzing naar de artikelen 26 respectievelijk 27, 28, 29, 30 en 35.
Voorgesteld wordt de verwijzing in het tweede lid naar artikel 28, eerste lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 29, eerste lid, en de verwijzing naar artikel 37, eerste lid, door een verwijzing naar artikel 38, eerste lid.
Voorgesteld wordt de verwijzing in het derde lid naar artikel 37, tweede lid, te vervangen door een verwijzing naar artikel 38, tweede lid.
Artikel 40
Voorgesteld wordt de verwijzing in het derde lid naar de artikelen 30, 31 en 32 te vervangen door een verwijzing naar de artikelen 31, respectievelijk 32 en 33.
Artikel 41
Voorgesteld wordt de verwijzing in het tweede lid, onderdeel c, naar artikel 15, tweede lid, onderdeel b, te vervangen door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 42
Voorgesteld wordt de verwijzing in het derde lid naar de artikelen 30, 31, 32, 34 en 40 te vervangen door een verwijzing naar de artikelen 31 respectievelijk 32, 33, 35 en 41.
Artikel 43
Voorgesteld wordt in het eerste lid “deze wet” te vervangen door “deze landsverordening”.
Artikel 45
Voorgesteld wordt in onderdelen a en b “deze wet” te vervangen door “deze landsverordening”.
Voorgesteld wordt in onderdeel c, “artikel 9 lid 1” te vervangen door “artikel 9, eerste lid”.
Handhaving
Voorgesteld wordt in het initiatiefontwerp een nieuw hoofdstuk “Handhaving” te voegen. Dat nieuwe hoofdstuk kan onderverdeeld worden in een paragraaf “1. Toezicht” waaronder artikel 15 ondergebracht kan worden en een paragraaf “2. Strafrechtelijke handhaving” waaronder de artikelen 46 en 47 ondergebracht kunnen worden.
Hoofdstuk 5
Voorgesteld wordt het opschrift van hoofdstuk 5 “Straf- en slotbepalingen” te vervangen door “Overgangs- en slotbepalingen”.
Artikel 48
Voorgesteld wordt het opschrift te vervangen door “Overgangsbepaling”.
Voorgesteld wordt “het land van de opleiding en uitgifte van het diploma” te vervangen door “het land waar de opleiding is genoten en van uitgifte van het diploma”.
Voorgesteld wordt na de tweede “Curaçao” een punt te plaatsen en de rest van de zin te vervangen door een nieuwe volzin in woorden van de volgende strekking: “Bij toepassing van de eerste volzin vindt aanmelding, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en inschrijving in het register, bedoeld in artikel 9, terstond plaats onder vermelding van de plaats van uitgifte van het diploma”.
Artikel 49
Voorgesteld wordt in het opschrift “Aanhaling” te vervangen door “Citeertitel”.
Onder verwijzing naar aanwijzingen 73 onderdelen e en f en 147, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt voorgesteld de citeertitelbepaling in een afzonderlijk artikel onder te brengen en dat artikel als volgt te doen luiden: “Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening uitoefening diergeneeskunde 2021”.
Onder verwijzing naar onderdeel “u. Artikel 49” van dit advies (pagina 10) beveelt de Raad aan de inwerkingtreding van de onderhavige landsverordening op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip te stellen.
2. De memorie van toelichting
Pagina 1
Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, eerste regel, na “uit” een punt te plaatsen.
Pagina 2
Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, eerste volzin, “de bestaande wet” te vervangen door “het ontwerp”.
Pagina 3
Voorgesteld wordt aan de laatste volzin toe te voegen “of door personen die daartoe van overheidswege bevoegd zijn verklaard (artikel 3:10, tweede lid, onderdeel c)”.
Pagina 4
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, eerste volzin, na “is” in te voegen “een”.
Pagina 5
Voorgesteld wordt in het eerste tekstblok, eerste volzin, vóór “pandemie” in te voegen “COVID-19”.
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, eerste volzin, “het groter aandeel van” te vervangen door “het groter aandeel dat”.
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, vijfde volzin, “bij” te schrappen.
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, vijfde volzin van onder het woord “gemaakt” vóór de punt in te voegen.
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, derde volzin van onder, “blijf” te vervangen door “blijft”, “van” door “over” en het woord “hij” te schrappen.
Pagina 12
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok, eerste volzin, na de eerste komma in te voegen “van artikel 3”.
[1] Advies met kenmerk RvA no. RA/27-17-LV.
[2] Advies met kenmerk RvA no. RA/22-18-LV.
[3] Aanwijzing 100 van de Aanwijzingen voor de regelgeving:
Voor een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod voor een categorie gevallen, wordt de term “vrijstelling” gebruikt.
Voor een beschikking waarbij in een individueel geval een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt, wordt de term “ontheffing” gebruikt.
(…)
[4] Zie bijvoorbeeld artikel 13 van de Landsverordening op de telecommunicatievoorzieningen (GT 2011, no. 37).
[5] Artikel 4 van de Advocatenlandsverordening 1959 luidt als volgt:
Krachtens beslissing van het Hof van Justitie wordt een advocaat van de in artikel 2 bedoelde lijst van inschrijving afgevoerd, hetzij op eigen verzoek, hetzij ambtshalve dan wel op vordering van de procureur-generaal.
De afvoering van de lijst geschiedt ambtshalve, dan wel op vordering van de procureur-generaal:
bij overlijden van de advocaat;
indien de advocaat geen Nederlander meer is;
indien de advocaat geen woonplaats meer in de Nederlandse Antillen heeft;
indien de advocaat een ambt of betrekking heeft aanvaard, waarmede de betrekking van advocaat onverenigbaar is;
indien blijkt, dat een advocaat is ingeschreven terwijl hij niet voldoet aan de wettelijke vereisten;
wanneer de advocaat bij onherroepelijke uitspraak als zodanig van de in artikel 2 bedoelde lijst geschrapt is.
In de gevallen bedoeld in lid 2 onder b, c, d en e, hoort het Hof van Justitie, alvorens een beslissing te nemen, de procureur-generaal.
[6] Prof. dr. A. van Rijn, “Handboek Caribisch Staatsrecht”, Boom Juridisch, Den Haag 2019, hoofdstuk 12, nummer 335, p. 613 en 614.
[7] Zie voor de definitie van “retributies” onder meer artikel 1, onderdeel c, van de Eilandsverordening leges, precariorechten en retributies Curaçao 1992 (A.B. 1992, no. 20), Prof. dr. A. van Rijn, “Handboek Caribisch Staatsrecht”, Boom Juridisch, Den Haag 2019, hoofdstuk 12, nummer 335, p. 614 of Prof. mr. R.J.N. Schlössels en Prof. mr. S.E. Zijlstra, “Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat”, Kluwer, Deventer 2010, hoofdstuk 17, nummer 12, p. 807.