no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/08-16-LV

Uitgebracht op : 25/05/2016
Publicatie datum: 07/10/2016

Ontwerplandsverordening herziening Oostpunt tot wijzigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (A.B. 1995, no. 36) (zaaknummers 2014/041034 en 2015/016822)

Ontwerplandsverordening herziening Oostpunt tot wijzigen van het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (A.B. 1995, no. 36)  
(zaaknummers 2014/041034 en 2015/016822)

Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 25 november 2015 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp, welk adviesverzoek is ontvangen op 1 februari 2016, en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 23 mei 2016, bericht de Raad u als volgt.

I. Algemeen

Adviesverzoek

Opgemerkt wordt dat de conform artikel I, onderdeel A, bij het onderhavige ontwerp (hierna: ontwerp) behorende bestemmingskaarten no. 1 en no. 2, in het ontwerp ontbreken. Desgevraagd is door het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning d.d. 23 februari 2016 aan de Raad bericht welke kaarten aangemerkt moeten worden als bestemmingskaarten no. 1 en no. 2.

Verder dient met betrekking tot het onderhavige adviesverzoek (hierna: adviesverzoek) te worden vastgesteld dat de reactie van de regering op het door de Sociaal Economische Raad (hierna: SER) uitgebrachte advies d.d. 8 juni 2015, ref.nr. 092/2015-SER (hierna: SER-advies), nog niet is verwerkt in de memorie van toelichting bij het ontwerp (hierna: memorie van toelichting).

Wettelijk kader

De relevante regelgeving in verband met de totstandkoming van de onderhavige landsverordening betreft de Landsverordening grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning[1] (hierna: LGRO), de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao[2] (hierna: EROC), het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao (hierna: EOP) en de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao [3] (hierna: OVGR).

De OVGR regelt de verdere gelding in het land Curaçao van lands- en eilandsverordeningen, andere regelingen en besluiten die op het tijdstip van de verkrijging van de autonome status van Curaçao binnen het Koninkrijk per 10 oktober 2010, gelding hadden in de voormalige Nederlandse Antillen en het voormalige eilandgebied Curaçao. De LGRO, de EROC en het EOP zien op het juridisch kader en instrumentarium voor het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling alsook de regels omtrent het gebruik van die instrumenten.

De procedure voor de herziening van de bestemmingsvoorschriften van het EOP

De toepasselijke soort wettelijke regeling voor de vaststelling van een ontwikkelingsplan en van bestemmingsvoorschriften

In het Beslisdocument van de Raad van Ministers d.d. 25 augustus 2014 (hierna: Beslisdocument) staat dat sinds 10 oktober 2010 sprake is van slechts één wetgevende en bestuurlijke bestuurslaag, te weten het land Curaçao, waardoor sommige artikelen of gedeelten van artikelen in diverse landsverordeningen en eilandsverordeningen niet meer van toepassing zijn. Verder staat dat er vanaf het moment van de staatkundige hervormingen op Curaçao sprake is van formele wetgeving in de vorm van landsverordeningen en dat waar voorheen een regeling door middel van een eilandsverordening werd vastgesteld, daarvoor thans een landsverordening noodzakelijk is.[4] Voor de onderbouwing hiervan wordt in het Beslisdocument verwezen naar adviezen die zijn opgenomen in de bijlagen 8 en 9 bij het Beslisdocument.

In het advies van HBN Law d.d. 25 juli 2013 (hierna: Advies HBN Law)[5] staat daarover dat door de veranderingen in de staatkundige verhoudingen vanaf 10 oktober 2010 er sprake is van slechts één wetgevende en bestuurlijke bestuurslaag, te weten die van het land Curaçao. Ingevolge de OVGR zijn sommige artikelen of gedeelten van artikelen in diverse lands- en eilandsverordeningen hierdoor niet meer van toepassing. Indien men na de staatkundige hervormingen de OVGR en de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) toepast, vindt bij wijze van overgang vanaf 10 oktober 2010 de vaststelling dan wel herziening van een ontwikkelingsplan, alsmede bestemmingsvoorschriften plaats door de Staten van Curaçao als rechtsopvolger van de eilandsraad, en wel bij landsverordening.[6]

In het Advies HBN Law staat verder dat waar voorheen een regeling door middel van een eilandsverordening werd getroffen, thans een landsverordening noodzakelijk is, wat uitdrukkelijk is bepaald in artikel 5, eerste lid, van de OVGR. Daarbij wordt tevens gewezen op artikel 6, zevende lid, van de OVGR, dat bepaalt dat waar voor de uitvoering van taken van het Land (de vml. Nederlandse Antillen) wordt voorzien in de medewerking of tussenkomst van eilandelijke organen, dus medebewind, de desbetreffende artikelen of gedeelten van artikelen vervallen, voor zover voor deze medewerking of tussenkomst in de gewijzigde rechtsorde geen plaats meer is.[7] En dat is nu het geval met de toepasselijke artikelen in de LGRO en de EROC waarin de procedure voor de herziening van de ontwerpbestemmingsvoorschriften is omschreven, met uitzondering van artikel 11, negende lid, van de EROC, waarin is bepaald dat de herziening van de bestemmingsvoorschriften bij eilandsverordening geschiedt. Daarbij wordt erop gewezen dat om die reden de eilandsraad wordt vervangen door de Staten.[8]

Of de vaststelling dan wel herziening van een ontwikkelingsplan (eventueel met bestemmingsvoorschriften) of van bestemmingsvoorschriften (hierna: herziening) bij landsverordening dan wel bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zou moeten plaatsvinden, zou uit de OVGR moeten blijken. Ten aanzien hiervan merkt de Raad het volgende op.

Artikel 7, eerste lid, van de LGRO bepaalt dat de eilandsraden voor hun eilandgebied een of meer ontwikkelingsplannen vaststellen met inachtneming van bij eilandsverordening te stellen regelen. En ingevolge artikel 9, eerste lid, van de LGRO kunnen bestemmingsvoorschriften in het ontwikkelingsplan worden opgenomen voor in het plan begrepen grond. Vastgesteld moet worden dat hier sprake is van medebewind. Zowel in het advies van HBN Law[9] als in de literatuur [10] wordt dit onderstreept.

In artikel 6, achtste lid, van de OVGR staat, dat waar melding wordt gemaakt van de uitvoering of nadere regeling bij eilandsverordening, waarmee wordt bedoeld “medebewind”, daarvoor in de plaats treedt uitvoering of nadere regeling bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Vanwege deze bijzondere bepaling in de OVGR voor de uitvoering en nadere regeling bij eilandsverordening sluit de Raad niet uit dat de herziening bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zou moeten plaatsvinden.

Uit de brief d.d. 31 juli 2012, zaaknummer 2012/036299/098232, van de Sectordirecteur Algemene Zaken aan de Minister-President tevens Minister van Algemene Zaken blijkt dat het deze Sectordirecteur niet duidelijk is of een ontwikkelingsplan moet worden aangemerkt als een landsverordening dan wel een landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Vanwege deze onduidelijkheid acht de Sectordirecteur het niet gewenst om op termijn over te gaan tot het vaststellen van geconsolideerde teksten voor de LGRO en de EROC [11], maar voor de langere termijn de Staten een nieuwe wettekst te doen vaststellen.

De Raad brengt onder de aandacht dat het verschaffen van rechtszekerheid een belangrijke functie is van het recht. Een burger moet zijn rechten en plichten in verhouding tot het bestuur kunnen bepalen: hij moet weten waar hij rechtens aan toe is. Wetgeving, en met name de kenbaarheid van die wetgeving, is van belang voor het waarborgen van die rechtszekerheid. Om die reden wordt in een rechtsstaat een belangrijke rol toegekend aan wetgeving. Indien bij de overheid zélf onduidelijkheid bestaat over verschillende onderdelen van de geldende teksten van de LGRO en de EROC, hetgeen hier het geval is, [12] dan kan men ervan uitgaan dat dit zeker ook geldt voor de burgers.

Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.6.2 in de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao, 2010/303, d.d. 14 maart 2011,[13]  zou het feit dat de geldende teksten van de LGRO en de EROC niet daadwerkelijk kenbaar zijn, strijd met de rechtszekerheid kunnen opleveren. Daarom onderschrijft de Raad het standpunt van voornoemde Sectordirecteur om geheel nieuwe wetteksten door de Staten te doen vaststellen.

Met betrekking tot het ontwerp adviseert de Raad de regering aandacht te besteden aan de vraag welke soort wettelijke regeling op het vaststellen van de herziening van toepassing is.

Voor het overige adviseert de Raad de regering op korte termijn aan te vangen met het concipiëren van een geheel nieuwe wettekst voor de LGRO en de EROC en deze door de wetgever te doen vaststellen, opdat de bedoelde rechtsonzekerheid zich niet meer zal kunnen voordoen..

Het ontbreken van een rechtsingang bij de administratieve rechter voor  belanghebbenden 

1°. Rechtsbescherming in het algemeen

Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is eigendom het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Een grondbeginsel van een rechtsstaat is dat de overheid de vrijheid van de burger alleen kan beperken bij of krachtens de wet. Voor het eigendomsrecht is dit te vinden in artikel 5:1, tweede lid, van het BW.

Door het vaststellen van ontwikkelingsplannen kan de overheid vergaande beperkingen opleggen aan het eigendomsrecht van burgers. Omdat ontwikkelingsplannen met bestemmingsvoorschriften voor grondgebruikers en derden zeer ingrijpend kunnen zijn, moet voor de vaststelling daarvan een zorgvuldige procedure worden bewandeld. Dit betekent dat op zijn minst de mogelijkheid tot inspraak bij de herziening en beroep op de administratieve rechter moet bestaan. Ten aanzien hiervan wordt gewezen op de toelichting op het EOP “Deel D1” [14]  waarin het volgende staat: “Juist omdat de bestemmingsvoorschriften de toekomstige gebruiksmogelijkheden voor de particuliere grondeigenaren kunnen beperken, zonder dat hierop recht op schadevergoeding ontstaat, is de totstandkoming van het ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften met zoveel rechtswaarborgen omkleed, waaronder de inspraakprocedure, de bezwarenprocedure en de beroepsmogelijkheid bij de Gouverneur tegen de inhoud van de bestemmingsvoorschriften”.

Een van de doelstellingen van de Landsverordening administratieve rechtspraak [15] (hierna: Lar) die per 1 december 2001 in de voormalige Nederlandse Antillen, en daarmee in Curaçao, is ingevoerd, is een integrale herziening van de administratieve rechtspraak. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de nieuwe administratieve rechtspraak borg moet staan voor een goede beslechting van het geschil.[16]

Daarom zijn de administratieve beroepen op bestuursorganen, zoals op de Gouverneur, veranderd in beroepen op de administratieve rechter. In de memorie van toelichting bij de Lar staat onder andere dat administratieve rechtspraak de rechtszekerheid bevordert en voorkomt dat overheidsorganen en ambtenaren naar willekeur handelen en dat het bijdraagt aan de voorspelbaarheid van overheidsoptreden. [17]

2°. Rechtsbescherming ingevolge de LGRO

Standpunt van de Minister van VVRP.

In het Beslisdocument staat, dat sinds de staatkundige herstructurering per 10 oktober 2010, een herziening van het EOP plaatsvindt bij landsverordening in plaats van bij eilandsverordening en dat de totstandkoming van een wet in formele zin niet onderhevig is aan toetsing bij de bestuursrechter alsook dat tegen een landsverordening geen rechtsmiddelen openstaan bij de (administratieve) rechter. [18] De Minister van VVRP (hierna: Minister) baseert zich wat het voorgaande betreft deels op voornoemde brief van de Sectordirecteur Algemene Zaken en deels op de opinies van de juridisch adviseur van het Ministerie van VVRP d.d. 23 februari 2012 en het Advies HBN Law.[19] [20].

In het Advies HBN Law, dat ten aanzien hiervan mede ten grondslag ligt aan het Beslisdocument, staat hierover het volgende.[21]

Er wordt op gewezen dat artikel 101 van de Staatsregeling een constitutioneel toetsingsverbod van landsverordeningen inhoudt, behoudens de toetsing aan de grondrechten genoemd in de artikelen 3 tot en met 9 van de Staatsregeling en een ieder verbindende verdragsbepalingen. Mogelijke strijdigheid van landsverordeningen met ongeschreven rechtsbeginselen als het beginsel van deugdelijke motivering, het zorgvuldigheidsbeginsel en het verbod op willekeur, kan dus niet aan de rechter worden voorgelegd. [22]

Verder staat in voornoemd advies dat ingevolge artikel 13, derde lid, van de LGRO, zoals die bepaling luidde vóór 1 december 2001 jo, artikel 12, vierde lid, van de EROC, belanghebbenden die tijdig bezwaren bij de eilandsraad hebben ingediend, alsmede belanghebbenden die bezwaren tegen wijzigingen die de eilandsraad in het ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften of in de bestemmingsvoorschriften heeft aangebracht, binnen de termijn van terinzagelegging opgenomen in artikel 12, tweede lid, van de EROC, schriftelijk beroep kunnen instellen bij de Gouverneur. Dit is gewijzigd bij artikel XXXIX van de Invoeringslandsverordening administratieve rechtspraak [23] (hierna: Invoeringslandsverorde-ning), in die zin dat het administratief beroep in artikel 13, derde lid, van de LGRO is vervangen door beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg. Daarmee is de beroepsmogelijkheid van artikel 12, vierde lid, van de EROC een dode letter geworden, (zoals ook reeds door de regering is opgemerkt in de memorie van toelichting bij de Invoeringslandsverordening), wachtend op de aanpassing van de eilandelijke verordeningen aan de Lar. Het gevolg is dat per 1 december 2001 de vaststelling dan wel herziening van ontwerp-bestemmingsvoorschriften Lar-appelabel zijn alleen en voor zover er sprake is van een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar. Indien derden bestuursrechtelijke rechtsbescherming willen zoeken, moet er sprake zijn van een “beschikking” en moeten zij kunnen worden aangemerkt als “belanghebbenden” in de zin van de Lar. Is dit niet het geval dan kan de Lar-rechter niet worden geadiëerd en blijft de civiele rechter als restrechter over.

Verder staat in het Advies HBN Law dat naar de huidige stand van de rechtspraak bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Hof van Justitie) ten aanzien van het beschikkingsbegrip, kan worden geconcludeerd dat er ook vóór 10 oktober 2010 geen rechtsingang bij de Lar-rechter mogelijk was ten aanzien van de herziening van de ontwerp-bestemmingsvoorschriften voor Oostpunt.[24]. Deze bestemmingsvoorschriften zien op een zeer groot gebied met meerdere bestemmingsvoorschriften, waarom reeds om die reden mogelijk al geen sprake zal zijn van een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar. Daarbij is een en ander in het Advies HBN Law schematisch weergegeven.

Relevante jurisprudentie en literatuur.

Hierboven, bij onderdeel I-3b, onder 1°, op pagina 4 van dit advies, is reeds opgemerkt dat bij de invoering van de Lar de rechtsbescherming voor de burger in de voormalige Nederlandse Antillen tegenover de overheid is vergroot en dat de nieuwe administratieve rechtspraak borg moet staan voor een goede beslechting van het geschil. Met de Invoeringslandsverordening zijn in diverse landsverordeningen, waaronder de LGRO, de aparte beroepsmogelijkheden vervangen door een algemeen systeem van rechtsbescherming door de Lar. Met de aanpassing van artikel 13, derde lid, van de LGRO, werd het beroep op de Gouverneur vervangen door beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg. De gewijzigde LGRO gold tot 10 oktober 2010 in alle eilanden die deel uitmaakten van de voormalige Nederlandse Antillen. In Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES-eilanden) is artikel 13 van de LGRO onverkort gehandhaafd na 10 oktober 2010 en is geworden artikel 13 van de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (hierna: Wgro BES), waaronder uitdrukkelijk ook het derde lid.

Met betrekking tot het derde lid van artikel 13 van de Wgro BES heeft het Hof van Justitie in zijn uitspraak d.d. 10 juni 2014 het volgende overwogen[25] : “Met het verweer is het Gerecht van oordeel dat het bestreden besluit een besluit van algemene strekking is en daarmee niet kwalificeert als een beschikking in de zin van artikel 3 van de War BES [26], zodat uit dien hoofde in beginsel geen beroep openstaat bij het Gerecht. In de mogelijkheid om beroep in te stellen bij het Gerecht wordt echter voorzien in artikel 8, vierde lid, [27] jo. artikel 13, derde lid, van de Wgro BES waarin uitdrukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van een herziening van het ROB [28] beroep openstaat bij het Gerecht gelijk aan de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen de vaststelling van het ROB. Daarmee voorziet de Wgro BES als lex specialis in een beroepsmogelijkheid voor eisers, zodat moet worden geoordeeld dat het Gerecht bevoegd is.”

Gezien de uitleg van artikel 13, derde lid, van de Wgro BES door de administratieve rechter moet worden geconcludeerd dat er in de Nederlandse Antillen, en dus ook in Curaçao, vóór 10 oktober 2010 wel beroep bestond op de administratieve rechter tegen de vaststelling van een ontwikkelingsplan (eventueel met bestemmingsvoorschriften) dan wel bestemmings-voorschriften, zonder dat sprake hoefde te zijn van een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar. Dit wordt nog eens benadrukt in een in het Caribisch Juristenblad gepubliceerd artikel van mr. C. Taal, Projecthoofd samenwerkingsverband Raad van State met het Hof van Justitie.[29]

In de conclusie van voornoemd artikel staat dat het antwoord op de vraag of de Lar-rechter bevoegd is te oordelen over een beroep tegen de vaststelling van een ontwikkelingsplan, volmondig “ja” luidt. De onderbouwing hiervoor is dat een ontwikkelingsplan weliswaar een besluit van algemene strekking is en algemeen verbindende voorschriften bevat en wordt vastgesteld bij eilandsverordening, maar dat dit er niet aan in de weg staat dat de wetgever bij bijzondere wet beroep tegen de vaststelling van een ontwikkelingsplan open kan stellen. Mr. Taal stelt dat de eerder in zijn artikel gegeven wetsgeschiedenis en -vergelijking daar geen twijfel over laten bestaan, hoewel in artikel 13, derde lid, van de Wgro BES de misleidende term “beschikking” wordt gebruikt. In de conclusie van het artikel staat tevens dat het aan artikel 13, derde lid, Wgro BES gelijkluidende artikel 13, derde lid, van de LGRO (Curaçao) dezelfde uitleg moet worden gegeven.

Gevolgen van het door de regering gehanteerde uitgangspunt

Een essentieel uitgangspunt van de OVGR is dat de voortgang van het rechtsleven van Curaçao ongestoord moet plaatsvinden. Daar speelt de rechtszekerheid een grote rol bij omdat de Curaçaose samenleving na ingang van de nieuwe status ongestoord door moet kunnen functioneren en het om die reden van groot belang is dat de regels die het rechtsverkeer regelen zoveel mogelijk hun gelding behouden. Ook uit een oogpunt van democratische legitimatie is geen behoefte aan vervanging van de Curaçaose regelgeving.[30]

Het door de regering onterecht gehanteerde uitgangspunt dat er vóór 10 oktober 2010 geen administratieve rechtsgang openstond en dat voortzetting daarvan ná 10 oktober 2010 niet hoeft op grond van de OVRG betekent een substantiële verslechtering in de rechtspositie van de burgers. De administratieve rechter kan in dit geval niet toetsen in hoeverre de gemaakte afwegingen met betrekking tot de gronden te Oostpunt in overeenstemming zijn met algemeen verbindende voorschriften en algemene rechtsbeginselen.

Ook degenen die destijds bezwaar hebben gemaakt tegen de in de op 30 oktober 2012 gehouden openbare hoorzitting gepresenteerde conceptlandsverordening, maar niet als belanghebbende zijn aangemerkt,[31] kunnen de vraag of dit onterecht is gebeurd niet aan de administratieve rechter voorleggen. Of hun bezwaren daardoor terecht niet zijn betrokken in de afwegingen die de Minister heeft gemaakt inzake de gronden te Oostpunt, blijft vooralsnog onbeantwoord. De civiele rechter zal evenmin toekomen aan een toetsing van de herziene bestemmingsvoorschriften wegens het eerder vermelde toetsingsverbod van landsverordeningen. De SER vraagt de regering daar ook de aandacht voor, namelijk voor de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de administratieve rechtsbescherming voor de belanghebbende burger met betrekking tot de ruimtelijke planning.[32]

Hierboven, bij onderdeel I-3a, op pagina 2 van dit advies, heeft de Raad de regering reeds geadviseerd op korte termijn aan te vangen met het concipiëren van een geheel nieuwe wettekst voor de LGRO en de EROC en deze door de wetgever te doen vaststellen. Van essentieel belang daarbij is dat belanghebbenden de mogelijkheid krijgen om beroep te doen op de administratieve rechter in geval een ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften of bestemmingsvoorschriften worden vastgesteld. Dit geldt tevens voor de vaststelling van wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen en voorbereidingsbesluiten.

Relevante vergelijkingen

Tegen de bovenstaande achtergrond wordt erop gewezen dat de Minister met betrekking tot het wijzigingsplan van Hospital Nobo Otrobanda [33] wel is uitgegaan van een beroepsmogelijkheid op de administratieve rechter [34] hoewel het wijzigingsplan, evenals de herziening, een besluit van algemene strekking is. In het wijzigingsplan, dat weliswaar een beperkt gebied betreft, zijn er meerdere percelen bij betrokken, is de openbare weg in het wijzigingsplan opgenomen te weten de J.C.J. Hamelbergweg, en is het onderdeel van een groter ontwikkelingsplan dat niet gericht is op slechts één object. Dit zijn elementen die niet duiden op een beschikking in de zin van artikel 3 van de Lar.

Ook wordt gewezen op de opinies van de juridisch adviseur van het Ministerie van VVRP d.d. 23 februari 2012,[35] waarin deze de Minister erop attendeert dat de processuele positie in de zaak Wechi niet strookt met de voorgestelde procedure voor de vaststelling van de bestemming van Oostpunt. Deze adviseur stelt bedoelde minister dan ook voor de procedure over Oostpunt aan te houden totdat een geldende wettekst wordt vastgesteld die het wettelijke procedurele kader overeenkomstig de Staatsregeling weergeeft.

Hierboven bij onderdeel I-3a, op pagina 3 van dit advies is er reeds op geattendeerd dat vanwege de geschetste onduidelijkheid de Sectordirecteur Algemene Zaken het zelfs niet gewenst acht om op termijn over te gaan tot het vaststellen van geconsolideerde teksten voor de LGRO en de EROC, maar de Staten een nieuwe wettekst te doen vaststellen.

De Raad adviseert de regering in de nieuw vast te stellen wetteksten voor de LGRO en de EROC in geval van vaststelling van een ontwikkelingsplan met bestemmingsvoorschriften of van bestemmingsvoorschriften, voor belanghebbenden in ieder geval de mogelijkheid van beroep op de administratieve rechter op te nemen. Dit geldt ook voor andere besluiten van algemene strekking, zoals wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen en voorbereidings-besluiten.

De besluitvorming door de Minister met betrekking tot de herziening

Het Beslisdocument

1°. Uitwerkingsplannen (Beslisdocument, pagina 3)

Op pagina 3, tweede tekstblok, van het Beslisdocument staat dat aanvullende eisen zullen worden gesteld aan toekomstige ontwikkelingen op Oostpunt om te zorgen dat op een duurzame en verantwoorde manier met natuurwaarden wordt omgegaan, waaronder het mariene milieu. Omdat er geen gedetailleerde voorschriften dienen te worden vastgesteld in een te vroeg stadium heeft de Minister in de bestemmingsvoorschriften voor Oostpunt voorwaarden gesteld en maatregelen getroffen ter bescherming van het mariene milieu. Deze zullen worden getoetst bij het goedkeuren van uitwerkingsplannen dan wel bij de beoordeling van bouwvergunningen.

In het laatste tekstblok op pagina 3 van het Beslisdocument staat dat het aan het Ministerie van VVRP is om uitwerkingsplannen of bouwvergunningaanvragen te toetsen aan de aanvullende eisen.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting nader toe te lichten wat met “uitwerkingsplannen” wordt bedoeld en hoe dat in zijn werk zal gaan omdat er, conform artikel 16 van de EROC, geen uitwerkingsplicht, met de nodige waarborgen, ten behoeve van de Minister in het EOP is opgenomen.

2°. Het (deel)verslag ingevolge artikel 8 van de EROC (bijlage 10 bij het Beslisdocument)

Bijlage 10 bij het Beslisdocument genaamd “Deelverslag met betrekking tot de herziening van de bestemmingsvoorschriften van Oostpunt ex artikel 8 EROC” is blijkens de laatste volzin in dit deelverslag vastgesteld door de Minister. Artikel 8 van de EROC bepaalt echter dat de eilandsraad het deelverslag moet vaststellen.

Nu de Minister op grond van de OVGR niet de opvolger is van de eilandsraad adviseert de Raad de regering in de memorie van toelichting aan te geven wat de juridische status is van het vastgestelde deelverslag.

3°. Een nieuw vast te stellen Bouw- en woningverordening (pagina’s 25 en 26)

Omdat het mariene milieu niet afdoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling op het land heeft de Minister overwogen dat de overheid hiertoe regelgeving zal invoeren voor Curaçao in het algemeen. Daarbij wordt gesteld dat in de nieuwe Bouw- en woningverordening, die momenteel in ontwerp is, in regelgeving wordt voorzien ten aanzien van afvalwaterverwerking, onder meer ter voorkoming van het lozen van afvalwater in zee. [36]

De Raad adviseert de regering in dit bijzonder geval in de onderhavige landsverordening reeds te voorzien in voorschriften ten aanzien van bedoelde afvalwaterverwerking waarbij onder andere wordt voorkomen dat afvalwater in zee wordt geloosd.

De besluitvorming en het zorgvuldigheidsbeginsel

Het zorgvuldigheidsbeginsel is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur waaruit eisen voortvloeien betreffende een zorgvuldige beslissingsprocedure waaronder het vermijden dat “partijdige” personen bij de besluitvorming betrokken zijn. Ook in de gevallen waarin geen (privé)betrokkenheid (of de schijn daarvan) aantoonbaar is, mogen aan de uitoefening van een overheidsbevoegdheid slechts personen meewerken die tot een onbevangen oordeel, dus objectief en onpartijdig, in staat kunnen worden geacht. De eis van onpartijdig handelen impliceert dat bij een bevoegdheidsuitoefening geen (privé)belangen van bij de beslissing betrokken burgers, adviseurs of ambtenaren mogen worden betrokken. Van belang is dat de (schijn) van partijdigheid of een belangenconflict wordt vermeden.

Bij Landsbesluit d.d. 27 augustus 2013, no. 13/1241, heeft de Minister de Commissie Beoordeling Zienswijzen ingesteld die de ingediende bezwaren tegen de conceptlands-verordening tot herziening van het EOP inzake de gronden te Oostpunt moest beoordelen en daarover advies moest uitbrengen aan de Minister. Deze commissie heeft naar aanleiding van de ingediende bezwaren tegen voornoemde conceptlandsverordening op 3 december 2013, advies uitgebracht aan de Minister (hierna: Advies Commissie Beoordeling Zienswijzen).

Op pagina’s 12 en 13 van de memorie van toelichting staat dat de Projectcommissie Oostpunt (hierna: Projectcommissie) door het voormalige bestuurscollege van het eilandgebied Curaçao is ingesteld bij besluit d.d. 22 september 2010 (povo no. 2010/13000). De taak van deze commissie is de voortgang te monitoren van de nakoming door het eilandgebied Curaçao en daarna het land Curaçao als rechtsopvolger, van de verbintenissen voortvloeiend uit de vaststellingsovereenkomst tussen het eilandgebied Curaçao en de erven Maal en daarin ook de Raad van Ministers te adviseren aangaande de mogelijkheden van de ontwikkeling van Oostpunt.[37]  Vertegenwoordigers van de erven Maal, die direct belanghebbenden zijn bij de herziening, maken mede deel uit van de Projectcommissie. [38]

Uit het Beslisdocument en het Advies van de Projectcommissie d.d. 6 februari 2014 (hierna: Advies Projectcommissie) blijkt dat de Projectcommissie ten aanzien van de herziening van de bestemmingsvoorschriften van Oostpunt een gedetailleerde reactie heeft gegeven op het Advies Commissie Beoordeling Zienswijzen, met uitzondering van de bezwaren van de erven Maal,[39] ten behoeve van de besluitvorming van de Minister[40]. Het is de vraag of dit in overeenstemming is met de zorgvuldigheid die in acht genomen zou moeten worden bij de besluitvorming over de herziening van de gronden te Oostpunt.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

Het ontwerp in relatie tot het (mariene) milieu

Algemeen

De herziening ziet zowel op een wijziging van de bestemmingen als zodanig van (een groot deel van) de gronden te Oostpunt als op een wijziging van de bepalingen in verband hiermee, te weten de bestemmingsvoorschriften in enge zin (artikel 9, vierde lid, onderdelen a en b, van de EROC). De wijziging van de bestemmingen is geregeld in artikel I, onderdeel A, van het ontwerp waarin verwezen wordt naar de nieuwe bestemmingskaart. In onderdeel 2.6 van de memorie van toelichting wordt aangegeven dat hiermee een herziening plaatsvindt van de aan de gronden te Oostpunt gegeven bestemmingen. De wijziging van de bestemmingsvoorschriften in enge zin is geregeld in artikel I, onderdelen B tot en met F, van het ontwerp.

Met de ontwikkeling van een dergelijk groot gebied, ongeveer tien procent van de totale oppervlakte van Curaçao, en de daaraan verbonden natuurlijke en culturele waarden en bijzondere landschappen, zal uiterst zorgvuldig omgegaan moeten worden. Zowel wat de wijze van economische ontwikkeling betreft als  de (nieuwe) intensieve, menselijke activiteit ter plaatse. Dit houdt in dat noodzakelijk onderzoek ten behoeve van de regering zowel betrekking moet hebben op de aanwijzing van de bestemmingen als op de vraag wat nodig is om een adequate invulling van die bestemmingen te verzekeren, zulks in overeenstemming met geldende wetten en verdragen.

De Raad wijst op het belang van het zeewater bij Oostpunt waar zich het mariene onderwaterpark van Curaçao bevindt. Onherstelbare schade aan het mariene milieu zal verstrekkende gevolgen hebben. Niet alleen voor de natuurlijke waarde ter plaatse maar ook voor het leven in zee langs de gehele kustlijn westwaarts, omdat zich hier koraalrif van zeer hoge kwaliteit bevindt en het tevens een broedkamer-effect heeft. Vanwege het duiktoerisme op Curaçao kan schade aan het mariene milieu tevens negatieve gevolgen hebben voor de economie van het land.

Door de ontwikkeling van Oostpunt zouden het koraalrif en het kustgebied ook op andere manieren kunnen worden aangetast, bijvoorbeeld door intensiever verkeer over het water en het uitgooien van ankers. Deze mogelijke andersoortige aantasting dient in het ontwerp ook afgedekt te worden. Een verkeerde aanpak betekent het (onomkeerbaar) verlies van een substantieel deel van de reeds beperkte natuurwaarden op Curaçao en een verloren kans voor wat betreft de door de regering beoogde duurzame ontwikkeling[41] van de gronden te Oostpunt. Om dit te bereiken dient er een goed uitgewerkt en gebalanceerd plan te zijn voor deze gronden waarbij een integrale samenhang voorop moet staan zowel intern (binnen Oostpunt) als extern (binnen de totale eilandelijke context). Deelgebieden met hoge en bijzondere natuurlijke- en landschappelijke waarden zouden daarbij zoveel als mogelijk moeten worden ontzien en zouden tevens van een ecologisch acceptabele omvang moeten zijn, dus groot genoeg voor een gevarieerde ecologisch verantwoorde samenhang van flora en fauna.

Van essentieel belang daarbij is dat de regering zich een goed beeld vormt van de bij de herziening betrokken belangen en zij moet in dat verband de nodige kennis vergaren. Voor het ontwerp betekent dit dat een redelijk zicht moet worden gegeven op de haalbaarheid en uitvoerbaarheid daarvan waarbij natuur- en milieuwaarden en de gevolgen voor het leefmilieu belangen zijn die bij de besluitvorming betrokken moeten worden.

Bepalend is dat de haalbaarheid en uitvoerbaarheid in voldoende mate moeten vaststaan met inachtneming van alle aspecten van de situatie en het plan, waaronder de bestemming, de voorschriften en de toelichting daarop. De noodzaak tot onderzoek, ook wat de natuur- en milieuwaarden betreft, volgt reeds uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en wordt bevestigd door de artikelen 3 en 7, eerste lid, van de LGRO die het natuur- en milieubelang als doelstelling hebben, en artikel 3 van de EROC dat mede een onderzoeksplicht daarnaar inhoudt.

De verplichtingen op grond van internationale regelingen 

1°. Inleiding

Uit het Advies Commissie Beoordeling Zienswijzen kan worden opgemaakt dat het ontwerp niet aangeeft op welke wijze rekening wordt gehouden met verplichtingen die voortvloeien uit verdragen. Daarbij kan worden gedacht aan:

de Bonn Convention migratory species van 23 juni 1979;
the Protocol Concerning Specially Protected Areas and Wildlife (hierna: SPAW     Protocol) van de Cartagena Conventie;
het Biodiversiteitsverdrag van 5 juni 1992;
het Inter-Amerikaanse Zeeschildpaddenverdrag van 1 december 1996 te Caracas;
de Ramsar of wetlandconventie van 12 februari 1971.

Tegen die achtergrond wordt gewezen onder andere op de overwegingen van de Commissie Beoordeling Zienswijzen met betrekking tot bezwaar I.I.1, onderdeel f. Daarin staat dat bij ontwikkelingsplannen rekening moet worden gehouden met de verdragen aangezien deze geldig zijn voor Curaçao. Omdat de waarden die de verdragen en de Landsverordening grondslagen natuurbeheer (hierna: LGN) beogen te beschermen onvoldoende zijn bestudeerd, staat het ontwerp op gespannen voet met bepaalde verdragen. Dit geldt vooral voor de Cartagena Conventie en het SPAW Protocol die beogen het mariene milieu en de daarin voorkomende natuurwaarden in het Caribisch gebied te beschermen. [42]

Voornoemde commissie acht de betreffende zienswijze gegrond omdat in het ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting niet is aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verplichtingen die uit de twee genoemde internationale regelingen en de LGN voortvloeien.

In het Advies Projectcommissie wordt ingegaan op dezelfde bezwaren en de bovenstaande opvatting van de Commissie Beoordeling Zienswijzen. [43] De Projectcommissie bespreekt elk individueel verdrag en concludeert dat voldoende zeker is dat het ontwerp niet botst met verdragsverplichtingen, deels inhoudelijk, deel om formele redenen.

In reactie op “Bezwaar 8: Internationale dimensie/verdragen” stelt de Minister dat in het ontwerp slechts sprake is van het toekennen van globale bestemmingsvoorschriften en dat het afwegingskader op het terrein van natuurbescherming zal plaatsvinden. [44]  De bezwaren op het gebied van natuur en milieu behoren tot het afwegingskader in het vergunningentraject en passen niet bij het toekennen van globale bestemmingsvoorschriften. Ze zouden slechts een rol spelen als aangetoond zou zijn dat de bezwaren leiden tot de conclusie dat het plan onuitvoerbaar is. Volgens de Minister is wel rekening gehouden met natuurlijke, historische en ecologische waarden.

2°. Overwegingen van de Raad

Gelet op de algemene plicht tot kennisvergaring en onderzoek in het kader van de voorbereiding van een besluit dat aan de bestuurlijke zorgvuldigheidsnorm voldoet, alsook aan de artikelen 3 en 7 van de LGRO en artikel 3 van de EROC, bestaat er naar het oordeel van de Raad een ambtshalve verplichting voor het bevoegde gezag om, in het kader van de herziening van de bestemmingen en van de bestemmingsvoorschriftten voor de gronden te Oostpunt, ook onderzoek te doen naar bestaande verdragsverplichtingen, hun omvang en reikwijdte en naar hun betekenis voor de (wijze van) haalbaarheid en uitvoerbaarheid van mogelijke ontwikkelingen binnen de te geven bestemmingen. Er moet dus voldoende zicht bestaan op de mate van haalbaarheid en uitvoerbaarheid. Zonder een reëel zicht op de omvang en reikwijdte van die verplichtingen en hun consequenties voor de ontwikkeling van Oostpunt, namelijk welke verplichtingen zijn er en op welke wijze moet er rekening mee worden gehouden, is het niet echt mogelijk om de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid ten volle te beoordelen.

Het standpunt van de Minister dat verdragsverplichtingen pas een echte belemmering vormen als aangetoond is dat de herziening onuitvoerbaar is, is gezien het bovenstaande niet houdbaar. Ook in dat geval blijft het noodzakelijk om zicht te hebben op de omvang en reikwijdte van nationaal – wettelijke en verdragsverplichtingen.

Verder gaat het bij een afweging op ontwikkelingsplanniveau niet alleen om het weren van bepaalde ontwikkelingen maar ook nadrukkelijk om de vraag welke ontwikkeling, mede gegeven het nationaal wettelijke – en verdragskader, de voorkeur verdient. Daarvoor is juist een volledige inventarisatie van de eisen die uit het nationale – en internationale recht voortvloeien noodzakelijk.

Bij deze inventarisatie naar de verdragsverplichtingen kan worden uitgegaan van het reeds verzamelde materiaal, zoals opgenomen in de Planning Study Wolff, het Advies Commissie Beoordeling Zienswijzen en het Advies Projectcommissie, maar dit materiaal moet op zijn eigen merites worden beoordeeld en waar nodig moet aanvullend onderzoek worden verricht. De inventarisatie, de afweging en de consequenties daarvan voor de inhoud van het ontwerp zullen vervolgens voldoende aandacht moeten krijgen in de memorie van toelichting om de beweegredenen van de wetgever te kunnen begrijpen en moeten als (onderdeel van een) draagkrachtige motivering kunnen dienen.

3°. Advies van de Raad

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting een inventarisatie op te nemen van de internationale verdragsverplichtingen met betrekking tot het ontwerp, waarbij moet worden aangegeven welke afwegingen in dit kader zijn gemaakt en wat de gevolgen van deze afwegingen zijn voor de inhoud van het ontwerp. Uit de memorie van toelichting zal in ieder geval moeten blijken welke eisen uit de verdragen voortvloeien en op welke wijze concreet met die eisen rekening wordt gehouden.

Voorwaarden en maatregelen ter bescherming van het (mariene) milieu

In hoofdstuk V van het Advies Commissie Beoordeling Zienswijzen zijn de ecologische bezwaren aan de orde gekomen.[45]  Daarbij is het overgrote deel van deze bezwaren gegrond verklaard. In het Beslisdocument is dit te vinden bij “Bezwaar 35: Natuurwaarden” op pagina’s 25 en 26. Hoewel de Projectcommissie het deels niet eens is met het oordeel van de Commissie Beoordeling Zienswijzen ziet zij tegelijk wel aanleiding voor aanvullende voorschriften ten behoeve van de gronden te Oostpunt ter bescherming van het mariene milieu en van planten – en diersoorten.[46] 

Een en ander heeft geresulteerd in de voorschriften zoals opgenomen in artikel I, onderdelen B, C, en E, van het ontwerp. In deze voorschriften zijn eisen opgenomen die ertoe verplichten  de ontwikkeling van de betreffende gronden te verbinden aan voorwaarden en maatregelen ter bescherming van het marien milieu tegen verontreiniging door bouwactiviteiten, en maatregelen ter bescherming van planten- en diersoorten indien onomstotelijk en objectief is aangetoond dat deze voorkomen in het gebied dat zal worden ontwikkeld.

De in artikel I, onderdelen B, C en E van het ontwerp voorgestelde voorschriften naar aanleiding van de Bezwaren 34 en 35 zijn naar het oordeel van de Raad zeer ruim, algemeen en vaag geformuleerd. Er wordt alleen geëist dat er “voorwaarden worden gesteld” en “maatregelen worden getroffen”, dit “ter bescherming van”, “ter voorkoming van”, “tot behoud van” of “ten aanzien van”. Het is dan ook de vraag of deze aanvullende eisen afdoende zijn om aan de ecologische bezwaren zoals verwoord tegemoet te komen.

De aanvullende eisen geven naar het oordeel van de Raad onvoldoende concrete waarborgen voor een adequate implementatie op het niveau van de vergunningverlening. Ook acht de Raad het van groot belang om te beschikken over goede waarborgen met betrekking tot de verdere ontwikkeling van de gronden te Oostpunt en daar dragen accurate bestemmingsvoorschriften aan bij.

De Raad adviseert de regering de voorwaarden en maatregelen ter bescherming van het (mariene) milieu en planten- en diersoorten aan kwalitatieve maatstaven te binden, waarbij tot uiting komt dat er sprake moet zijn van passende voorwaarden en passende maatregelen die waarborgen dat sprake is van een daadwerkelijke en effectieve bescherming van de in de voorschriften genoemde waarden en belangen, dit in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en verdragen. Zonder kwalitatieve criteria op te nemen bestaat namelijk het risico dat de toetsing beperkt blijft tot een formele toetsing en dat de vraag of de maatregelen ook adequaat zijn, onvoldoende onderzocht wordt. Voor het overige verwijst de Raad de regering naar onderdeel II-1a, op pagina 18 van dit advies.

Wildlife corridors

1°. Algemeen

Hierboven bij onderdeel I-5a, op pagina 11 van dit advies heeft de Raad erop gewezen dat de bij de herziening betrokken deelgebieden met hoge en bijzondere natuurlijke- en landschappelijke waarden zoveel als mogelijk ontzien moeten worden. Die specifieke deelgebieden dienen nadrukkelijk van een ecologisch acceptabele omvang te zijn, dus groot genoeg voor een gevarieerde en ecologisch verantwoorde flora en fauna, en moeten zoveel mogelijk via wildlife corridors met elkaar worden verbonden.

2°. Standpunt van de Minister

In het Beslisdocument [47] stelt de Minister onder meer dat er geen sprake zal zijn van versnippering van natuurgebieden omdat, zoals zichtbaar is op de bestemmingskaart, grote conserveringsgebieden met elkaar verbonden zullen zijn middels wildlife corridors. Zie in dezelfde zin ook het Advies Projectecommissie. [48]

3°. Doel, functie en inrichting van wildlife corridors

Wildlife corridors oftewel ecologische verbindingszones zijn verbindingen tussen natuurgebieden (met nieuwe of herstelde natuur) die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur. Wildlife corridors worden aangelegd om het migreren van dieren en planten tussen natuurgebieden mogelijk te maken. Het ontbreken van wildlife corridors kan ertoe leiden dat bepaalde natuurgebieden met hun leefgemeenschappen geïsoleerd raken en er habitatfragmentatie ontstaat. Het is normaal dat de omstandigheden in een leefgemeenschap niet steeds gelijk zijn. Wanneer een populatie in een slechte periode achteruit gaat, dan bestaat het risico dat een kritische ondergrens overschreden wordt waardoor het organisme verdwijnt. Doordat wildlife corridors leefgemeenschappen met elkaar verbinden, dragen ze bij tot een groter draagvlak voor het voortbestaan van een soort en daarmee aan het behoud van de biodiversiteit.

Wildlife corridors kunnen dus inderdaad een belangrijke functie hebben om ecologische versnippering tegen te gaan en het voortbestaan van de biodiversiteit te bevorderen en het instellen van ze is algemeen erkend als middel om dit doel te bereiken. Zij vormen dan een element in de toetsing of het aanvaardbaar is dat een ecologische hoofdstructuur door een barrière, meestal een weg, wordt doorsneden. [49] In dat verband is van belang of het middel effectief is. Om effectief te zijn moet een wildlife corridor zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht volgens de eisen van de doelsoorten. Dit moet volgens de Raad echter reeds op planniveau duidelijk zijn.

De “Leidraad realisering ecologische verbindingszones in Brabant van 1996” [50] geeft goed inzicht in de uitgangspunten die de invulling en realisering van wildlife corridors beïnvloeden. De gewenste structuur is mede afhankelijk van het vermogen tot en de wijze van verplaatsing van de soorten die gebruik moeten kunnen maken en de daaraan verbonden functies die de zone voor deze soorten moet kunnen vervullen, bijvoorbeeld de trekroute, het voortplantingsgebied enzovoorts.

Af te leiden valt daaruit dat de ideale wildlife corridor in beginsel bestaat uit een aaneengesloten, brede corridor die plaatselijk is aangevuld met grotere stapstenen en begroeiing.

Wildlife corridors functioneren goed wanneer zij de functie kunnen vervullen van:

1. trekroute,

2. tijdelijke verblijfplaats, en

3. leef – en voortplantingsgebied.

Voor een daadwerkelijke en effectieve bescherming van de in de desbetreffende gebieden aanwezige natuurwaarden speelt tevens de omvang van elk van de afzonderlijke gebieden en de totale omvang van alle gebieden gezamenlijk een rol, zodat het er uiteindelijk op neerkomt dat ook het geheel van de gebieden en de verbindende wildlife corridors, wat de omvang betreft, voldoende moet zijn om de daar aanwezige natuurwaarden effectief te beschermen.

4°. Oordeel van de Raad

Gezien het bovenstaande vindt de Raad de stelling van de Minister dat er geen sprake zal zijn van versnippering van natuurgebieden, althans als overtuigend bewijs, onvoldoende. De bij het ontwerp behorende bestemmingskaart laat op diverse plaatsen een versnipperd beeld zien.

De Raad vindt het noodzakelijk dat de verplichting tot het instellen van wildlife corridors in de bestemmingsvoorschriften wordt opgenomen en dat in de memorie van toelichting wordt uitgelegd van hoeveel wildlife corridors moet worden uitgegaan (kwantitatief criterium) en op welke wijze de wildlife corridors zullen worden ingericht om effectief te zijn voor de doelsoorten in kwestie (kwalitatief criterium). Slechts met behulp van zulke meer gedetailleerde informatie kan op vergunningverleningsniveau een deugdelijke beoordeling plaatsvinden van de vraag of inderdaad voldoende wordt gedaan om versnippering tegen te gaan.

5?. Advies

De Raad adviseert de regering het ontwerp aan te passen in die zin dat de verplichting tot het instellen van wildlife corridors in de bestemmingsvoorschriften wordt opgenomen waarbij een kwantitatief criterium alsook een kwalitatief criterium wordt vermeld, met inachtneming van het bovenstaande. Zie daartoe het tekstvoorstel bij onderdeel II-1a, op pagina 18 van dit advies. Tevens wordt geadviseerd in de memorie van toelichting aan te geven waar de wildlife corridors worden ingesteld alsook de wijze waarop ze worden ingericht, opdat zij de hoogst mogelijke effectiviteit bereiken voor het doel waarvoor ze worden ingesteld.

Controle en handhaving

De herziening van de bestemmingsvoorschriften voor de gronden te Oostpunt zal tot gevolg hebben dat voor een relatief groot gebied controle op en handhaving van de nieuw vastgestelde bestemmingsvoorschriften zal moeten plaatsvinden. Tegen die achtergrond dient de overheid adequaat toegerust te zijn, met name voor wat betreft (deskundige) menskracht alsook het benodigde instrumentarium.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan.

Financiële paragraaf (memorie van toelichting, pagina 21 e.v.)

De onderbouwing van de financiële paragraaf

De financiële paragraaf is summier en mist een gedegen onderbouwing en laat eerder een (economische) opsomming zien van de te verkrijgen belastingopbrengsten in geval van ontwikkeling van de gronden te Oostpunt. Er zou in feite inzicht gegeven moeten worden in de financiële gevolgen van de ontwikkeling te Oostpunt en de geschatte financiele ruimte voor de uitvoering daarvan. Daarbij moet ook gedacht worden aan het inzetten van publieke voorzieningen, zoals Selikor, uitbreiding van het politiekorps, het treffen van maatschappelijke voorzieningen en dergelijke. Deze zullen niet gering zijn voor een gebied dat ongeveer tien procent van Curaçao beslaat. Op welke wijze de ontwikkeling van de gronden te Oostpunt zal verlopen, is niet bekend en evenmin of het in fasen plaatsvindt.

Omdat verbreding van de economische basis wordt verwacht en er om die reden een toename van de bevolking wordt verwacht in dat gebied, zal als gevolg daarvan meer geld uitgegeven moeten worden aan controle en dergelijke. Ook dit moet in kaart worden gebracht.

De financiële paragraaf dient overigens geactualiseerd te worden aangezien de daarin genoemde cijfers het jaar 2011 betreffen en het inmiddels 2016 is.

De Raad adviseert de regering de financiële paragraaf in de memorie van toelichting zoveel als mogelijk aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

De taak van het Centraal Bureau voor de Statistiek  ingevolge artikel 15 van de LGRO

In het SER-advies [51] is gesteld dat de financiële implicaties voor Curaçao, zoals opgenomen in de financiële paragraaf in de memorie van toelichting, rechtstreeks zonder enig nader onderzoek en uitgaande van dezelfde aannames, uit de Economic Impact Study van KPMG (hierna: EIS) zijn overgenomen. Daarbij benadrukt de SER het belang van een planbureau. De SER vindt dat de vooronderstellingen die zijn gehanteerd in de EIS niet realistisch zijn waardoor de inkomsten/baten te positief worden ingeschat en de uitgaven/kosten worden gemitigeerd. Volgens de SER zal er een objectieve herziening/actualisatie van de in de EIS gehanteerde aannames en basisgegevens moeten plaatsvinden. [52]

Tegen deze achtergrond wijst de Raad op artikel 15 van de LGRO ingevolge welke bedoeld planbureau (thans: het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS)) onder meer (zie artikel 15, onderdeel b) tot taak heeft onderzoek te verrichten en adviezen te verstrekken ten behoeve van ontwikkelingsplannen in het belang van en passend in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling. Uit de bij het adviesverzoek gevoegde stukken kan de Raad niet opmaken of CBS door de regering ter zake is benaderd.

Onder verwijzing naar artikel 15 van de LGRO adviseert de Raad de regering in de memorie van toelichting aan te geven of CBS is benaderd met betrekking tot de herziening van Oostpunt en daar een nadere toelichting voor te geven.

De kosten ten behoeve van het toegankelijk maken van Oostpunt en die ten laste komen van de gelden voor de bestaande wegen

In de brief d.d. 9 november 2015 van de Directeur Beleidsorganisatie van het Ministerie van Financiën aan de Minister van Financiën staat in de laatste volzin dat de kosten voor de uitbreiding van het wegennet om Oostpunt toegankelijk te maken binnen de bestaande middelen van het Ministerie van VVRP moeten worden opgevangen.

De Raad concludeert hieruit dat het toegankelijk maken van ongeveer tien procent van Curaçao ten koste zal gaan van de gelden die bestemd zijn voor de bestaande wegen, hetgeen een niet gering bedrag zou kunnen zijn met alle gevolgen van dien voor de bestaande wegen.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven wat het geschatte jaarlijkse bedrag is dat ten laste zal komen van de gelden die bestemd zijn voor de bestaande wegen en ten behoeve van Oostpunt.

Onderhoud infrastructuur te Oostpunt

Volgens punt 4 op pagina 22 van de memorie van toelichting zijn, conform de met de erven Maal gesloten vaststellingsovereenkomst, de kosten voor de aanleg van de infrastructuur op Oostpunt zelf voor rekening van de ontwikkelaar en moeten de nutsvoorzieningen zelfvoorzienend zijn.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven wat de eis van zelfvoorzienendheid van de nutsvoorzieningen inhoudt.

Ook wordt geadviseerd in de memorie van toelichting nader toe te lichten ten laste van wie of welke entiteit het onderhoud van de infrastructuur te Oostpunt komt, en wat daarbij wordt begrepen onder “infrastructuur”.  

Evaluatie van het EOP

In de artikelen 8 van de LGRO en 8 van de EROC is de verplichting voor de overheid opgenomen om het EOP te herzien (de zogenoemde evaluatie) en wel zo vaak als dit is vereist, maar in ieder geval éénmaal in de vijf jaren.

Het is gebleken dat er sinds de inwerkingtreding van het EOP in 1997 nimmer een evaluatie is geweest. Zoals de memorie van toelichting bij het ontwerp aangeeft, is de ruimtelijke planning een continu proces dat steeds een afspiegeling moet zijn van het tijdsbeeld. Er bestaan nu eenmaal voortschrijdende inzichten en feitelijke ontwikkelingen met betrekking tot de ruimtelijke planning én ten aanzien van de uitgangspunten die aan het EOP ten grondslag liggen. [53] De Raad onderschrijft dit en voegt daaraan toe dat ontwikkelingen zodanig kunnen zijn dat ontwikkelingsplannen verouderen en op den duur verminderd of niet meer bruikbaar zijn. Omdat het EOP in de bijkans twintig jaar van zijn bestaan nooit is geëvalueerd zou dit zich op Curaçao kunnen voordoen.

De Raad adviseert de regering voorbereidingen te treffen om te voldoen aan de verplichting die voortvloeit uit de artikelen 8 van de LGRO en 8 van de EROC, en het EOP binnen afzienbare tijd te evaluaren.

II. Inhoudelijke opmerkingen

Het ontwerp

Artikel I, onderdelen B, C en E (voorwaarden en voorschriften)

Onder verwijzing naar het gestelde in onderdeel I-5c, op pagina 13 van dit advies, dienen de betreffende voorwaarden en maatregelen naar het oordeel van de Raad aan kwalitatieve maatstaven te worden gebonden. Dat betekent dat tot uiting moet komen dat sprake moet zijn van passende voorwaarden en passende maatregelen die waarborgen dat sprake is van een daadwerkelijke en effectieve bescherming van de in de voorschriften genoemde waarden en belangen, dit in overeenstemming met de eisen die voorvloeien uit nationale en internationale regelgeving.

Een alternatieve tekst voor artikel I, onderdelen B, C en E, van het ontwerp zou bijvoorbeeld langs de volgende lijnen kunnen lopen:

“1. Voor zover het de gronden te Oostpunt betreft, geldt hierbij dat de ontwikkelingen van deze gronden slechts kunnen plaatsvinden indien:

a. Passende voorwaarden worden gesteld en passende maatregelen worden getroffen die waarborgen dat sprake is van een daadwerkelijke en effectieve bescherming van het mariene milieu en die waarborgen dat verontreiniging van het kustgebied en het
zeewater als gevolg van de bouwactiviteiten of van die activiteiten in de vorm van  gebruik na realisatie van de bouwwerkzaamheden wordt voorkomen, zulks in
overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en internationale
verdragen;

b. Passende maatregelen worden getroffen die waarborgen dat sprake is van daadwerkelijke en effectieve bescherming van natuurwaarden op land, waaronder ten aanzien van planten- en diersoorten, als bedoeld in de Landsverordening grondslagen
natuurbeheer- en bescherming, die zich in het gebied bevinden, met inbegrip van de voor die bescherming noodzakelijke wildlife corridors (…en desgewenst eventuele andere maatregelen ter afdekking van andere handelingen die tot gevolg kunnen
hebben dat bijvoorbeeld het koraalrif wordt aangetast…), zulks ook overigens in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit regelgeving en verdragen.

 2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, moeten onder meer voorkomen dat als gevolg van ontwikkeling meer regen-, storm-, riool- of andersoortige verontreiniging van het kustgebied en het zeewater plaatsvinden.”

De Raad adviseert de regering artikel I, onderdelen B, C en E, van het ontwerp te herformuleren in bovenstaande zin, waarbij niet alleen de verontreiniging van het zeewater maar ook van het kustgebied wordt afgedekt conform de toelichting op artikel I, onderdelen B, C en E, van het ontwerp op pagina 25 van de memorie van toelichting.

Ook wordt geadviseerd in de memorie van toelichting aan te geven hoe een bouwaanvraag wordt getoetst indien de bedoelde passende voorwaarden en passende maatregelen niet of ten dele zijn vastgesteld.

Artikel I, onderdeel D (landsbesluit, houdende algemene maatregelen)

1°. Inleiding

Artikel 9, derde lid, van het EOP staat, in afwijking van andere als conserveringsgebied opgenomen gronden, toe dat onder voorwaarden ontwikkelingen plaatsvinden met betrekking tot de in dit artikellid bij de onderdelen a tot en met f genoemde gronden.

In artikel I, onderdeel D, van het ontwerp wordt een wijziging van artikel 9, derde lid, onderdeel e, van het EOP voorgesteld, waarbij op de in dat artikelonderdeel aangeduide gronden van Oostpunt onder voorwaarden ontwikkelingen worden toegelaten, te weten:

de aanleg van een windmolenpark op het gebied gelegen aan de noordkust van Oostpunt nabij Sint Jorisbaai met een oppervlakte van 46 hectare;
de aanleg van twee golfbanen op de drie in elkaars nabijheid gelegen gebieden gesitueerd aan de noordkust van Oostpunt met een gezamenlijke totale oppervlakte van 173 hectare;
de aanleg van een golfbaan op de gebieden gelegen in het midden van de gronden van Oostpunt met een gezamenlijke oppervlakte van 83 hectare.

De laatste volzin van artikel I, onderdeel D, van het ontwerp bepaalt dat nadere voorwaarden worden vastgesteld waaraan deze bestemmingen moeten voldoen. Deze voorwaarden zouden moeten worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

2°. Delegatie naar een lagere regeling (landsbesluit, houdende algemene maatregelen)

Het EOP dient om gewenste ontwikkelingen aan te geven en om ongewenste ontwikkelingen te weren. Dit gebeurt met name door daar bouwplannen aan te toetsen. In artikel 22 van de Bouw- en Woningverordening 1935 [54] (hierna: BWV) zijn de weigeringsgronden voor een bouwvergunning limitatief opgesomd. Een weigeringsgrond is er als het bouwplan strijdt met de bestemmingsvoorschriften van een ontwikkelingsplan.[55] 

De Raad attendeert erop dat voorwaarden die worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geen onderdeel uitmaken van de bestemmingsvoorschriften. Dit in tegenstelling tot een uitwerkingsplan (dat verplicht tot uitwerking van het globale bestemmingsplan) waarvan uitdrukkelijk in de EROC is bepaald dat het geacht wordt deel uit te maken van de bestemmingsvoorschriften behorende bij een ontwikkelingsplan.[56] Hierdoor worden aanvragen om een bouwvergunning getoetst aan de op het uitwerkingsplan gebaseerde voorschriften.

Handhaving van artikel I, onderdeel D, in het ontwerp betekent dat als niet voldaan wordt aan de in dat artikelonderdeel vastgestelde voorwaarden een aanvraag om een bouwvergunning niet om die reden geweigerd kan worden op grond van artikel 22, achtste lid, van de BWV.

Een uitwerkingsplicht, op grond waarvan een globale bestemming moet worden uitgewerkt, is thans overigens niet geregeld in het EOP.

Met betrekking tot dit onderwerp wordt tevens gewezen op artikel 9, eerste lid, van de EROC, dat bepaalt dat in een ontwikkelingsplan bestemmingsvoorschriften kunnen worden opgenomen of later worden toegevoegd “bij” eilandsverordening. Vaststelling van de betreffende voorwaarden dienen om die reden niet bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, plaats te vinden. 

In dit kader onderschrijft de Raad het gestelde in de bij het adviesverzoek gevoegde brief van de Sectordirecteur Algemene Zaken d.d. 9 februari 2012, no. 2012/8050 (zaaknummer 2011/098232), waarin in het laatste tekstblok op pagina 1 staat, dat het stellen van voorwaarden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, geen grondslag heeft in de wetgeving betreffende de ruimtelijke planning. De Raad begrijpt deze brief aldus, dat bedoelde delegatie van regelgeving, gelet op de in de LGRO en de EROC neergelegde verdeling van bevoegdheden tot het vaststellen van ontwikkelingsplannen en bestemmingsvoorschriften, strijdig is met het stelsel van de LGRO en de EROC. Er is dan ook geen wettelijke basis om bedoelde voorwaarden bij lagere regelgeving dan die voor bestemmingsvoorschriften is bestemd, vast te stellen.

Gezien het bovenstaande en uit het oogpunt van een goede ruimtelijke planning dienen bedoelde voorwaarden, naar het oordeel van de Raad, in het ontwerp zelf te worden opgenomen.

3°. Te verbinden voorwaarden uitwerkingsplicht

Mocht de regering het noodzakelijk vinden om hiervoor in het EOP een uitwerkingsplicht op te nemen, dan dient deze uitwerkingsplicht aan voorwaarden te worden verbonden, onder andere de volgende:

– de wezenlijke elementen moeten in het ontwerp worden opgenomen omdat anders niet bekend is wat er moet worden uitgewerkt en deze elementen moeten in de uitwerking terug te vinden zijn. Het uitwerkingsplan moet immers getoetst kunnen worden;

– de uitwerkingsplicht wordt aan een maximale termijn gebonden;

– indien en zolang er geen uitwerkingsplan is mag er niet gebouwd worden, met andere woorden er dient een bouwverbod te worden ingesteld;

– strafbaarstelling van de overtreding van de in een uitwerkingsplan opgenomen voorwaarden, overeenkomstig artikel 32 van de EROC;

– inspraak wordt verbonden aan de vaststelling van een uitwerkingsplan en indien de nieuwe wetteksten voor de LGRO en de EROC zijn vastgesteld, dient tevens beroep op de administratieve rechter mogelijk te zijn.

4°. Advies

De Raad adviseert de regering de uit het oogpunt van een goede ruimtelijke planning noodzakelijke voorwaarden, bedoeld in artikel I, onderdeel D, van het ontwerp, in het ontwerp zelf op te nemen.

De memorie van toelichting

Het ontbreken in de memorie van toelichting van de gevolgde procedure voor de totstandkoming van de onderhavige landsverordening

Voor de totstandkoming van ontwikkelingsplannen al dan niet met bestemmingsvoorschriften en van bestemmingsvoorschriften is de procedure zoals opgenomen in de EROC[1] van essentieel belang. Dit komt ook tot uiting in het Beslisdocument in verband met de herziening en de adviezen die aan het Beslisdocument ten grondslag liggen.

In de memorie van toelichting is echter niets vermeld over de gevolgde procedure en de daarbij verkregen adviezen ten behoeve van de onderhavige landsverordening in verband met de herziening.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven waarom de gevolgde procedure voor de totstandkoming van de onderhavige landsverordening niet is opgenomen in de memorie van toelichting.

Uitgangspunten die de basis vormen voor de aanpassing van de bestemmingen te Oostpunt (memorie van toelichting, pagina 15 e.v.)

In onderdeel 2.3.1 van de memorie van toelichting (pagina 15 e.v.) zijn de uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de natuurlijke omgeving en in onderdeel 2.3.2 de gehanteerde uitgangspunten ten aanzien van de plankaart waar het ontwerp op is gebaseerd.

Naar aanleiding van bedoelde uitgangspunten maakt de Raad de volgende kanttekeningen.

Het kustgebied en het zeewater

Gecontroleerde recreatie langs en op de kuststrook behoort tot de mogelijkheden mits adequaat bewaakt. Bij de ontwikkeling van de kuststrook moet rekening gehouden worden met de exponentiële stijging van het zeeniveau (met 3.6 mm/per jaar). In de tweede helft van deze eeuw kunnen de laagste delen reeds onder water lopen. [2]

Culturele- en historische waarden

De culturele en historische waarden dienen bij voorkeur zoveel als mogelijk beschermd te worden, in die zin dat er een gedegen inventarisatie moet komen van deze waarden die na bestudering geconserveerd zouden moeten worden.

Ten aanzien van terreinen die archeologische overblijfselen bevatten, dient eerst onderzoek te worden verricht voordat wordt overgegaan tot het ontwikkelen van de betreffende terreinen. Het Verdrag van Malta moet daarbij bepalend zijn en de Cultuur Historische Waardenkaart Curaçao (“Cultural Resources Map”, Eastpoint Planning Study, Langan Int. 2-8-2011) van het National Archeological & Antropological Memory Management (NAAM) moet in die gevallen als leidraad dienen.

Bijzondere gebieden

Bepaalde deelgebieden met bijzondere natuurwaarden zoals “wetlands”, mangrovegebieden e.d., zouden als gebieden met de bestemming conserveringsgebied bij voorkeur dienen te worden gevrijwaard van ontwikkeling.

Er moet voor worden gewaakt dat bouwactiviteiten en de aanleg van wegen de waterstromen en het lokale rioolstelsel zodanig hinderen of anderszins beïnvloeden dat het resultaat een vernietiging of aantasting van de “wetlands” tot gevolg heeft. Een toename van het oppervlaktewater zal niet zonder meer naar deze wetlands geleid worden waardoor een overvloed ontstaat en zeker niet wanneer niet oorspronkelijke nutriënten meegevoerd worden. [1] In gebieden met de bestemming conserveringsgebied dienen “off-road” gemotoriseerde activiteiten zoveel als mogelijk vermeden te worden.

Infrastructuur

Infrastructurele voorzieningen zoals centrale energie-opwekkende installaties en waterzuivering, wegen, water- en electriciteitsleidingen zouden bij voorkeur vooraf geconstrueerd dienen te worden.

Lozingen in het kalksteengebied (dus langs de kust) dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden vanwege het gevaar van het doorsijpelen naar zee door de morfologie van dit gesteente.

Het gebruik van beerputten dient in het belang van een gezond koraalrif bij voorkeur vermeden te worden.

Bewoning en verkeer

De voorgestelde verstedelijking laat een verspreid beeld zien op de bestemmingskaarten die als bijlagen behoren bij het ontwerp. Het is niet duidelijk geworden op welke wijze dit verstedelijkt gebied zal worden ingepast in het steeds verder uitdijend oostelijk deel van Willemstad. Beleid ter voorkoming van meer congestie aldaar wordt node gemist en vereist meer dan alleen aansluiting van het interne wegenplan op de reeds bestaande wegen. Het gaat er met name om de knooppunten te ontlasten en de doorstroming van verkeer te garanderen.

De integratie tussen het oostelijke en westelijke deel van Curaçao, bewerkstelligd door een juiste ontsluiting en verkeersaansluiting, dient een voorwaarde te zijn om te voorkomen dat er een tweesplitsing in Curaçao ontstaat in planologisch, economisch en sociaal opzicht.

Er moet tevens voor worden gewaakt dat de centrale, administratieve en verzorgende functie van Willemstad wordt aangetast.

Historisch Willemstad kan voor de komende generaties als deel van het mondiale cultuurgoed (UNESCO World Heritage City) alleen bewaard worden indien het tevens een commercieel en dienstverlenend centrum blijft. Om deze reden wordt aanbevolen om in het planologisch beleid hiermee terdege rekening te houden.

Het bereiken van een nieuw evenwicht

Om zich te herstellen dan wel aan te passen en zodoende een nieuw evenwicht (habitat) te creëren wordt aanbevolen de ontwikkeling van de gronden te Oostpunt volgens een doordacht plan gefaseerd te laten plaatsvinden, waarbij een balans is tussen het economisch belang en  het belang van de natuur. Fasering houdt onder meer in dat voorkomen wordt dat het gehele gebied in een relatief korte periode wordt schoongemaakt, omdat het dan niet uitgesloten kan worden dat niet alleen de flora en fauna gevaar zullen lopen, maar ook dat ernstige bodemerosie optreedt door de regen en de wind (landschapswijziging door denudatie en sedimentatie).

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor de bovenstaande kanttekeningen.

 

a. Stedelijk woongebied (memorie van toelichting, pagina 23)

In de toelichting op artikel I, onderdeel B, punt 2, van het ontwerp [2] staat, dat in tegenstelling tot de bestemming stedelijk woongebied in andere delen van Curaçao, in de gebieden te Oostpunt die de bestemming stedelijk woongebied hebben, kantoren en detailhandel in woonbuurten gevestigd kunnen worden.

Het mogelijk maken dat kantoren en met name detailhandel zich overal kunnen vestigen in woonbuurten kan een aantasting betekenen van het woonkarakter van de buurt. De voorgestelde bepaling betekent dat er geen zekerheid bestaat of een kantoor of bijvoorbeeld een winkel in de directe nabijheid van een woning gevestigd wordt, met alle gevolgen van dien. Het is de Raad niet duidelijk wat de reden is voor deze afwijking van de voorschriften met betrekking tot de bestemming stedelijk woongebied en het is de vraag of dit een gewenste ontwikkeling zou moeten zijn.

De Raad adviseert de regering op het bovenstaande in te gaan in de memorie van toelichting en indien nodig het ontwerp aan te passen.

III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

 

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.

Willemstad, 25 mei 2016

de fungerend Ondervoorzitter,                                                de Secretaris,

 

____________________                                                        ____________________

mevr. mr. L.M. Dindial                                                             mevr. mr. C.M. Raphaëla

 

Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/08-16-LV

Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

Het ontwerp

Aanduiding zittingsjaar

Voorgesteld wordt de aanduiding “Zittingsjaar 2013 – 2014” te actualiseren.

  1. Artikel I
  1. Voorgesteld wordt in onderdeel B, onder 1, bij punt b,:

1°. na de woorden “ter bescherming” het woord “van” in te voegen en

2°. De zinsnede “genoemd in de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en  – bescherming” te vervangen door “als bedoeld, in de Landsverordening grondslagen natuurbeheer- en bescherming”.

  1. Voorgesteld word in onderdeel B, onder 2, de aanhef te doen luiden: “Een lid wordt toegevoegd, toegevoegd, luidende:”.
  2. Voorgesteld wordt in onderdeel C, onder 1, bij punt b, na de woorden “ter bescherming” het woord “van” in te voegen.
  3. Voorgesteld wordt in onderdeel E, bij punt b,:

1°. na de woorden “ter bescherming” het woord “van” in te voegen.

2°. “genoemd in de Landsverordening grondslagen natuurbeheer en  – bescherming” te vervangen door “als bedoeld in de Landsverordening grondslagen natuurbeheer- en bescherming”.

 

De memorie van toelichting

Pagina 1

Voorgesteld wordt de aanduiding “Zittingsjaar 2013 – 2014 “ te actualiseren.

Pagina 2

Voorgesteld wordt in de vijfde volzin van onderaf “voor de bevolking” te vervangen door “aan de bevolking” en in de derde volzin van onderaf “Fontijn” door “Fontein”.

Pagina 3

Voorgesteld wordt in het eerste tekstblok in de eerste volzin “het gehele oppervlakte” te vervangen door “de gehele oppervlakte” en tussen het eerste tekstblok en het opschrift “1.3. De status van de te dezen ontworpen wetgeving” een blanco regel in te voegen.

Pagina 4

Voorgesteld wordt in het derde tekstblok in de tweede volzin de zinsnede “heeft de Gouverneur” te schrappen.

Pagina 8

Voorgesteld wordt in de laatste volzin “een besef” te vervangen door “het besef”.

Pagina 14

Voorgesteld wordt in de tweede volzin in het eerste tekstblok de vermelding dat het door Wolff vervaardigde rapport geacht kan worden onderdeel te zijn van het voorliggende wetsontwerp, te verwijderen, aangezien een rapport geen onderdeel kan zijn van een wettelijke regeling. Zie daartoe aanwijzing 79 van de Aanwijzingen.

Pagina 16

Voorgesteld wordt in de tweede volzin bij punt 8 de woorden “die in” eenmaal te schrappen.

Pagina 18

Voorgesteld wordt in de tweede volzin bij punt 7 het woord “het” te schrappen in de zinsnede “en het waar mogelijk”.

 

[1] G. van Buurt, Salts and nutrients in the Curaçao Environment, 2012.

[2] Memorie van toelichting, p. 23 en p. 24.