Adviezen
RvA no. RA/10-08
Uitgebracht op : 10/04/2008
Publicatie datum: 10/04/2008
Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 12 februari 2008 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 7 april 2008, bericht de Raad u als volgt.
De onderhavige ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties strekt, volgens de considerans, ertoe nieuwe verplichtingen voortvloeiende uit aanvullende aanbevelingen van de Financial Action Task Force on Money Laundering (FATF) en bepaalde veranderde beleidsinzichten te incorporeren in de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting, alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken, geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.
Algemeen
Alvorens in te gaan op de onderhavige ontwerp-Iandsverordening vraagt de Raad de aandacht van de regering voor de in het onderhavige geval gevolgde procedure.
Bij het adviesverzoek d.d. 12 februari 2008 heeft de Raad zowel het onderhavige ontwerp als de ontwerp-Iandsverordening tot wijziging van de Landsverordening identificatie financiële dienstverlening (P.B. 1996, no. 23) ontvangen. Uit de brief d.d. 22 januari 2008, no. DWJ'08/032 e.a. van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) alsmede de beslissing van de Raad van Ministers d.d. 30 januari 2008 over voornoemde ontwerpen, heeft de Raad kunnen opmaken dat geadviseerd c.q. besloten is tot aanbieding van de ontwerpen voor advies aan de Raad van Advies tegelijkertijd met het verzoek om advies aan de Directie Financiën c.q. reactie van de bestuurscolleges van de onderscheiden eilandgebieden. Op de dag waarop de Raad van Ministers de beslissing had genomen om de onderhavige ontwerplandsverordening voor advies aan de Raad van Advies aan te bieden, was de ambtelijke voorbereiding nog niet afgerond. Aangezien de Raad van Advies hoogste en laatste adviesinstantie is, dient de Raad een ontwerp-regeling te ontvangen waarvan in ieder geval de ambtelijke voorbereiding volledig is afgerond. Het is voor de oordeelsvorming van de Raad belangrijk dat de Raad over alle relevante adviezen beschikt bij de behandeling van een adviesverzoek. Door het nemen van een beslissing door de Raad van Ministers zonder de beschikking te hebben over het advies van de Directie Financiën heeft de Raad feitelijk het bepaalde in artikel 2 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land (P.B. 2001, no. 40) niet in acht genomen.
Ondanks het ontbreken van voormelde adviezen heeft de Raad, gezien de internationale verplichtingen die ten grondslag liggen aan de wens voor een spoedige totstandbrenging van voornoemde wijzigingslandsverordeningen, het adviesverzoek toch in behandeling genomen. Bij brief d.d. 28 februari 2008 RvA no. OR/016-08 heeft de Raad aan de regering verzocht om voormeld advies c.q. reacties aan de Raad te doen toekomen. Bij brief d.d. 17 maart 2008 RvA no. OR/019-08 heeft de Raad de regering het eerder gedane verzoek in herinnering gebracht. De Raad constateert dat de regering niet aan het verzoek voor toezending van het ontbrekende advies c.q. de ontbrekende reacties heeft voldaan.
De Raad heeft ondanks het feit dat de regering niet gereageerd heeft op het verzoek van de Raad er voor gekozen in het onderhavige geval toch advies uit te brengen. De Raad heeft hiertoe besloten vanwege de mogelijke negatieve implicaties voor in het bijzonder de financiële sector van de Nederlandse Antillen bij het uitblijven van een tijdige voldoening door de Nederlandse Antillen aan de internationale verplichtingen.
Inhoudelijke opmerkingen
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef, onder 14°, zoals voorgested in artikel 1, onderdeel A, jo Artikel 22b, eerste lid, onderdeel c, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q
Het toezicht op de in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef, onder 14°, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, genoemde fiduciaire diensten, wordt in artikel 22b, eerste lid, onderdeel c, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q, ondergebracht bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT of Meldpunt). Volgens de Raad kan deze bevoegdheid niet aan het Meldpunt worden verleend, omdat de Bank deze bevoegdheid reeds toekomt op grond van de Landsverordening toezicht trustwezen (P.B. 2003, no. 114). De Raad geeft de regering dan ook in overweging het ontwerp voor wat betreft dit onderdeel aan te passen.
Artikel 1. eerste lid, onderdeel a, aanhef, onder 15°, zoals voorgesteld in artikel I onderdeel A
In de tweede volzin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, aanhef, onder 15°, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, wordt bepaald dat als dienst niet worden aangemerkt de werkzaamheden, bedoeld in genoemd subonderdeel, die verband houden met de bepaling van de rechtspositie van een cliënt, diens vertegenwoordiging in rechte en het geven van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, voor zover verricht door een advocaat, notaris of kandidaat-notaris. Met deze bepaling wordt ten aanzien van advocaten en (kandidaat-) notarissen een uitzondering geformuleerd. Deze uitzondering is ingegeven door de omstandigheid dat laatstgenoemde zelfstandige beroepsbeoefenaren niet verplicht zijn hun vermoedens te melden, indien de betreffende informatie is verkregen in situaties waarin zij onderworpen zijn aan het beroepsgeheim of aan het verschoningsrecht. Het is de Raad opgevallen dat het onderhavige subonderdeel niet van toepassing is op de accountant en de belastingadviseur. Voor deze twee laatste beroepen geldt volgens de Raad evenzeer dat hun beroepsactiviteiten gedekt worden door een professionele geheimhoudingsplicht. De accountant en de belastingadviseur zullen zich in de meeste gevallen ook contractueel uitdrukkelijk verbinden tot geheimhouding. De Raad geeft de regering in overweging de voorgestelde uitzondering hetzij van toepassing te doen zijn op de accountant en de belastingadviseur hetzij nader te motiveren waarom voormelde uitzondering niet op hen van toepassing is.
Artikel 1, aanhef, onderdeel a, sub 16°, zoals voorgesteld in artikel r. onderdeel A
Ingevolge artikel 1, aanhef, onderdeel a, sub 16°, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, wordt onder het begrip "dienst" ook verstaan het verkopen van bouwmaterialen dan wel het bemiddelen daarbij boven een door de minister van Financiën te bepalen bedrag. Volgens door de Raad van de Commissie inzake Witwassen van Geld (CiWG) verkregen informatie is de Minister van Financiën bij brief d.d. 13 januari 2006 no. "RG/SH/rp/2006001" geïnformeerd dat deze meldplicht in de praktijk zeer moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Volgens de CiWG heeft het Meldpunt aan wie de toezichthoudende taak op de betreffende meldersgroep is toebedeeld reeds een zware taak voor wat betreft de uitvoering van de regelgeving voor de nieuwe (door de FATF verplicht gestelde) meldersgroepen. Het brengen van de handelaren in bouwmaterialen onder de MOT-regelgeving zal volgens de CiWG tot gevolg hebben dat FATF-verplichUngen niet effectief kunnen worden uitgevoerd door overbelasting van het systeem. De CiWG stelt dat de huidige evaluatiemethode van de FATF ondermeer inhoudt dat de examinatoren kijken naar de effectiviteit van de FATFverplichtingen. De examinatoren gaan bij ondernemingen en instanties na of inderdaad aan de aanbevelingen van de FATF wordt voldaan. De vaststelling dat in de praktijk niet wordt voldaan aan de in de nationale regelingen opgenomen FATF-verplichtingen zal een negatief effect hebben voor de evaluatie van de Nederlandse Antillen met alle nadelige gevolgen van dien. De CiWG is dan ook van mening dat de Nederlandse Antillen beter eerst een aanvang kunnen maken met een effectieve uitvoering van de nu bestaande verplichtingen. De CiWG heeft de Minister van Financiën dan ook geadviseerd om vooralsnog het verkopen van bouwmaterialen niet onder de werkingsfeer van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (P.S. 1996, no. 21) te brengen. De Raad geeft de regering in overweging rekening te houden met de aanbevelingen van de CiWG en de meldingsplicht voor de betreffende meldersgroep nog niet in te voeren. De invoering van de meldingsplicht dient volgens de Raad te geschieden pas nadat een behoorlijk controlesysteem is opgebouwd voor wat betreft de andere nieuwe meldingsplichtigen en pas wanneer geconstateerd is, dat het toezicht op die andere nieuwe meldingsplichtigen goed functioneert.
Artikel 1, onderdeel h, zoals voorgesteld in artikel r. onderdeel A. ( artikel 22b, eerste lid, zoals voorgesteld in artikel I. onderdeel Q
Ingevolge artikel 1, onderdeel h, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, worden als "Toezichthouders" aangewezen de Sank van de Nederlandse Antillen (SNA), de door het bestuurscollege van de betrokken eilandgebieden daartoe ingestelde toezichtorganen of met toezicht belaste instanties, alsmede het Meldpunt, ieder voor wat betreft de onder zijn of haar toezicht onderworpen verleners van diensten, naar de onderscheiding gemaakt in artikel 22b, eerste lid.
De Raad kan zich vinden in het voorstel inzake de introductie van een specifiek op het toezicht betrekking hebbende bepaling. De Raad voorziet echter een minder effectief c.q. minder consistent toezicht indien er niet tevens gezorgd wordt voor een adequate supervisie over het door de Toezichthouders uit te voeren toezicht, geregeld in artikel 22b, eerste lid. De Raad heeft uit de stukken niet kunnen opmaken hoe toegezien zal worden op het toezicht uitgevoerd door de door de betrokken eilandgebieden daartoe ingestelde toezichtorganen of met toezicht belaste instanties en de aan die organen of instanties toegekende toezichtsbevoegdheden. De Raad vindt dat de nodige voorzieningen dienen te worden opgenomen in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening, voor wat betreft het hiervoor genoemde toezicht en met betrekking tot de deskundigheid van de in de toekomst aan te wijzen toezichthouders bij eventueel aan te wijzen andere diensten in de zin van artikel 1, onderdeel a, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties.
De Raad geeft de regering in overweging aan de eilandgebieden voor te stellen om een begeleidingscommissie in te stellen naar het voorbeeld van de Begeleidingscommissie, bedoeld in artikel 16 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, die tot taak heeft de eilandelijke toezichtorganen of met toezicht belaste instanties te begeleiden, dan wel tot een overeenkomst te komen met de eilandgebieden, het kan zijn bij een protocol, om de taak van de Begeleidingscommissie, bedoeld in artikel 16 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, uit te breiden in die zin dat de Begeleidingscommissie ook een begeleidingstaak heeft waar het het toezicht betreft op de eilandelijke toezichtsorganen of met toezicht belaste instanties.
Zoals aangegeven op pagina 20 van de memorie van toelichting heeft de regering gelet, op de diversiteit van de ondertoezichtgestelde dienstverleners, gekozen voor drie afzonderlijke toezichthouders voor een drietal categorie dienstverleners. De Raad geeft, in het kader van de efficiency en effectiviteit van het uit te voeren toezicht, de voorkeur aan de aanwijzing van één centrale deskundige toezichthouder, die belast wordt met het toezicht op de nieuwe meldingsplichtingen c.q. nog aan te wijzen meldingsplichtigen in de zin van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, zulks met uitzondering van de als meldingsplichtigen aangemerkte exploitanten van hazardspelen, speelcasino's en loterijen. De Raad acht de uitzondering van deze laatste groep meldingsplichtigen noodzakelijk omdat het toezicht op de exploitanten van hazardspelen, speelcasino's en loterijen als gevolg van de ingewikkeldheid van de controle moeilijk gecombineerd kan worden met de reguliere toezichtsactiviteiten in de zin van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Het toezicht op de exploitanten van hazardspelen, speelcasino's en loterijen vereist veel meer gespecialiseerde kennis dan het overige toezicht en verdient dan ook een aparte benadering en organisatie. De Raad geeft de regering in overweging de onderhavige ontwerp-Iandsverordening conform aan te passen.
Artikel 7. zoals voorgesteld in artikel J. onderdeel F
In artikel 7, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel F, worden regels gesteld met betrekking tot de uitwisseling van gegevens met instanties in en buiten het Koninkrijk waarvan de taken raakvlakken hebben met de werkzaamheden van het Meldpunt en met erkende Egmont Groep-leden. Op pagina 6 van de memorie van toelichting wordt in onderdeel f ingegaan op voormelde gegevensuitwisseling. De Raad vraagt zich af hoe het zit met het waarborgen van de vertrouwelijkheid bij bedoelde uitwisseling van gegevens. Voor de Raad is het niet duidelijk of deze organisaties in hun wetgeving dezelfde geheimhoudingsbepalingen hebben ingebouwd zoals in de Nederlands-Antilliaanse wetgeving.
De uitwisseling van gegevens met genoemde instanties mag volgens de Raad geen strijd opleveren met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
De regering zal de nodige waarborgen (beperking van de uitwisseling van gegevens voorzover die gerelateerd zijn aan een juridische procedure) moeten inbouwen voor wat betreft informatie aangeleverd door notarissen, advocaten en andere onafhankelijke juridische professionelen. De Raad geeft de regering in overweging op dit punt in de memorie van toelichting in te gaan.
Artikel 8. tweede lid. zoals voorgesteld in artikel I. onderdeel G
In artikel 8, tweede lid, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel G, wordt bepaald dat het hoofd van het Meldpunt telkens voor een periode van ten hoogste vijf jaren kan worden benoemd. Voor de Raad is niet duidelijk of de regering rekening heeft gehouden met de gevolgen van deze bepaling voor de rechtspositie van het huidige hoofd van het Meldpunt. De Raad geeft de regering in overweging dit punt nader toe te lichten in de memorie van toelichting en voorzover nodig in het ontwerp een overgangsbepaling op te nemen. Artikel 8. derde lid. zoals voorgesteld in artikel I. onderdeel G In het nieuwe derde lid van artikel 8 zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel G, wordt gesteld, dat het hoofd en het personeel van het Meldpunt dat werkzaamheden verricht in het kader van deze landsverordening niet aansprakelijk zijn voor schade teweeggebracht in de normale uitoefening op grond van deze landsverordening, tenzij de schade te wijten is aan opzet of grove nalatigheid. In voormeld artikellid worden het hoofd en het personeel van het Meldpunt in de regel van civielrechtelijke aansprakelijkheid gevrijwaard. Zij kunnen in beginsel niet wegens onrechtmatige daad voor eventuele schade ontstaan als gevolg van verrichte werkzaamheden in de normale uitoefening op grond van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties worden aangesproken. Een vrijwaring van civielrechtelijke aansprakelijkheid is reeds in artikel 15 van voornoemde landsverordening opgenomen voor financiële instellingen die voldoen aan de meldingsplicht. Ingevolge laatstgenoemd artikel is, zoals voorgesteld in artikel 8, derde lid, ook uitgezonderd schade ontstaan als gevolg van opzettelijk handelen of grove nalatigheid.
Het valt de Raad op dat hier het begrip "grove nalatigheid" gehanteerd wordt in plaats van "bewuste roekeloosheid" zoals in artikel 170, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Raad geeft de regering in overweging, in het kader van de consistentie, ook in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening in navolging van het BW het begrip "bewuste roekeloosheid" te hanteren.
In het nieuwe derde lid wordt volgens de Raad een "noviteit" geïntroduceerd. Het nieuwe derde lid behelst een vrijwaring van de civielrechtelijke aansprakelijkheid ten behoeve van het hoofd en het personeel van het Meldpunt dat werkzaamheden verricht in het kader van de toepassing van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Nieuw is dat aan het personeel van een toezichthoudende instantie vrijwaring van de civielrechtelijke aansprakelijkheid wordt verleend. Uit de stukken blijkt niet dat de regering onderzoek heeft gedaan naar de behoefte tot beperking van de aansprakelijkheid voor het personeel van andere instanties aan wie gelijksoortige taken zijn toebedeeld in het NederlandsAntilliaanse rechtssysteem. Gedacht wordt aan de toezichthouders in de niet-financiële sector, bijvoorbeeld de opsporingsambtenaren. De Raad is van oordeel dat de regering in deze dient te kiezen voor een integrale benadering. Indien zo'n onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden, geeft de Raad de regering in overweging dat alsnog te doen en het voorgenomen beleid aan de hand van de analyse van de resultaten van dat onderzoek aan te passen.
Artikel 22b. eerste lid. onderdeel a. zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q
In artikel 22b, eerste lid, onderdeel a, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q, wordt bepaald dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverardening bepaalde ook zijn belast, "de door de President van de Bank daartoe aangewezen functionarissen van de Bank, (. Ol), sub 1° tlm 10°." De Raad geeft de regering in overweging na het woord "Bank" de bepaling als volgt te wijzigen: "voorzover het betreft de verleners van diensten die onder haar toezicht vallen op grond van de diverse wettelijke regelingen betreffende het bank-, krediet-, geldtransactie( moneytransfer), verzekerings-, beurs- en trustwezen alsmede de beleggingsinstellingen en administrateurs. De Raad neemt aan dat de diverse wettelijke regelingen in het kader van de overzichtelijkheid niet in de bepaling zelf zullen worden opgenomen. De Raad geeft de regering in overweging de respectievelijke wettelijke regelingen wel in de memorie van toelichting te benoemen.
De Raad vindt de voorgestelde wijziging noodzakelijk, omdat bepáalde diensten die vallen onder die genoemd in artikel 1, onderdeel a, onder 1° tot en met 10°, buiten het toezicht van de Bank vallen. Gedacht wordt aan bijvoorbeeld het verhuren van safeloketten door bepaalde bedrijven, zoals beveiligingsdiensten of andere bedrijven anders dan banken. De Bank zal moeilijk voor dit toezicht verantwoordelijk kunnen worden gesteld. De regering zal moeten voorzien in het toezicht op diensten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 1° tot en met 10°, die verleend worden door bedrijven anders dan banken.
Artikel 22b. eerste lid. onderdeel b. zoals voorgesteld in artikel I onderdeel Q
In artikel 22b, eerste lid, onderdeel b, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q, wordt bepaald dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverardening bepaalde ook zijn belast, de door het bestuurscollege van de onderscheiden eilandgebieden aangewezen functionarissen van daartoe ingestelde toezichtorganen of met toezicht belaste instanties. Op pagina's 20 en 21 van de memorie van toelichting wordt met betrekking tot de door het bestuurscollege aan te wijzen toezichthoudende instanties gesteld, dat de bestuurscolleges ook de keuze hebben om reeds bestaande eilandelijke instanties met het onderhavige toezicht te belasten. Gesteld wordt, dat het zo heel goed voorstelbaar is, dat het eilandgebied Curaçao de Stichting Gaming Contral Board aanwijst als zijnde mede belast met het een en ander. De Stichting Gaming Contral Board heeft volgens haar statuten onder andere de taak om vergunningen af te geven, te verlengen of in te trekken.
De Raad vindt dat een combinatie van contrale en vergunningverlenende bevoegdheden bij de betreffende eilandelijke toezichtinstanties moet worden voorkomen. Die dubbele rol kan een vermenging van de genoemde bevoegdheden tot gevolg hebben, waardoor twijfel kan ontstaan over de onafhankelijkheid c.q onpartijdigheid van genoemde toezichtinstanties. De Raad vindt dat de regering moet vermijden enige schijn van belangenverstrengeling op te houden. De regering dient dan ook formele voorzieningen te treffen opdat de controle en vergunningverlenende bevoegdheden apart worden ondergebracht.
Artikel 22b, eerste en derde lid. zoals voorgesteld in artikel I. onderdeel Q
Artikel 22b, eerste lid, zoals voorgesteld in artikel " onderdeel A, legt het toezichtsgebied van de onderscheiden toezichthouders vast. De eilandgebieden dienen voor het uitoefenen van toezicht op diensten, genoemd in artikel 1, onderdeel a, sub 11°, een toezichtorgaan in te stellen of een instantie met toezicht te belasten. Op pagina 4 van de memorie van toelichting is opgenomen dat buitengaatse hazardspelen (door middel van servicelijndiensten) niet onder laatstgenoemd artikel vallen. In de Landsverordening buitengaatse hazardspelen (P.B. 2003, no. 63) is de mogelijkheid opgenomen tot het exploiteren van hazardspelen op de internationale markt middels servicelijndiensten. De Raad geeft de regering in overweging om in de memorie van toelichting te onderbouwen waarom buitengaatse hazardspelen (door middel van servicelijndiensten) niet onder de werking van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties is gebracht.
Ingevolge artikel 22b, derde lid, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, is de Toezichthouder bevoegd bindende voorschriften en richtlijnen te geven aan de onder zijn toezicht onderworpen dienstverleners als bedoeld in het eerste lid. De Raad acht de in voornoemd artikellid opgenomen gedelegeerde bevoegdheid te ruim. Naar het oordeel van de Raad dient de gedelegeerde bevoegdheid in voornoemd artikellid zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. De Raad acht het ook gewenst dat de regering in de toelichting aangeeft waarom het noodzakelijk is om aan de Toezichthouder de bevoegdheid toe te kennen om richtlijnen uit te vaardigen. De Raad acht het tevens gewenst om uitdrukkelijk te bepalen of het gaat om algemene en/of bijzondere richtlijnen. De Raad geeft de regering voorts in overweging om de verplichting in voornoemd artikel op te nemen om de richtlijnen bekend te maken in de Curaçaosche Courant.
Ingevolge voornoemd artikellid kan de Toezichthouder ook "bindende voorschriften" geven. In de memorie van toelichting moet worden toegelicht wat verstaan moet worden onder "bindende voorschriften". Indien met "bindende voorschriften" wordt bedoeld "algemeen verbindende voorschriften", is de Raad van mening dat, gelet op het bepaalde in artikel 2 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen, geen bevoegdheid aan een Toezichthouder, die geen zelfstandig bestuursorgaan is, kan worden gegeven om wettelijke regelingen vast te stellen.
Artikel 22b, vierde lid, onderdeel b, zoals voorgesteld in artikel I. onderdeel Q
Ingevolge artikel 22b, vierde lid, onderdeel b, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel 0, zijn de in het eerste lid bedoelde functionarissen bevoegd, inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers, zoals elektronische bestanden, en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen. Volgens de Raad dient de regering bij de regeling van dit onderdeel te waken voor niet geoorloofde inbreuk op de professionele geheimhoudingsplicht van onafhankelijke juridische adviseurs, zoals advocaten, het fundamentele recht van ieder individu op een eerlijk proces en het recht op een eerlijke verdediging ingevolge artikel 6 van het EVRM. De Raad geeft de regering in overweging de nodige voorzieningen in de regeling in te bouwen die de rechtszekerheid op dit punt garanderen.
Artikel 22b, vierde lid, onderdeel c, rescpectievelijk, onderdeel e, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q
Ingevolge artikel 22b, vierde lid, onderdeel c, respectievelijk, onderdeel e, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q, zijn de in het eerste lid bedoelde functionarissen bevoegd, goederen aan een opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen, en vaartuigen, stilstaande voertuigen en de lading daarvan te onderzoeken. De Raad vraagt zich, mede gelet op de diensten, bedoeld in artikel 1, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, af onder welke omstandigheden de noodzaak tot toepassing van voornoemde bevoegdheden aan de orde zal zijn. De Raad ziet dan ook graag in de toelichting de motivering voor de toekenning van deze bevoegdheid. Indien de regering gekozen heeft voor het opnemen van het gangbare standaardtoezichtregime in de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties omdat de mogelijkheid in het onderhavige ontwerp is geschapen om het begrip "dienst" in artikel 1 bij landsbesluit, houdende houdende algemene maatregelen, uit te breiden en in dat landsbesluit te voorzien in het toezicht van de aangewezen diensten, moet dit uitdrukkelijk in de memorie van toelichting worden aangegeven.
Artikel V
De ontwerp-Iandsverordening introduceert in het kader van de bestuurlijke handhaving onder meer specifiek toezicht, uit te oefenen door (functionarissen van) de BNA, het MOT en de door het bestuurscollege van de onderscheiden eilandgebieden ingestelde toezichtorganen of met toezicht belaste instanties. Artikel V voorziet in een zogenaamde evaluatiebepaling. Zoals gesteld op pagina 23 van de memorie van toelichting wordt na verloop van tijd onderzocht en geanalyseerd of, en zo ja in hoeverre, de invoering van toezicht en bestuurlijke sancties in de praktijk uitvoerbaar is gebleken, of de toezichthouders daarmee prudent mee zijn omgegaan en of bij het een en ander bepaalde neveneffecten zijn opgetreden. Op grond van de analyseresultaten kan dan bezien worden of er aanleiding is tot bijsturing of revisie. De Raad is van mening dat de regering de ijkpunten aan de hand waarvan de uitvoering van het toezicht en de bestuurlijke sancties in de praktijk zullen worden geëvalueerd, kenbaar moet maken door die bijvoorbeeld in de memorie van toelichting op te nemen.
Artikel VI
Artikel VI voorziet in een gedifferentieerde inwerkingtreding van de onderhavige ontwerplandsverordening. In verband met de gedifferentieerde inwerkingtreding is op pagina's 14 en 15 van de memorie van toelichting opgenomen, dat zulks in het bijzonder verband houdt met het uit te oefenen toezicht door de onderscheiden toezichthouders, op de naleving van het bij of krachtens de landsverordening bepaalde. Zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, is het pas zinvol dit deel van de landsverordening in werking te laten treden, zodra het uit te oefenen toezicht door de betrokken toezichthouders op adequate wijze kan plaatsvinden. Gesteld wordt dat het Meldpunt zijn toezichthoudende taak zal kunnen uitoefenen pas nadat de toezichtsafdeling bij het Meldpunt is opgezet en van het benodigde personeel is voorzien. De Raad heeft uit de stukken niet kunnen opmaken, wanneer het Meldpunt in staat zal zijn om de hem toebedeelde taak uit te oefenen. De Raad heeft ook niet uit de overgelegde stukken kunnen opmaken welk toezichtorgaan of welke instantie als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, onderdeel b, door de onderscheiden bestuurscolleges zal worden aangewezen en vanaf welk tijdstip bedoeld orgaan of bedoelde instantie een aanvang kan maken met zijn/haar toezichthoudende taken. De Raad vraagt zich voorts af of door het voorgestelde in artikel VI bij een evaluatie door de FATF de Nederlandse Antillen geacht zullen worden aan de FATF-verplichtingen te voldoen. Volgens de Raad is het door de regering ingenomen uitgangspunt niet conform de beleidslijn van de FATF. De Raad heeft uit informatie verkregen van de CiWG kunnen opmaken dat het thans niet voldoende is om de vereiste antiwitwas en -financiering van terrorisme regelgeving te hebben als FATF-Iidstaat. De huidige evaluatiemethode van de FATF zou ondermeer inhouden dat de examinatoren zullen kijken naar de effectiviteit van de FATF-verplichtingen. Zij zullen in de praktijk nagaan of inderdaad aan de FATFaanbevelingen wordt voldaan, of de FATF-verplichtingen daadwerkelijk worden geëffectueerd. Indien dat niet het geval blijkt te zijn, zal dat een negatief gevolg hebben voor de evaluatie, met als gevolg de mogelijke sanctionering van de Nederlandse Antillen (bijvoorbeeld plaatsing op de "zwarte lijst"). De regering zal rekening houdend met de op handen zijnde evaluatie van de FATF het nodige moeten doen om te voorkomen dat de Nederlandse Antillen in de hiervoor geschetste situatie terecht komen.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel de ontwerp-Iandsverordening als de memorie van toelichting dienen gescreend te worden op redactionele onvolkomenheden.
In de ontwerp-Iandsverordening dienen ook de wetstechnische onvolkomenheden te worden hersteld.
De Raad volstaat met het geven van opmerkingen van wetstechnische aard ten aanzien van artikel 1, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel A, en artikel 22a, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel Q.
In twee onderdelen van artikel 1 is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat binnen onderdelen van een opsomming niet met een nieuwe zin wordt begonnen. De Raad is van mening dat de laatste volzinnen in onderdeel a, onder 10°, onder 14° en onder 15°, moeten worden opgenomen in een afzonderlijk artikellîd.
De Raad is voorts van mening dat bij de redactie van artikel 22a onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat artikelen in leden worden verdeeld aangeduid met Arabische cijfers. Artikel 22a, eerste, tweede en derde lid, zijn onderverdeeld in onderdelen aangeduid met letters a, b, c enzovoort, zonder dat hier sprake is van een opsomming. De onderdelen aangeduid met letters moeten worden ondergebracht in leden aangeduid met Arabische cijfers. In artikel 22a worden verschillende bevoegdheden van de Toezichthouders, zoals de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom en een boete, geregeld alsmede daaraan gerelateerde onderwerpen, zoals het moment waarop bepaalde bevoegdheden vervallen, en de regelingsbevoegdheid van de Minister van Financiën. De Raad geeft de regering in overweging om een afweging te maken of artikel 22a niet gesplitst moet worden in meer artikelen.
De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.
Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de ontwerp-Iandsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 10 april 2008