Adviezen
RvA no. RA/10-15-LV
Uitgebracht op : 17/08/2015
Publicatie datum: 20/05/2016
Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, strekkende tot wijziging van het Landsbesluit fiscale kasregistratiesystemen
(zaaknummers 2015/054880, 2015/055457 en 2015/055094)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 25 maart 2015 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 10 augustus 2015, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
Algemeen
De Landsverordening comptabiliteit 2010 en de Staatsregeling van Curaçao
Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen kunnen slechts aangegaan worden door personen die daartoe voldoende gemachtigd zijn (artikel 40, eerste lid, van de Landsverordening comptabiliteit 2010). Een privaatrechtelijke rechtshandeling is nietig indien de daarvoor benodigde machtiging ontbreekt (artikel 40, zesde lid, van de Landsverordening comptabiliteit 2010).
Het vorenstaande laat naar het oordeel van de Raad onverlet het bepaalde in artikel 33, derde lid, van de Staatregeling van Curaçao dat telkens bij landsbesluit voorzien moet worden in de vertegenwoordiging van Curaçao buiten rechte.
De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande in het licht van de in de onderhavige ontwerplandsverordening (hierna: het ontwerp) opgenomen regels en procedures.
Kwaliteit van het ontwerp
De Raad constateert dat de kwaliteit van het ontwerp zowel inhoudelijk als wetstechnisch voor verbetering vatbaar is.
De Raad heeft in het verleden reeds aan de regering verzocht om de te betrachten zorgvuldigheid bij het opstellen van ontwerpen van wettelijke regelingen aan te scherpen.
De Raad vraagt opnieuw aan de regering aandacht te geven aan de eisen van kwaliteit waaraan een ontwerpregeling moet voldoen.
Het ontbrekende advies van Wetgeving en Juridische Zaken
In de bij het onderhavige adviesverzoek gevoegde stukken ontbreekt het advies van Wetgeving en Juridische Zaken (hierna: WJZ).
De Raad heeft in het licht van het waarborgen van de kwaliteit van wet- en regelgeving herhaaldelijk, zowel mondeling als schriftelijk, aandacht gevraagd voor de rol van WJZ in de ambtelijke voorbereidingsfase van ontwerpen van wettelijke regelingen. In het overleg van de Raad met de Raad van Ministers d.d. 13 november 2013 is de aandacht hiervoor gevraagd en ook in verschillende brieven en adviezen van de Raad.
Zoals de Raad reeds naar voren heeft gebracht in zijn advies van 28 maart 2014, RvA no. RA/05-14-RW, dient WJZ, als regievoerder in het proces van regelgeving, ontwerpen van wettelijke regelingen aan een laatste kwaliteitstoets te onderwerpen. Gezien de deskundigheid en ervaring van WJZ op het gebied van wetgeving, moet deze rol van WJZ onverminderd gehandhaafd blijven.
De Raad verzoekt de regering het advies van WJZ over het onderhavige ontwerp alsnog aan de Raad toe te sturen. Indien na ontvangst daarvan aanleiding daarvoor bestaat, zal de Raad een aanvullend advies uitbrengen.
De Minister van Algemene Zaken heeft de Raad in zijn brief d.d. 10 februari 2015 (zaaknummer 2015/004897) geïnformeerd over de stand van zaken van de versterking van de wetgevingscapaciteit van WJZ; er wordt gewerkt aan een oplossing voor het gebrek aan capaciteit bij WJZ. In die brief is de Raad tevens geïnformeerd dat in de tussentijd een team van zeer ervaren wetgevingsjuristen belast is met het toetsen van wetgevingsproducten.
De Raad is van oordeel dat in het proces om te komen tot kwalitatief goede wet- en regelgeving ten minste twee personen betrokken moeten zijn. Aan de ene kant een opsteller van de tekst van de ontwerpregeling en aan de andere kant een toetser van de ontwerpregeling.
De Raad vraagt de aandacht van de regering hiervoor.
Ten slotte deelt de Raad u mede dat de Raad zal overwegen om indien het advies van WJZ in een volgend geval weer ontbreekt, de behandeling van het betreffende adviesverzoek aan te houden totdat de Raad het advies van WJZ heeft ontvangen.
Financiële paragraaf
Volgens de bijbehorende memorie van toelichting (pagina 3) heeft het ontwerp geen additionele kosten tot gevolg.
De Raad vraagt de regering in het licht van het voorgaande of bijvoorbeeld de naleving van de artikelen 2, derde lid, en 3, derde lid, van het ontwerp en het vastleggen van de administratieve organisatie, zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het ontwerp geen additionele kosten met zich mee zullen brengen.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven of alle overheidsdiensten al geëquipeerd zijn om volgens de bij of krachtens het ontwerp gestelde regels en procedures te functioneren. De Raad adviseert de regering daarnaast aan te geven of aan de hiervoor door de Raad aangehaalde voorbeelden al dan niet kosten zijn verbonden.
Advies van de Stichting Overheidsaccountantsbureau
De Stichting Overheidsaccountantsbureau (hierna: SOAB) heeft in de afgelopen periode bij de controle van jaarrekeningen van het Land geconstateerd dat het financieel beheer niet op orde is. De Raad acht het mede daarom gewenst om het ontwerp aan de SOAB ter advisering voor te leggen en adviseert de regering daartoe over te gaan.
Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Flexibilisering
Op pagina 1 van de memorie van toelichting, onder “Algemeen”, voorlaatste alinea, staat dat het ontwerp over het algemeen geen absolute grensbedragen aangeeft. De grensbedragen worden volgens de memorie van toelichting ter wille van de flexibiliteit opgenomen in ministeriële regelingen met algemene werking of landsbesluiten, houdende algemene maatregelen.
De Raad begrijpt de wens van de regering om te streven naar meer flexibiliteit, maar wijst er op dat het doel van het ontwerp juist is het waarborgen van een deugdelijk financieel beheer van het Land. Door het brengen van bepaalde bevoegdheden buiten het toetsingsveld van de regering of de Staten en deze bevoegdheden toe te kennen aan uitsluitend de regering, de Minister van Financiën of de betrokken minister, loopt het Land naar het oordeel van de Raad het niet ondenkbare risico dat het doel van het ontwerp, namelijk het waarborgen van een deugdelijk financieel beheer van het Land, niet wordt bereikt.
De Raad geeft de volgende voorbeelden.
1°. Artikelen 8 en 9
De Raad begrijpt uit de memorie van toelichting bij het ontwerp (pagina 6, onder “Artikel 9”) dat gekozen is om de bedragen, bedoeld in artikel 9, eerst een tweede lid, van het ontwerp vanwege de flexibiliteit bij ministeriële regeling met algemene werking vast te stellen.
Bedoelde bedragen zullen naar het oordeel van de Raad niet regelmatig aangepast moeten worden, ook niet vanwege inflatoire ontwikkelingen, zoals in de memorie van toelichting wordt aangegeven. Dit geldt naar het oordeel van de Raad evenzeer voor het op grond van artikel 8, derde lid, van het ontwerp te bepalen bedrag en de in artikel 8, vierde lid, van het ontwerp bedoelde periode van vijf jaren. In dat verband verwijst de Raad naar aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Raad adviseert de regering de bedragen bedoeld in de artikelen 8, derde lid, en 9, eerste en tweede lid, van het ontwerp om bovengenoemde reden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen. Voorts adviseert de Raad de regering het toelaten van het aangaan van overeenkomsten voor een periode langer dan drie jaar niet bij ministeriële regeling met algemene werking, maar bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te regelen.
2°. Artikelen 25 en 26
De Raad is van oordeel dat het toekennen van de bevoegdheid aan de Minister van Financiën of de regering om bedragen boven het in het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp bedoelde bedrag kwijt te schelden of oninbaar te verklaren, vergaande gevolgen kan hebben.
De Raad adviseert de regering om vorderingen boven het in artikel 25, eerste lid, van het ontwerp bedoelde bedrag met tussenkomst van de Staten kwijt te schelden of oninbaar te verklaren. Het informeren van de Staten achteraf (artikel 26, tweede lid, van het ontwerp) acht de Raad niet toereikend voor het waarborgen van een deugdelijk financieel beheer van het Land. Dit geldt des te meer gezien het gestelde in de memorie van toelichting (pagina 9, onder “Artikel 26”, tweede alinea) dat in de rapportage aan de Staten kan worden volstaan met een beknopte samenvatting vanwege een aantal in de toelichting vermelde redenen.
30. Artikel 43
De Raad is voorts van oordeel dat het toekennen van de bevoegdheid aan de Raad van Ministers om geschillen bij wijze van dading te beëindigen indien het bedragen betreffen boven het in het tweede lid van artikel 43 van het ontwerp bedoeld bedrag, het doel van het ontwerp onvoldoende in acht neemt.
De Raad adviseert de regering het beëindigen van geschillen betreffende een bedrag boven het in artikel 43, tweede lid, van het ontwerp bedoeld bedrag met tussenkomst van de Staten te doen plaatsvinden. Het informeren van de Staten achteraf (artikel 43, vierde lid, van het ontwerp) acht de Raad niet toereikend voor het waarborgen van een deugdelijk financieel beheer van het Land.
Artikel 2
1°. Tweede lid
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het ontwerp berust de verantwoordelijkheid voor het financieel en materieel beheer, de administratieve organisatie en de financiële administratie bij de ministers.
Uit genoemd artikellid blijkt niet of met “de ministers” bedoeld wordt de ministers gezamenlijk of – meer voor de hand liggend – dat ieder minister verantwoordelijk is voor zijn ministerie. Uit de memorie van toelichting concludeert de Raad dat van het laatste sprake is. Aangezien ook sprake kan zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid (zie pagina 1, tweede tekstblok, eerste alinea van de memorie van toelichting), zal uit het ontwerp duidelijk moeten blijken wie in het geval, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het ontwerp, verantwoordelijk is.
De Raad adviseert de regering artikel 2, tweede lid, met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
2°. Derde lid
De Raad acht de formulering van artikel 2, derde lid, van het ontwerp over het algemeen vaag. Daardoor zal de toepassing daarvan in de praktijk wellicht niet tot het door de regering gewenste doel leiden.
De Raad adviseert de regering artikel 2, derde lid, van het ontwerp duidelijker te formuleren.
3°. Vierde lid
In het vierde lid van artikel 2 van het ontwerp wordt verwezen naar de organisatie-eenheden krachtens de Landsverordening ambtelijke bestuurlijke organisatie en de verant-woordelijkheid van de leiding van de betreffende organisatie-eenheden.
De Landsverordening ambtelijke bestuurlijke organisatie verdeelt de ambtelijke bestuurlijke organisatie van het Land in sectoren met aan het hoofd een Sector-directeur, Beleidsorganisaties met aan het hoofd een Beleidsdirecteur, Ondersteunende organisaties, met aan het hoofd een directeur en afdelingen, met aan het hoofd een afdelingshoofd.
De Raad adviseert in artikel 2, vierde lid, van het ontwerp althans in de toelichting daarop aan te geven welke van de hiervoor bedoelde leidinggevenden in het vierde lid bedoeld wordt.
Artikel 3
De Raad adviseert voorts voor wat betreft het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het ontwerp bepaalde in artikel 3 van het ontwerp, aan te sluiten bij het model van de standaardtoezichtbepaling[1] dat sinds de inwerkingtreding van het Wetboek van Strafvordering wordt gebruikt. Op grond daarvan kan naar het oordeel van de Raad aan het voorgestelde artikel 3, derde en vierde lid, van het ontwerp toegevoegd worden dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen personen. Daarnaast kan vóór het bepaalde in het derde lid, een lid worden opgenomen waarin bepaalde personen als toezichthouders worden aangewezen. Bovendien kan een lid worden opgenomen waarin bepaald wordt dat een ieder verplicht is aan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren alle medewerking te verlenen die op grond van het derde lid wordt gevorderd.
Een verwijzing naar artikel 14, eerste lid, van de Staatsregeling van Curaçao acht de Raad in dit verband overbodig.
Artikel 7
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het ontwerp kunnen bij ministeriële regeling met algemene werking lasten op de gewone dienst en uitgaven op de kapitaaldienst worden aangewezen als last respectievelijk uitgave met een bijzonder karakter.
Uit de memorie van toelichting (pagina 5, onder “Artikel 7”) blijkt dat het aanwijzen van een last of uitgave met een bijzonder karakter aan de orde is als met de last of uitgave een aanmerkelijk financieel belang gemoeid is of als het een verplichting betreft met een langdurig en structureel effect.
De Raad is van oordeel dat uit artikel 7, eerste lid, van het ontwerp moet blijken in welke gevallen de minister een last of uitgave als last respectievelijk uitgave met een bijzonder karakter kan aanwijzen.
De Raad adviseert de regering artikel 7, eerste lid, van het ontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
Artikel 11
Artikel 11 van het ontwerp heeft betrekking op personen in dienst van het Land of die ter beschikking gesteld zijn aan het Land. Deze personen mogen geen opdrachten aannemen die direct of indirect, deels of volledig ten laste van het Land komen.
De Raad vraagt de regering op welke wijze de regering voornemens is gunningen van opdrachten die een deugdelijk financieel beheer in gevaar kunnen brengen in het algemeen, aan banden te leggen.
De Raad denkt daarbij bijvoorbeeld aan het uitsluiten van bepaalde personen van de besluitvorming aangaande het gunnen van opdrachten indien hun participatie aan de besluitvorming de schijn kan wekken van belangenverstrengeling.
Artikel 12
Artikel 12 van het ontwerp bepaalt dat het Burgerlijk Wetboek van toepassing is op de verwerving van goederen, rechten en diensten, tenzij in het ontwerp daarvan wordt afgeweken.
De Raad is van oordeel dat het Burgerlijk Wetboek op verwervingen als bedoeld in artikel 12 van het ontwerp van toepassing zou zijn, ook indien het bepaalde in artikel 12 niet in het ontwerp zou zijn opgenomen. Immers, de overheid neemt in die gevallen deel aan het privaatrechtelijk rechtsverkeer. Indien in het ontwerp een van het Burgerlijk Wetboek afwijkende artikel zou zijn opgenomen, dan zou dat artikel in het ontwerp als zijnde een bijzondere bepaling op de bepaling van het Burgerlijk Wetboek voorgaan.
De Raad adviseert de regering artikel 12 van het ontwerp te schrappen.
Artikel 13
Op grond van artikel 13, vierde lid, van het ontwerp worden bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels gesteld voor het verstrekken van subsidies.
Onder de “overige wettelijke regelingen” die op grond van artikel 13, eerste lid, van het ontwerp bij het verstrekken van subsidies in acht genomen moeten worden, valt ook de Subsidieverordening Curaçao 2007, die het karakter heeft van een landsverordening.
Genoemde landsverordening wordt in het onderhavige ontwerp niet ingetrokken. Het gestelde in de Subsidieverordening Curaçao 2007 zal aldus van hogere orde zijn dan het gestelde in het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van het ontwerp.
De Raad vraagt bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande.
Artikel 15
Betaalbaarstelling vindt op grond van artikel 15, tweede lid, van het ontwerp uitsluitend plaats indien een deugdelijk bewijs van het verkregen recht van de schuldeiser is overgelegd.
De Raad adviseert de regering in het ontwerp althans in de memorie van toelichting aan te geven welke middelen als bewijs in de zin van artikel 15, tweede lid, van het ontwerp gebruikt kunnen worden.
Artikel 25
Artikel 25, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de Minister van Financiën bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels kan vaststellen. Het vierde lid van genoemd artikel bepaalt dat vorderingen boven een bepaald bedrag bij landsbesluit van de minister die het aangaat kwijtgescholden of oninbaar verklaard kunnen worden.
De Minister van Financiën heeft echter geen bevoegdheid tot het vaststellen van landsbesluiten, houdende algemene maatregelen. Ook landsbesluiten (sec) worden evenals landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, door de regering vastgesteld.
De Raad adviseert de regering het eerste en vierde lid met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
Daarnaast adviseert de Raad de regering de delegatie van de bevoegdheid om regels voor kwijtschelding en verklaring oninbare vordering vast te stellen, zo nauwkeurig en concreet mogelijk te begrenzen (zie aanwijzing 18 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Uit artikel 25 van het ontwerp en de toelichting daarop kan de Raad voorts niet met zekerheid concluderen dat genoemd artikel slechts betrekking heeft op burgerlijkrechtelijke vorderingen of dat daaronder ook andere het Land toekomende vorderingen vallen.
Indien dat laatste niet het geval is, adviseert de Raad om een regeling te treffen voor de kwijtschelding of het oninbaar verklaren van vorderingen die niet van burgerlijkrechtelijke aard zijn, zoals vorderingen uit belastingen. Daarnaast dient in dat geval het eerste, derde en vierde lid, van artikel 25 van het ontwerp duidelijker geformuleerd te worden zodat deze dan duidelijk slechts betrekking hebben op de burgerlijkrechtelijke vorderingen.
Artikel 29
De Minister van Financiën kan de directeur van een zelfstandig bestuursorgaan op grond van artikel 29, tweede lid, van het ontwerp belasten met het beheer van de liquide middelen van dat bestuursorgaan.
De Raad is van oordeel dat het toekennen van een dergelijke vergaande bevoegdheid aan een minister, inbreuk maakt op de aard van een zelfstandig bestuursorgaan. Om die reden is de Raad van oordeel dat een dergelijke bevoegdheid niet aan een minister kan worden toegekend.
De Raad adviseert de regering artikel 29, tweede lid, van het ontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
Uit artikel 29, vierde lid, van het ontwerp volgt dat de Minister van Financiën bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, richtlijnen vaststelt.
De Minister van Financiën heeft echter geen bevoegdheid tot het vaststellen van landsbesluiten, houdende algemene maatregelen. Landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, worden door de regering vastgesteld.
De Raad adviseert de regering het vierde lid met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
Artikel 30
Artikel 30 van het ontwerp bepaalt dat de overeenkomst met de huisbankier voor een periode van vijf jaar wordt aangegaan, met de mogelijkheid van verlenging van die overeenkomst voor maximaal vijf jaar.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven om welke reden voor de duur van vijf jaar is gekozen.
Artikel 33
Op grond van artikel 33, zesde lid van het ontwerp, kan de Algemene Rekenkamer en de accountant van het Land het register waarin is opgenomen wie rekenplichtige is, te alle tijde raadplegen.
De Raad vraagt de regering om aan te geven waar het register wordt bewaard en tevens of onder raadplegen slechts bedoeld wordt ter inzage of bijvoorbeeld ook het maken van kopieën. Zie ook artikel 14, vijfde lid, van het ontwerp.
Artikel 35
De Raad stelt voor artikel 35, onderdeel d, van het ontwerp zodanig te formuleren dat daaruit blijkt wat bedoeld wordt met “de overdracht van rekenplichtigheid”.
Artikel 36
Uit artikel 36, tweede lid, van het ontwerp blijkt niet wie over de mate waarin de rekenplichtige overheidsdienaar zijn taak nauwgezet heeft uitgevoerd, beslist.
De Raad adviseert de regering artikel 36, tweede lid, van het ontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te vullen.
Artikel 37
Uit artikel 37 van het ontwerp blijkt niet of met “het bevoegde gezag” de Secretaris-generaal bedoeld wordt die de rekenplichtige overheidsdienaar namens de minister heeft aangewezen, de minister zelf of iemand anders.
De Raad adviseert de regering in artikel 37 van het ontwerp aan te geven wie bedoeld wordt met “het bevoegde gezag”.
Artikel 40
1°. Algemeen
In de toelichting op artikel 40 van het ontwerp (pagina 13) staat dat de onderste limiet, zeker wanneer acht geslagen wordt op de prijsontwikkeling van onroerend goed in de afgelopen jaren waarin de Landsverordening domaniale gronden in werking is geweest, naar het voorkomt, veel te laag is. In de toelichting op artikel 41, wordt het bedrag van NAf 10.000,= genoemd. Dat bedrag komt voor in de Landsverordening domaniale gronden uit 1968 dat per 10 oktober 2010 is ingetrokken[2].
In de huidige Landsverordening domaniale gronden komt het bedrag voor van NAf 50.000,=.
De reden om bepalingen die afwijken van de “oude” Landsverordening domaniale gronden in het ontwerp op te nemen, te weten te lage bedragen, is naar het oordeel van de Raad aldus ongewenst.
Daarnaast merkt de Raad in dit verband op dat aangezien de (nieuwe en geldende) Landsverordening domaniale gronden in het ontwerp niet wordt ingetrokken, bepalingen in het ontwerp en bepalingen in laatstgenoemde landsverordening die niet in het ontwerp zijn overgenomen, naast elkaar en door elkaar van kracht zullen zijn. Dat laatste zal naar het oordeel van de Raad voor rechtsonzekerheid zorgen.
De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande.
In de memorie van toelichting (pagina 13, onder “Artikel 40”) staat in de laatste alinea dat in het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bedoeld in artikel 40, derde lid, van het ontwerp een bepaling zal worden opgenomen die het doorverkopen van onroerende zaken zonder toestemming van de Raad van Ministers aan banden legt.
De Raad merkt over het voorgaande op dat het aangehaalde derde lid geen grondslag geeft voor hetgeen in de memorie van toelichting over het doorverkopen is aangegeven. Overigens kunnen naar het oordeel van de Raad ook andere titels dan “verkoop” aan de overdracht van een onroerende zaak ten grondslag liggen, zodat de term “doorverkopen” wellicht niet alle situaties van vervreemding in artikel 40 van het ontwerp zal dekken.
Daarnaast merkt de Raad ten aanzien van het voorgaande op dat eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij een landsverordening of de aard van het recht zich tegen overdracht verzet (artikel 3:83 BW, eerste lid). De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook door een beding tussen partijen worden uitgesloten (artikel 3:83 BW, tweede lid).
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het voorgaande.
2°. Eerste en tweede lid
Door de vervulling van een ontbindende voorwaarde wordt de rechtsgrond van de overdracht ontbonden.
Uit artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp dient gezien het voorgaande aldus te worden opgevat dat de rechtsgrond van de overdracht wordt ontbonden indien de overeenkomst waarbij de onroerende zaak wordt vervreemd, bij landsverordening wordt bekrachtigd.
De Raad leest in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp in samenhang met het tweede lid van dat artikel echter dat eerder sprake is van een opschortende voorwaarde dan van een ontbindende voorwaarde in juridische zin.
Indien de regering toch de ontbindende voorwaarde voor ogen heeft, dan dient in onderdeel b, tussen “vervreemd” en “bij” worden ingevoegd “niet” en dient het tweede lid in aansluiting daarop te worden aangepast.
De Raad adviseert de regering artikel 40 van het ontwerp gezien het voorgaande aan te passen.
3°. Derde en vierde lid
Onder vervreemding van een onroerende zaak valt volgens artikel 40, eerste lid, aanhef, van het ontwerp ook ruiling of schenking. Indien aan de in het derde of vierde lid gestelde eisen van artikel 40 van het ontwerp wordt voldaan, is de goedkeuring of bekrachtiging bedoeld in het eerste lid, niet vereist bij het vervreemden van onroerende zaken.
De Raad is van oordeel dat zeker waar het gaat om schenking van onroerende zaken van het Land – het geven om niet van bezittingen van het Land – de betrokkenheid van de Staten gewenst is.
De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
4°. Vierde lid
In de memorie van toelichting wordt niet toegelicht om welke reden een entiteit in de collectieve sector, zelfstandige bestuursorganen en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba in artikel 40, vierde lid, van het ontwerp zijn opgenomen.
De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting op bovenbedoeld punt aan te vullen.
Artikel 41
Artikel 41, tweede lid, van het ontwerp bepaalt dat de Raad van Ministers voorwaarden met betrekking tot het toekomstig gebruik van het goed kan verbinden aan de vervreemding van onroerende zaken.
De eigenaar van een zaak is bevoegd tot gebruik, genot en beschikking van zijn eigendom. Beperkingen van het eigendomsrecht zijn mogelijk in het geval aan anderen rechten zijn verleend op het eigendom, in het geval een wettelijk voorschrift dat bepaalt of op grond van regels van ongeschreven recht.
De Raad adviseert de regering gezien het voorgaande artikel 41, tweede lid, van het ontwerp aan te passen.
Artikel 48
Op grond van artikel 1 van de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao hebben wet- en regelgeving van de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao na de overgang naar de nieuwe staatkundige structuur, hun kracht behouden, totdat zij met inachtneming van de Staatsregeling zijn gewijzigd of ingetrokken. Het voorgaande geldt niet voor wet- en regelgeving die op de zogenaamde “negatieve lijst” is geplaatst.
De Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1), de Experimenteerverordening Comptabiliteitsvoorschriften (P.B. 1992, no. 9) en de Comptabiliteitsvoorschriften eilandgebieden (P.B. 1953, no. 174) komen niet voor op de “negatieve lijst”. Ze zijn ook niet expliciet ingetrokken.
Uit artikel 48 van het ontwerp leidt de Raad af dat de regering ervan uitgaat dat bedoelde regelingen rechtskracht hebben en alsnog ingetrokken moeten worden. Het één en ander zou betekenen dat volgens de regering naast de Landsverordening comptabiliteit 2010, ook geldend recht zijn de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1), de Experimenteerverordening Comptabiliteitsvoorschriften (P.B. 1992, no. 9) en de Comptabiliteitsvoorschriften eilandgebieden (P.B. 1953, no. 174).
De Raad deelt deze zienswijze van de regering om de volgende redenen niet.
Ten eerste blijkt uit de memorie van toelichting behorende bij de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao, onder “3. Uitwerking van het uitgangspunt” dat het niet de bedoeling was om onder andere de organieke landsverordeningen, die op voet van de afspraken gemaakt op de Start Ronde Tafel Conferentie, in het nieuwe land Curaçao over te nemen.
De Landsverordening comptabiliteit 2010 is een dergelijke organieke landsverordening. De Raad concludeert uit de memorie van toelichting dat het in ieder geval nimmer de bedoeling is geweest dat de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1), de Experimenteerverordening Comptabiliteitsvoorschriften (P.B. 1992, no. 9) en de Comptabiliteitsvoorschriften eilandgebieden (P.B. 1953, no. 174) na de overgang naar de nieuwe staatkundige structuur rechtskracht zouden behouden.
Ten tweede vervangt een nieuwe regeling de oude, zodat – los van de bedoeling van de wetgever verwoord in de memorie van toelichting bij de Algemene overgangsregeling wetgeving en bestuur Land Curaçao – reeds op dat punt geoordeeld kan worden dat de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1) en de Comptabiliteitsvoorschriften eilandgebieden (P.B. 1953, no. 174) vervangen zijn door de Landsverordening comptabiliteit 2010. Uitvoeringsvoorschriften die in genoemde verordeningen hun grondslag vinden, zoals de Experimenteerverordening Comptabiliteitsvoorschriften (P.B. 1992, no. 9), vervallen met de regeling waaraan zij hun grondslag ontlenen; de zogenaamde “moederregeling”. Het voorgaande dient de rechtszekerheid.
De Raad constateert dat op de “negatieve lijst” uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen, waarvan de “moederregeling” vervallen is, omdat deze “moederregeling” op de “negatieve lijst” voorkomt. Wellicht dat het opnemen van dergelijke uitvoeringsvoorschriften op bedoelde lijst de duidelijkheid dient, het niet opnemen van die voorschriften op de “negatieve lijst” betekent geenszins dat voorschriften waarvan de “moederregeling” op de “negatieve lijst” voorkomen, zijn blijven bestaan.
In het andere geval, waarin twee regelingen die dezelfde materie regelen naast elkaar blijven bestaan, zal men voor het geldend recht in het ongewisse blijven. Dat geldt des te meer indien de beide regelingen hetzelfde onderwerp verschillend regelen. In het voorliggend geval zou de regel dat de nieuwe regeling voor de oude gaat, geen oplossing bieden. Immers, de beide regelingen (de Landsverordening comptabiliteit 2010 en de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1)) zouden op 10 oktober 2010 – zou de Comptabiliteitslandsverordening (P.B. 1953, no. 1) inderdaad nog bestaan – formeel rechtskracht hebben gekregen in Curaçao.
Artikel 49
Een groot aantal uitvoeringsbesluiten (landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, en ministeriële regelingen met algemene werking) moet gereed zijn bij de inwerkingtreding van het ontwerp. Zonder die uitvoeringsbesluiten zal het bepaalde in de onderhavige landsverordening in veel gevallen geen effect sorteren. Om die reden acht de Raad het wenselijk dat de vastgestelde landsverordening pas in werking treedt, nadat alle uitvoeringsbesluiten gereed zijn.
De Raad adviseert de regering gezien het voorgaande in de inwerkingtredingsbepaling van het ontwerp op te nemen dat de landsverordening op een bij landsbesluit te bepalen datum in werking treedt.
De memorie van toelichting
Artikel 26
In de toelichting op artikel 26 van het ontwerp (pagina 9) staat dat de kwijtscheldingen en de verklaringen oninbare vordering jaarlijks aan de Algemene Rekenkamer en aan de accountant van het Land worden gerapporteerd.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven waarop de rapportageverplichting aan de Algemene Rekenkamer en aan de accountant van het Land gebaseerd zijn nu deze verplichting in ieder geval niet volgt uit artikel 26, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 28
De Raad stelt voor in de toelichting op artikel 28, derde lid, van het ontwerp op te nemen wat er gebeurt als de betrokkene de in het derde lid bedoelde vordering niet bij het juiste (het betrokken) ministerie indient.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 17 augustus 2015
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Prof. mr. T.M. Schalken en mr. S.W. Mul (red.), Het nieuwe Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen en van Aruba (1997), Bronnenpublicatie, Deel I: Parlementaire stukken, Deventer, Gouda Quint, 1997, 293-304.
[2] Artikel 13, tweede lid, van de Landsverordening domaniale gronden (A.B. 2010, no 87).
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
Algemeen
Het gebruiken van de juiste schrijfwijze
De Raad stelt voor in het ontwerp “de secretaris-generaal” steeds te vervangen door “de Secretaris-generaal”.
Formulering van delegatiebepaling
De Raad stelt voor “door de Minister van Financiën bij ministeriële regeling met algemene werking” steeds te vervangen door “bij ministeriële regeling met algemene werking”, tenzij een andere minister dan de Minister van Financiën wordt bedoeld. Ook stelt de Raad voor bij de formulering van een delegatiebepaling aanwijzing 22 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht te nemen.
De formulering van een grondslag
In de artikelen 8, derde, vierde en vijfde lid, en 29, vierde lid, van het ontwerp ontbreekt een grondslag voor het vaststellen van respectievelijk bedragen, termijnen, richtlijnen en modellen. In artikel 2, vijfde lid, van het ontwerp ontbreekt voorts een grondslag voor de zogenaamde “administratieve organisatie”.
In het laatste geval bijvoorbeeld, zou de aanpassing in woorden van de volgende strekking aangepast kunnen worden:
“Er is een administratieve organisatie”.
De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
De Aanwijzingen voor de regelgeving
Op 31 juli 2013 heeft de Raad van Ministers de Aanwijzingen voor de regelgeving vastgesteld. Daarbij is overwogen dat het uit oogpunt van consistentie en ter verhoging van de kwaliteit van wetgeving wenselijk is algemene regels te hanteren bij het opstellen van ontwerpregelgeving.
De Raad constateert dat de Aanwijzingen voor de regelgeving in het ontwerp niet steeds in acht zijn genomen en geeft de volgende voorbeelden.
Bij de formulering van de artikelen 1, onderdeel a, onder i, h en i en 3, tweede lid, is aanwijzing 50 niet in acht genomen.
Bij de formulering van de artikelen 3, vijfde lid, en 39, eerste en derde lid, is aanwijzing 58 niet in acht genomen.
Bij de formulering van de artikelen 13, eerste lid, en 28 is aanwijzing 60 niet in acht genomen.
Bij de formulering van de artikelen 14, tweede lid, 15, vierde lid, 20, tweede lid, 33, derde lid, is aanwijzing 63 niet in acht genomen.
De noodzaak om termen te definiëren (aanwijzing 94)
In beginsel worden alleen termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik afwijkende betekenis hebben, gedefinieerd. Het kan echter voorkomen dat een op zichzelf duidelijke term uit juridisch oogpunt nadere definiëring behoeft.
Voor wat betreft de termen “doelmatigheid”, “doeltreffendheid” en “rechtmatigheid” opgenomen in artikel 1 van het ontwerp is de Raad in het licht van het voorgaande van oordeel dat deze geen nadere definiëring behoeven.
Het opschrift
Aangezien de woorden “en de verantwoording daarvan” inhoudelijk niets toevoegen aan het opschrift, stelt de Raad voor deze woorden te schrappen. Onder de woorden die na het schrappen overblijven, valt naar het oordeel van de Raad, immers ook de verantwoording van het financieel beheer (zie aanwijzing 84 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
De aanhef
De Raad stelt voor conform artikel 7 van de Bekendmakingsverordening “IN NAAM DER KONING” te vervangen door “In naam van de Koning!”.
De considerans
De Raad stelt voor in de tweede overweging “concrete bepalingen” te vervangen door “regels”.
De Raad stelt voorts voor in de derde overweging “(financiële)” te vervangen door “financiële” of door “financiële administratie en” en om de woorden “en de financieel administratieve handelingen” te schrappen.
Artikel 1
De Raad stelt voor in onderdeel a, onder i, “(onderdelen van)” te schrappen.
De Raad vraagt naar aanleiding van onderdeel c, de termen “sub-functies” en “subcategorieën” te definiëren, waarbij door middel van een verwijzing aangesloten kan worden bij reeds bestaande definities.
De Raad stelt voor in onderdeel d “zijn minister” te vervangen door “de minister die het aangaat”.
Voor de Raad is voorts niet duidelijk wat bedoeld wordt met “betaalbaarstelling”. De Raad vraagt de regering daarom om aan te geven of daaronder het feitelijk uitbetalen valt of iets anders.
De Raad stelt voor in onderdeel e, “voortvloeiend” te vervangen door “die voortvloeien”.
De Raad stelt voor in onderdeel f, de gedachtestrepen te schrappen, de punt te vervangen door een komma en de woorden “doelmatigheid komt tot uitdrukking” te vervangen door “die tot uitdrukking komt”.
De Raad stelt voor in onderdeel g, de gedachtestrepen te schrappen.
De Raad stelt voor in onderdeel h, “(mede)” te vervangen door “medeverantwoordelijkheid of”.
De Raad vraagt of met “de administraties, die ten behoeve van het financieel beheer worden bijgehouden” in de tweede volzin van onderdeel h, bedoeld wordt de financiële administratie in onderdeel i. Indien dat het geval is, stelt de Raad voor om zulks in onderdeel h te doen blijken.
De Raad stelt voor in onderdeel i, “(onderdelen van)” te schrappen.
De Raad stelt voor in onderdeel j, “Land, of het Land” te vervangen door “het Land” en “het land Curaçao” door “de openbare rechtspersoon Curaçao”.
De Raad stelt voor in het ontwerp niet te spreken van “onroerende zaken”, maar van “registergoederen”. In verband daarmee dient onderdeel k, te worden aangepast. De Raad stelt daarbij voor in de definitie van “registergoederen” de term “registergoederen” niet te gebruiken. In plaats daarvan adviseert de Raad te bepalen dat onder registergoederen (dat gedefinieerd wordt in het artikel 3:10 BW) – mede verstaan worden de daarop betrekking hebbende rechten van het Land. De Raad stelt voorts voor in onderdeel k “de rechtspersoon” te schrappen.
De Raad vraagt voor wat betreft onderdeel l, wat bedoeld wordt met “specifieke overheidsfondsen” en of er ook “niet-specifieke overheidsfondsen” zijn te onderscheiden.
Voorts maakt de Raad uit de definitie van “overheidsorganisatie” op dat daaronder uitsluitend de (gehele) collectieve sector valt. De Raad begrijpt daarom niet om welke reden een aantal onderdelen van de collectieve sector apart worden genoemd in de definitie van “overheidsorganisatie”.
De Raad adviseert de regering de definitie van “overheidsorganisatie” te koppelen aan alleen de “collectieve sector” als geheel, althans om het uitsplitsen van de “collectieve sector” in de definitie van “overheidsorganisatie” te verduidelijken in de memorie van toelichting.
Voorts wordt in de memorie van toelichting (pagina 3), onder “Artikel 1”, voorlaatste alinea voor de definitie van de term “collectieve sector” verwezen naar de Landsverordening comptabiliteit 2010.
De Raad adviseert “de collectieve sector” te definiëren met een verwijzing in het ontwerp zelf naar de Landsverordening comptabiliteit 2010.
Ten aanzien van onderdeel m vraagt de Raad de regering aan te geven om welke reden de definitie van “rechtmatigheid” – anders dan de gangbare definitie die zich uitstrekt tot het recht in algemene zin, waaronder bijvoorbeeld ook vastgesteld beleid valt – zich in dit geval beperkt tot “wet- en regelgeving”.
Artikel 2
Eerste lid
Volgens artikel 2, eerste lid, van het ontwerp dient het financieel beheer onder andere doelmatig en doeltreffend te worden ingericht.
De Raad is van oordeel dat pas achteraf getoetst kan worden of een doelmatige inrichting het beoogde doel heeft getroffen.
De Raad stelt gezien het voorgaande voor “en doeltreffendheid” uit artikel 2 van het ontwerp te schrappen.
Tweede lid
Volgens het opschrift zou het in artikel 2 moeten gaan om “het financieel beheer”, de daaraan verbonden eisen en de verantwoordelijkheid daarvoor.
De inhoud van genoemd tweede lid duidt naar het oordeel van de Raad echter op de bedrijfsvoering in het algemeen waar “het financieel beheer” slechts een onderdeel van is.
De Raad adviseert de regering de eisen waaraan het financieel beheer moet voldoen en die waaraan onder andere het materieel beheer als onderdeel van de bedrijfsvoering moet voldoen, in afzonderlijke artikelen te regelen.
In het tweede lid van artikel 2 van het ontwerp wordt de term “materieel beheer” gebruikt.
In artikel 1 van het ontwerp wordt gedefinieerd wat onder “financieel beheer” wordt verstaan.
De term “materieel beheer” wordt daarentegen niet gedefinieerd.
De Raad stelt voor “materieel beheer” te definiëren.
Uit de definitie van “financieel beheer” in artikel 1, onderdeel h, van het ontwerp lijkt het erop dat onder “financieel beheer” ook de “financiële administratie”, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het ontwerp valt. Indien dat het geval is, is het apart vermelden van “de financiële administratie” in artikel 2, tweede lid, van het ontwerp, overbodig.
De Raad vraagt uw aandacht voor het voorgaande.
Derde lid
In artikel 2, derde lid, van het ontwerp worden reeds een aantal minimale eisen genoemd waartoe de verantwoordelijkheid bedoeld in het tweede lid zich uitstrekt. Uit de aanhef van genoemd derde lid blijkt dat ook andere eisen bij ministeriële regeling met algemene werking gesteld kunnen worden.
De Raad stelt voor de aanhef te herformuleren en uit de nieuwe formulering te doen blijken dat de verantwoordelijkheid bedoeld in het voorgaande lid ten minste voldoet aan de eisen a tot en met i die in het artikel worden opgesomd. In een afzonderlijk artikellid kan worden opgenomen dat ook andere dan de in het voorgaande lid genoemde eisen bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen worden gesteld.
De Raad stelt ten aanzien van artikel 2, derde lid, aanhef, van het ontwerp voorts voor “verordening” te vervangen door “landsverordening” en “genoemde ministeriële verantwoordelijkheid” door “bedoelde verantwoordelijkheid”.
Onderdeel a
Volgens het voorgestelde artikel 2, derde lid, onderdeel a zorgt de minister voor “de directe beveiliging van waarden”.
De Raad vraagt de regering om aan te geven of met de term “waarden” bedoeld wordt “activa” of iets anders.
De Raad vraagt de regering voorts wat bedoeld wordt met “directe beveiliging” en of er ook sprake kan zijn van “indirecte beveiliging van waarden”.
Onderdeel b
Uit onderdeel b volgt niet waarop de zogenaamde “preventieve beveiliging” gericht is noch wie bedoeld worden met “functionarissen”.
De Raad stelt voor om in de memorie van toelichting aan te geven of met de preventieve beveiliging bedoeld wordt, de beveiliging van waarden of activa door het stellen van beperkingen aan de bevoegdheden van degenen die namens de minister kunnen beschikken over de waarden of activa of iets anders.
Onderdeel c
Uit onderdeel c blijkt niet wat bedoeld wordt met “gunstige voorwaarden” en “repressieve controle”.
De Raad stelt voor om in de memorie van toelichting aan te geven wat bedoeld wordt met “gunstige voorwaarden” en “repressieve controle”.
Onderdeel h
De Raad acht onderdeel h onduidelijk. Indien het Land zogenaamde “bezittingen” heeft neemt de Raad aan dat het Land ook weet dat hij die “bezittingen” heeft. De Raad vraagt zich daarom af of het bestaan van de “bezittingen” gecontroleerd moet worden en daarenboven nadat is vastgesteld dat de “bezittingen” bestaan ook de aanwezigheid van die “bezittingen” moet worden gecontroleerd.
Wellicht dat in onderdeel h bedoeld wordt de controle op het beheer van de “bezittingen” van het Land.
Uit onderdeel h blijkt verder niet wat bedoeld wordt met de term “bezittingen”.
Het is voor de Raad niet duidelijk of met “bezittingen” bedoeld worden “roerende en onroerende zaken van het Land” of dat daaronder ook begrepen worden andere (vermogens)rechten van het Land.
De Raad stelt voor om onderdeel h naar aanleiding van het voorgaande te herformuleren.
Onderdeel i
De Raad stelt voor om indien in onderdeel i met de term “controle” bedoeld wordt de “controle” in de zin van onderdelen c en f tot en met h van artikel 2, derde lid, van het ontwerp, hiernaar te verwijzen.
De Raad stelt voor het voorgestelde tweede en derde lid van artikel 2 van het ontwerp te vernummeren tot derde respectievelijk tweede lid.
Vierde lid
Volgens het opschrift zou het in artikel 2 moeten gaan om “het financieel beheer”, de daaraan verbonden eisen en de verantwoordelijkheid daarvoor.
Het vierde lid heeft echter ook betrekking op de financiële administratie.
In onderdeel “6. Artikel 2”, onder “Tweede lid” (derde alinea) van dit advies heeft de Raad aangegeven dat “de financiële administratie” – volgens de definitie van “financieel beheer” – wellicht ook onder “financieel beheer” valt. Indien dat het geval is, is de term “financiële administratie” in het vierde lid overbodig.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het voorgaande.
De Raad stelt voor om indien in het vierde lid met “verantwoordelijkheid van de ministers” bedoeld wordt “de verantwoordelijkheid” opgenomen in artikel 2, tweede lid, van het ontwerp”, hiernaar te verwijzen.
Vijfde lid
Naast de eisen die in artikel 2, derde lid, van het ontwerp genoemd worden, dienen ook de eisen die uit kracht van artikel 2, derde lid, bij lagere regeling worden vastgesteld, in acht genomen te worden.
De Raad stelt voor de eerste volzin van het vijfde lid te herformuleren en daarbij de woorden “bij of krachtens de in het derde lid gestelde eisen” te gebruiken.
Daarnaast stelt de Raad voor uit het vijfde lid te doen blijken door wie de administratieve organisatie in de zin van het vijfde lid vastgelegd moet worden.
De Raad stelt voor in de tweede volzin van het vijfde lid “Het geheel wordt” te vervangen door “De in de eerste volzin bedoelde beschrijvingen, procedures, werkafspraken en tijdsplanningen worden” en “vervolgens” door “na goedkeuring”.
De Raad stelt voorts voor in de tweede volzin van het vijfde lid “en” te vervangen in “respectievelijk”.
Artikel 3
Het opschrift
De Raad stelt voor in het opschrift de “;” te vervangen door “en de”.
Eerste lid
Artikel 2, derde lid, van het ontwerp bepaalt dat nadere eisen bij lagere regeling kunnen worden gesteld waaraan de verantwoordelijkheid van de ministers betreffende onder andere de administratie moet voldoen.
Om de hiervoor genoemde reden stelt de Raad voor in artikel 3, eerste lid, van het ontwerp “in deze verordening” te vervangen door “bij of krachtens deze landsverordening”.
De Raad stelt voorts voor om ook voor wat betreft de Landsverordening comptabiliteit 2010 rekening te houden met mogelijke uitvoeringsregelingen die uit kracht van de Landsverordening comptabiliteit 2010 tot stand komen.
Tweede lid
De Raad stelt voor in de aanhef “(financiële)” te schrappen.
De Raad stelt voor in onderdeel b tussen “over” en “ontwikkelingen” in te voegen “onder andere” en “en dergelijke” te schrappen.
Derde lid
In artikel 2, derde lid, onderdelen b en e wordt verwezen naar zogenoemde “functionarissen”. In artikel 3, derde lid, worden “overheidsdienaren” door de Minister van Financiën aangewezen. In hetzelfde artikel 3 wordt in het vijfde lid, verwezen naar “de met het financieel beheer belaste functionarissen”.
Indien met de term “overheidsdienaren” en “functionarissen” hetzelfde begrip wordt bedoeld, adviseert de Raad de regering overeenkomstig aanwijzing 44 van de Aanwijzingen voor de regelgeving hetzelfde begrip niet met verschillende termen aan te duiden.
De Raad adviseert de regering bovendien het toezicht op de naleving van de bij of krachtens het ontwerp bepaalde in een aparte bepaling op te nemen.
Vierde lid
In artikel 3, vierde lid, van het ontwerp wordt verwezen naar de personen, bedoeld in het derde lid. De personen, bedoeld in het derde lid, zijn zowel degenen die inlichtingen kunnen vragen als degenen aan wie die inlichtingen gevraagd kunnen worden.
De Raad stelt voor het vierde lid met inachtneming van het voorgaande aan te passen.
Vijfde lid
De Raad adviseert de regering in de eerste volzin van het vijfde lid aan te geven wat verstaan moet worden onder “tijdig”.
Artikel 5
Algemeen
In artikel 5 van het ontwerp worden de termen “begroting” en “beheersbegroting” naast elkaar gebruikt.
De Raad stelt voor bij de term “begroting” te verwijzen naar de definitie van “begroting” in artikel 1, onderdeel a, van de Landsverordening comptabiliteit 2010.
Tweede lid
De Raad stelt voor in het tweede lid, “het Gemeenschappelijk Hof van Justitie” te vervangen door “het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba”.
Vijfde lid
Uit het vijfde lid blijkt niet wat bedoeld wordt met “andere gegevens die daarvoor nodig zijn”. Om die reden blijkt niet aan de hand van welke bescheiden de Minister van Financiën een ontwerp van de beheersbegroting bij de Raad van Ministers dient in te dienen.
Artikel 6
Tweede lid
In artikel 1, onderdeel e, van het ontwerp wordt de term “budgethouder” gedefinieerd. De definiëring komt overeen met de eerste zinsnede van artikel 6, tweede lid, van het ontwerp.
De Raad stelt gezien het voorgaande voor de eerste zinsnede van artikel 6, tweede lid, van het ontwerp te vervangen door “de budgethouder”
Vierde lid
In artikel 6, vierde lid, van het ontwerp wordt “het model en de procedure die door de Minister van Financiën bij ministeriële regeling met algemene werking is bepaald” aangehaald.
De Raad stelt voor indien daarmee de ministeriële regeling met algemene werking in het eerste lid, bedoeld wordt, om daarnaar te verwijzen.
Artikel 7
Tweede lid
Volgens het tweede lid van artikel 7 van het ontwerp dienen de door de Minister van Financiën bij ministeriële regeling met algemene werking vastgestelde fiatteringsprocedures in acht te worden genomen.
Ook in artikel 6, eerste lid, van het ontwerp is sprake van een goedkeuringsprocedure (fiattering) waarvan de procedure bij ministeriële regeling met algemene werking wordt vastgesteld.
In artikel 7, tweede lid, van het ontwerp wordt niet de term “goedkeuring” gebruikt, maar de term “fiattering”. Uit artikel 7 van het ontwerp blijkt niet of daarmee dezelfde in artikel 6, eerste lid, van het ontwerp bedoelde procedures gevolgd moeten worden. In elk geval gaat artikel 7, tweede lid, van het ontwerp uit van “de door de Minister van Financiën bij ministeriële regeling met algemene werking vastgestelde fiatteringsprocedure”, waardoor de conclusie kan worden getrokken dat deze in één van de voorgaande artikelen reeds is geregeld. Indien dat niet het geval is, stelt de Raad voor in artikel 7 van het ontwerp de bevoegdheid van de minister op te nemen om bedoelde procedures vast te stellen.
Artikel 8
Tweede lid
De Raad stelt voor de eerste volzin van het tweede lid van artikel 8 van het ontwerp “deugdelijk” te schrappen.
Derde lid
Indien slechts de Minister van Financiën het ontwerp zal ondertekenen, dan kan naar het oordeel van de Raad de vermelding “door de Minister van Financiën” worden geschrapt.
De Raad stelt voorts voor de tweede volzin, gezien aanwijzing 22, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving, in woorden van de volgende strekking te herformuleren. “Bij ministeriële regeling met algemene werking worden richtlijnen en procedures vastgesteld voor het vertrekken van opdrachten als bedoeld in de eerste volzin”.
Vierde lid
De Raad stelt voor het vierde lid, eerste volzin, in verschillende volzinnen op te splitsen zodat duidelijk tot uitdrukking komt:
dat overeenkomsten voor werken, leveringen en dienstverrichtingen in principe voor maximaal één jaar worden gesloten.
indien het landsbelang dat vergt dergelijke overeenkomsten niet voor één jaar, maar voor maximaal drie jaar gesloten worden.
in het landsbelang een overeenkomst voor werken, leveringen en dienstverrichtingen ook voor vijf jaar gesloten kan worden, mits een lagere regeling dat mogelijk maakt.
De Raad stelt voor de tweede volzin als volgt te doen luiden: “Voor het aangaan van overeenkomsten voor werken, leveringen en dienstverrichtingen voor een periode langer dan vijf jaar is voorafgaande goedkeuring bij landsverordening vereist”.
Vijfde lid
De Raad stelt voor in het voorgestelde vijfde lid “het” te vervangen door “een”.
Artikel 9
Tweede lid
Op grond van artikel 9, tweede lid, van het ontwerp kunnen ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen een offerte uitbrengen ter uitvoering van werken of het doen van leveringen of dienstverrichtingen ten behoeve van het Land.
De Raad vraagt de regering om te motiveren waarom het doen van een offerte alleen aan ondernemingen is voorbehouden.
Derde lid
De Raad leidt uit artikel 9, derde lid, van het ontwerp niet af wat onder “zwaarwegende redenen” moet worden verstaan. Wellicht dat daarmee bedoeld worden gronden aan het algemeen of Landsbelang ontleend.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven wat onder meer als “zwaarwegende reden” in de zin van artikel 9, derde lid, van het ontwerp moet worden verstaan.
Artikel 10
Het opschrift en onderdeel a
Volgens het opschrift van artikel 10 van het ontwerp zal dat artikel regels betreffende de openbare aanbesteding moeten betreffen.
Onderdeel a behelst echter zowel de procedure van aanbesteding, het doen van offertes en “andere wijzen waarop opdrachten” tot stand komen.
De Raad vraagt uw aandacht voor het voorgaande.
Volgens artikel 9 van het ontwerp kunnen opdrachten worden verleend na een openbare aanbesteding, na het volgen van een offerteprocedure of door een onderhandse gunning.
De Raad stelt voor de zinsnede “andere wijzen waarop opdrachten” in onderdeel a van artikel 10 van het ontwerp aan te passen en daarin te specificeren waarop gedoeld wordt. Indien onder “andere wijzen waarop opdrachten” alleen verstaan wordt de onderhandse gunning, stelt de Raad voor die laatste term te gebruiken.
Onderdeel c
De Raad stelt voor om in de memorie van toelichting aan te geven of onder de “landswerken” bedoeld in artikel 10, onderdeel c, ook verstaan worden het doen van leveringen of dienstverrichtingen, als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, van het ontwerp.
Artikel 11
Artikel 11, eerste lid, van het ontwerp is ruimer dan het opschrift van artikel 11 doet vermoeden.
De Raad stelt voor het opschrift van artikel 11 van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de inhoud van artikel.
Personen die in dienst zijn van of ter beschikking gesteld zijn aan het Land mogen zich niet borgstellen voor het verrichten van werken, of het doen van leveringen of dienstverrichtingen aan het Land. Het voorgaande volgt uit artikel 11, eerste lid, van het ontwerp.
De Raad is van oordeel dat artikel 11, tweede lid, van het ontwerp gezien het voorgaande overbodig is.
De Raad stelt voor artikel 11, tweede lid, te schrappen.
Artikel 12
Artikel 12 van het ontwerp verklaart het Burgerlijk Wetboek van toepassing op de verwerving van goederen, rechten en diensten.
Onder goederen wordt in artikel 3:1 BW verstaan alle zaken en vermogensrechten.
Uit de memorie van toelichting (pagina 7, eerste tekstblok) blijkt dat artikel 12 van het ontwerp