Adviezen
RvA no. RA/13-15-LV
Uitgebracht op : 11/12/2014
Publicatie datum: 10/07/2015
Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening van de 17de december 2014 tot vaststelling van de Begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2015 (Eerste Suppletoire begroting 2015)
(zaaknummer 2015/13616-a)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 21 oktober 2014 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 9 december 2014, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
Algemeen
1. Advies van de Sociaal Economische Raad
De Raad van Ministers heeft op 1 oktober 2014 (zaaknummer 2014/045997) besloten advies van de Sociaal Economische Raad (hierna: SER) over de onderhavige ontwerplandsverordening (hierna: het ontwerp) in te winnen met daarbij het verzoek aan de SER om binnen twee weken na ontvangst van het adviesverzoek advies uit te brengen. Bij brief van 26 november 2014 (met kenmerk RvA no. OV/34-14) heeft de Raad aan de regering verzocht het advies van de SER over het ontwerp aan de Raad te doen toekomen. In een ongedateerde brief heeft de Minister van Financiën de Gouverneur bericht dat de Raad van Ministers op 15 oktober 2014 besloten heeft om het advies van de SER in deze niet af te wachten. De Raad is van oordeel dat, gezien de aard van het ontwerp en de implicaties daarvan, de regering aan adviescolleges een redelijke termijn moet geven om het ontwerp gedegen te onderzoeken en om daarover een goed afgewogen advies op te stellen.
De Raad verzoekt de regering het advies van de SER zodra dit beschikbaar is aan hem toe te sturen teneinde alsnog een aanvullend advies uit te brengen indien daartoe aanleiding bestaat.
2. Voorlichting en voorbereidingstijd
Uit artikel XI van het ontwerp volgt dat de regering voornemens is om de onderhavige landsverordening met uitzondering van een aantal bepalingen per 1 januari 2015 in werking te laten treden. Gezien de verwachte gevolgen van de onderhavige landsverordening voor de burger en het bedrijfsleven is de Raad van oordeel dat het wenselijk is dat de regering de gemeenschap, in het bijzonder de belastingplichtige, tijdig en zo volledig mogelijk informeert over de wijzigingen in het belastingstelsel (hierna: belastinghervorming).
Aan de betrokkenen bij de uitvoering van de onderhavige landsverordening moet voorts een redelijke termijn geboden worden om zich tijdig op de belastinghervorming en de gevolgen hiervan te kunnen voorbereiden. Om deze reden beveelt de Raad aan de regering om met name de compenserende belastingmaatregelen die, zoals voorgesteld in artikel XI van het ontwerp, met ingang van 1 januari 2015 in werking zouden moeten treden gefaseerd in werking te laten treden.
II. De onderbouwing van het ontwerp
De effectiviteit van de voorgenomen maatregelen
Macro-economische effecten op korte en lange termijn
Uit de considerans van het ontwerp en de memorie van toelichting blijkt dat met de invoering van deze landsverordening door de regering gestreefd wordt om de economie, de werkgelegenheid alsmede het vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven te stimuleren. Het belang van de realisering van dit belangrijke beleidsdoel wordt door de Raad onderkend. De Raad heeft reeds in zijn advies van 27 augustus 2014, RvA no. RA/23-14-LV (pagina 9, onder “a. Stimuleringsmaatregelen”) over de ontwerpbegroting voor het dienstjaar 2015 de regering geadviseerd om prioriteit te geven aan de uitvoering van maatregelen ten einde de economie daadwerkelijk te kunnen stimuleren.
De regering beoogt voornoemd beleidsdoel te realiseren door de tarieven in de winst-, inkomsten- en loonbelastingsfeer te verlagen. De hiermee gepaard gaande derving van de belastingopbrengsten wordt deels opgevangen door de ruimte die in de begrotingen voor de dienstjaren 2015 en 2016 is ontstaan doordat er een meevaller is voor wat betreft de tekorten op de gewone dienst van de voorgaande dienstjaren en deels door het introduceren van de volgende compenserende maatregelen:
– de beperking van de investeringsaftrek;
– het schrappen van de vervroegde afschrijving op bedrijfsmiddelen;
– de beperking van de (gewone) afschrijving op (bedrijfs)gebouwen;
– het schrappen van diverse aftrekposten;
– de invoering van een loonregeling voor directeuren/grootaandeelhouders.
De regering maakt in de memorie van toelichting niet duidelijk of de korte en lange termijn macro-economische gevolgen van de voorgenomen belastinghervorming zijn geanalyseerd. Het is daardoor niet duidelijk of deze belastinghervorming de beoogde stimulering van de economie, de werkgelegenheid en het vestigingsklimaat tot gevolg zal hebben. In de brief d.d. 8 oktober 2014 (met kenmerk 2014/046864) wordt ook door de Secretaris-generaal a.i. van het Ministerie van Financiën gewezen op de noodzaak voor het verrichten van voornoemde analyse.
De Raad adviseert de regering een analyse van de verwachte macro-economische gevolgen op de korte en lange termijn van de in het ontwerp voorgestelde belastinghervorming te verrichten, voor zover dat nog niet is geschied, en de resultaten daarvan in de memorie van toelichting te verwerken.
Gevolgen van de belastinghervorming op het bedrijfsleven in samenhang met de beoogde economische doelstellingen
Voor economische groei is investering nodig, lokaal en internationaal, gestoeld op vertrouwen in het beleid van de regering. Bij de inwerkingtreding van de in het ontwerp voorgestelde belastinghervorming moet naar het oordeel van de Raad de nodige impuls uitgaan naar alle belastingplichtigen en potentiële investeerders. Voorkomen moet worden dat de in het ontwerp voorgestelde compenserende maatregelen ter financiering van een verdere verlaging van de belastingtarieven een negatief effect zullen hebben waardoor het nagestreefde doel, namelijk het stimuleren van de economie, de werkgelegenheid en het vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven, niet wordt bereikt.
De Raad constateert dat diverse aftrekmogelijkheden worden geschrapt terwijl geen nieuwe aftrekmogelijkheden voor de ondernemer zijn gecreëerd. Het staat vooralsnog niet vast dat iedere ondernemer voldoende profijt zal hebben van de verlaagde belastingtarieven en daardoor de investeringen zal verhogen ten goede van de economie.
Volgens de memorie van toelichting (onderdeel “2. Budgettaire gevolgen”) is ondanks de ongewijzigde belastingdruk de verlaging van de belastingtarieven gunstig voor de internationale concurrentiepositie van Curaçao omdat buitenlandse investeerders bij prospecties naar vestigingsplaatsen voor hun activiteiten het statutaire belastingtarief en niet zozeer het effectieve belastingtarief betrekken bij het nemen van investeringsbesluiten. De Raad is van oordeel dat dit ten dele het geval zal zijn. Immers er wordt ook gekeken of de wettelijke regelingen flexibel genoeg zijn en mogelijkheden bieden om het voortbestaan van een onderneming te garanderen. Vooral voor de beginnende ondernemer is er veel aan gelegen om in de beginfase gebruik te maken van bepaalde faciliteiten teneinde over voldoende financieringsruimte te beschikken om in het bedrijf te kunnen investeren. Maar ook voor reeds bestaande ondernemingen kan de intrekking c.q. beperking van bepaalde faciliteiten gevolgen hebben in de zin dat ondernemers voorzichtiger zullen worden bij het doen van nieuwe investeringen.
Dit wordt aan de hand van de volgende twee voorbeelden nader belicht.
1°. Vervroegde afschrijving op bedrijfsmiddelen
Ingevolge de artikelen II, onderdeel C, en III, onderdeel C, van het ontwerp vervalt de mogelijkheid van vervroegde afschrijving op bedrijfsmiddelen, opgenomen in artikel 9, vijfde lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna: LIB) respectievelijk artikel 5, vierde lid, van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (hierna: LWB). Hiervoor is volgens de memorie van toelichting (pagina 3, onder “Vervroegd afschrijven”) gekozen om de belastingheffing meer naar voren te halen. De regering gaat er vanuit dat het naar voren halen van de belastingheffing een voordeel voor de overheid oplevert waarmee de belastingtarieven verlaagd kunnen worden. Zo er sprake kan zijn van een voordeel voor de overheid dan is dit volgens de Raad wel op korte termijn. Immers, op de mogelijke meeropbrengst (vervroegd afschrijven is geen “verplichting” maar een optie voor de ondernemer) die daarmee zou kunnen worden verkregen volgen jaren waarin onontkoombaar minder belasting zal worden geheven aangezien de “normale” afschrijvingen hoger zullen zijn en de winsten daardoor lager. Daarnaast is door de verlaagde belastingtarieven de belastingopbrengst ook vanzelf minder geworden.
De Raad geeft de regering in overweging om het vervallen van de vervroegde afschrijving op bedrijfsmiddelen te heroverwegen.
2°. Investeringsaftrek
Door de voorgestelde wijziging van artikel 9A van de LIB in artikel II, onderdeel D, van het ontwerp wordt de investeringsaftrek beperkt. De investeringsaftrek is een objectieve vrijstelling die de winst vermindert en dus – in principe – ook de belastingopbrengst. Maar heeft als stimulans wel bepaalde waarde, zeker in de huidige economische situatie waarin een onderneming te kampen heeft met hoge kosten van personeel doordat de ondernemingen – naast de toch al hoge loonkosten op Curaçao – ook te kampen hebben met premieverplichtingen verbonden aan de bestaande sociale (volks)verzekeringen. Als fiscale investeringsfaciliteit is de onderhavige aftrek naar het oordeel van de Raad juist van belang in tijden waarin de overheid van de particuliere sector meer investeringen verlangt.
Als gevolg van het voorgestelde artikel 5A, eerste lid, van de LIB wordt het percentage van de investeringsaftrek gewijzigd van 8 of 12 naar 10 en wordt de aftrek gesteld op één jaar. Alhoewel de investeringsfaciliteit niet is afgeschaft, kan gesteld worden dat door het voorgestelde in het ontwerp sprake is van een aanzienlijke verlaging van de investeringsstimulans. Onder de actuele omstandigheden is de kans groot dat dit niet zal leiden tot de door de regering gewenste investeringen door de particuliere sector.
Overigens brengt de desinvesteringsbijtelling met zich mee dat het voordeel van de vrijstelling beperkt wordt indien het bedrijfsmiddel waarvoor de aftrek is verkregen, verkocht wordt.
Onder de geldende bepaling wordt in twee opvolgende jaren de winst verlaagd met 8 of 12 procent van het investeringsbedrag. In totaal bedraagt de faciliteit dus 16 of 24 procent. In het ontwerp wordt voorgesteld om de totale investeringsaftrek te stellen op 10.
Voor wat betreft bedrijfsmiddelen die niet als onroerende zaken worden aangemerkt, is dat een terugval van 6 procent. Voor wat betreft onroerende zaken is er sprake van een achteruitgang van niet minder dan 14 procent. Daar komt nog bij dat het bij de investering in onroerende zaak om aanzienlijke bedragen gaat. Een ondernemer die voornemens is een bedrag van NAf 500.000 te investeren in een bedrijfspand zal, indien hij daarbij uit is gegaan van de huidige faciliteit, als gevolg van de voorgestelde bepaling een belastingnadeel van bijna NAf 25.000 ondervinden. Vorenbedoeld nadeel zou voor hem een argument kunnen zijn om niet meer in die vorm te investeren. Dit zal de economie niet ten goede komen.
In verband met bovenbeschreven gevolgen concludeert de Raad dat de voorgestelde beperking van de investeringsaftrek kan leiden tot derving van belastingopbrengsten indien de investeringen door de particuliere sector afneemt. Dit heeft tot gevolg dat het voorgenomen beleidsdoel, in casu het stimuleren van de economie, de werkgelegenheid alsmede het vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven, niet of moeilijk gerealiseerd kan worden. Vanwege onder meer de spin-off effecten daarvan geeft de Raad de regering in overweging om de voorgestelde investeringsaftrekbeperking te heroverwegen.
Indien de regering er voor kiest om de voorgestelde investeringsaftrek in te voeren, adviseert de Raad de regering om gelet op het vertrouwensbeginsel in ieder geval te bewerkstelligen dat de huidige regeling van toepassing blijft met betrekking tot de aanschaf of verbetering van bedrijfsmiddelen waarvoor reeds verplichtingen zijn aangegaan. Indien de nieuwe investeringsregeling per 1 januari 2015 zou worden ingevoerd dan dienen de ondernemingen die in genoemd jaar recht hebben op de tweede aftrek die alsnog te genieten.
De Raad adviseert de regering dan met inachtneming van het bovenstaande een overgangsbepaling in het ontwerp op te nemen.
Gevolgen van de belastinghervorming op de burger in samenhang met de beoogde economische doelstellingen
Indien de belastinghervorming een (psychologische) stimulans voor de burger tot gevolg heeft, zal de consumptie kunnen toenemen wat een positief effect zal hebben op de economie. Uit de memorie van toelichting blijkt niet dat er sprake zal zijn van dit positief psychologisch effect.
Integendeel, het realiseren van een belastingverlichting door middel van een verlaging van de belastingtarieven kan voor een bepaalde groep grotendeels ongedaan worden gemaakt wanneer dit gepaard gaat met compenserende maatregelen, zoals de afschaffing of de beperking van de aftrek van onderhoudskosten, de rente op hypotheekleningen en de premie voor brandverzekeringen.
Het bovenstaande kan een negatief effect op de economie hebben. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld.
Artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de LIB, zoals voorgesteld in artikel II, onderdeel I, onder punt 1, van het ontwerp, bevat beperkingen met betrekking tot de aftrek van hypotheekrente, onderhoudskosten van eigen woning en premies voor brandverzekeringen.
Bij het beoordelen van het gevolg van deze aftrekbeperkingen dient naar het oordeel van de Raad ook rekening te worden gehouden met de door een huiseigenaar verschuldigde onroerende zaakbelasting die van 0,345% naar 0,4 – 0,6% is gestegen. Als daarbij ook nog bedoelde aftrekbeperkingen worden geteld, zal de door de regering toegezegde belastingverlaging snel zijn geabsorbeerd dan wel zelfs ontoereikend zijn om al deze lasten te kunnen compenseren. Het is mogelijk dat een huiseigenaar hierdoor minder gestimuleerd zal worden om tijdig onderhoud aan zijn woning te verrichten. Behalve het feit dat het voorgestelde geen prikkel is voor het bezitten van een eigen woning kan dit de consumptie doen afnemen wat een negatief effect kan hebben op de economische groei.
De Raad geeft de regering in overweging om, gelet op het bovenstaande, niet over te gaan tot het schrappen van de aftrekposten betreffende onderhoudskosten van eigen woning en premies voor brandverzekeringen en voor wat de beperking van de aftrek van hypotheekrente betreft, van een langere periode (bijvoorbeeld 10 jaar) voor de afbouw van de renteaftrek (van NAf 30.000 of NAf 32.500 naar NAf 20.000) uit te gaan.
Een ander onderdeel van de belastinghervorming dat de burger zal raken en welk een negatief effect kan hebben op de economie, betreft de aanpassing van het huidige belastingtarief op rente op binnenlandse banktegoeden. Uit de memorie van toelichting kan worden opgemaakt (pagina 27) dat het huidige belastingtarief op rente op binnenlandse banktegoeden van 6,5% komt te vervallen door de introductie van het nieuw vast tarief van 17,5% voor alle vormen van inkomsten uit roerend kapitaal (artikel II, onderdeel L, punten 3 en 4, van het ontwerp). De Raad constateert echter dat uit de memorie van toelichting niet blijkt wat de (macro-)economische gevolgen zijn van de introductie van genoemd nieuw belastingtarief. Dit laatste kan effect hebben op nationale besparingen, terwijl juist deze besparingen op termijn deels leiden tot financiering van investeringen en voor onder meer de aankoop van terreinen en woningen en de bouw van woningen. Ook kan het nieuwe belastingtarief een negatief effect hebben op de vestiging van personen vanuit het buitenland in Curaçao.
De verlichting van de administratieve lasten
Blijkens de memorie van toelichting (pagina 1) wenst de regering de administratieve lasten te verlichten. Dit zal gerealiseerd worden door vereenvoudiging van het belastingstelsel. Uit de memorie van toelichting wordt niet duidelijk welk financieel effect beoogd wordt met de verlichting van de administratieve lasten en of de voorgenomen vereenvoudiging van het belastingstelsel dit bedrag zal opbrengen.
De Raad vraagt de aandacht van de regering hiervoor.
2. De budgettaire onderbouwing van het ontwerp
Volgens de memorie van toelichting (onderdeel “2. Budgettaire gevolgen” op pagina 16, eerste tekstblok) wordt door een verbreding van de belastinggrondslag een budgetneutrale verlaging van de belastingtarieven mogelijk gemaakt.
Naar het oordeel van de Raad is het niet goed mogelijk om na te gaan wat de omvang van de onderhavige derving van belastingopbrengsten is. Om die reden kan ook niet gezegd worden of het resultaat van de in het ontwerp voorgestelde compenserende maatregelen per saldo voldoende zullen zijn voor de financiering van de belastingverlaging. Ten onrechte wordt in de memorie van toelichting (pagina 16, eerste twee regels) die indruk wel gewekt. De Raad constateert dat in de brief d.d. 8 oktober 2014 (met kenmerk 2014/046864) van de Secretaris-generaal a.i. van het Ministerie van Financiën niet wordt ingegaan op de budgettaire gevolgen.
Het vorenstaande wordt nader belicht aan de hand van de volgende voorbeelden.
De regering heeft gekozen om de uitkeringen die afkomstig zijn van een stichting particulier fonds of van een trust als bedoeld in de artikelen 7, derde lid en artikel 11, eerste lid, onder 4° van de LIB onder het belastingtarief van 17,5% te brengen (pagina 28, eerste tekstblok van de memorie van toelichting). Volgens de memorie van toelichting wordt gepoogd het uitkeren van vermogen uit een stichting particulier fonds of trust aan ingezetenen aantrekkelijker te maken en te voorkomen dat dit vermogen uitgekeerd wordt aan niet-ingezetenen omdat die uitkeringen in beginsel onbelast zijn voor de inkomstenbelasting. Bij een stichting particulier fonds is het niet verboden voor ingezetenen om gebruik te maken van de faciliteit, maar de regering had destijds een aanzienlijke heffing van de successiebelasting van 25% toegepast bij de inbreng van vermogen door ingezetenen. Deze maatregel diende om derving van belastingopbrengsten door de overheid te voorkomen. In de memorie van toelichting is niet gekwantificeerd hoeveel de derving aan belastingopbrengsten zal bedragen.
Ook ten aanzien van de genoemde aanpassing van het belastingtarief op rente op binnenlandse banktegoeden[1] geldt dat de memorie van toelichting geen cijfermatige onderbouwing van de hoogte van dit nieuwe tarief geeft. De Raad is van oordeel dat in de memorie van toelichting meer duidelijkheid dient te worden gegeven en specifieker dient te worden ingegaan op de te verwachten budgettaire consequenties.
De Raad merkt vervolgens op dat uit de memorie van toelichting (pagina 7, laatste tekstblok) is gebleken dat de regering uitgaat van opbrengsten uit de inkomstenbelasting uit het belastingjaar 2011. De Raad begrijpt dat er een achterstand bestaat ten aanzien van de vaststelling van de belastingopbrengsten over de belastingjaren 2012 en 2013. De Raad wijst de regering op het risico dat daardoor ontstaat dat de verwachte netto-effect van de belastinghervormingen niet correct is.
Weliswaar wordt in de memorie van toelichting uitgebreid op de budgettaire gevolgen van de voorstellen ingegaan maar het blijft de vraag hoe volledig en betrouwbaar deze financiële onderbouwing wel is. Het blijkt immers dat diverse gegevens aangaande de verwachte besparingen niet bekend zijn. Zo kan cijfermatig geen indruk worden verkregen van de meeropbrengst die de beperking van de (normale) afschrijving op bedrijfsgebouwen oplevert. Dit is ook het geval met betrekking tot de overige aftrekbeperkingen voor de kosten en lasten.
Uit de memorie van toelichting kan voorts niet worden opgemaakt of de regering bij het opstellen van de financiële onderbouwing rekening heeft gehouden met meeropbrengst wegens de (met 11%) verhoogde inkomsten belasting op rente-inkomen.
Tevens kan uit de memorie van toelichting– onder verwijzing naar pagina 14, voorlaatste tekstblok – niet worden opgemaakt of bij de ramingen rekening is gehouden met het feit dat door de voorgestelde belastinghervorming in totaal 2.466 personen geen belasting meer gaan betalen. In de memorie van toelichting wordt tenslotte geen schatting gegeven van de verwachte toename van belastingopbrengsten als gevolg van de verbetering van de “tax compliance”.
De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen en te vervolmaken.
Inhoudelijke opmerkingen
1. Het ontwerp
Aansluiting van begrippen bij Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikel I, onderdeel A)
In artikel I, onderdeel A van het ontwerp wordt voorgesteld om artikel 3, eerste lid, onderdeel d (lees: c) van de Algemene landsverordening Landsbelastingen te wijzigen. Door deze wijziging zal de zinsnede “de naamloze vennootschap of de besloten vennootschap die” worden vervangen door “het lichaam waarbij het kapitaal geheel of gedeeltelijk in aandelen is verdeeld dat”. De Raad merkt op dat bij de introductie van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waarin regels worden gegeven met betrekking tot rechtspersonen, de wetgever ervoor heeft gekozen om in plaats van de term “kapitaal” steeds de term “eigen vermogen” te gebruiken.
De Raad is van oordeel dat het ontwerp zoveel mogelijk aan dient te sluiten bij de bepalingen van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en adviseert de regering om met inachtneming hiervan het ontwerp aan te passen.
Aangifte langs elektronische weg (artikel I, onderdeel C)
In artikel I, onderdeel C van het ontwerp wordt voorgesteld om na artikel 6 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) een nieuw artikel 6A op te nemen waarin het doen van belastingaangifte langs elektronische weg wordt geregeld. Het doen van een aangifte ten aanzien van de loonbelasting en de omzetbelasting langs elektronische weg is volgens de Raad reeds wettelijk geregeld op grond van artikel 6, zesde lid van de ALL in samenhang met artikel 2.2. van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht. Het is voor de Raad niet duidelijk of het zesde lid van artikel 6 van de ALL en artikel 2.2 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht vervallen verklaard dienen te worden.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Rente uit een kapitaalsverzekering (artikel II, onderdeel A)
In artikel II, onderdeel A, van het ontwerp wordt het begrip “kapitaalverzekering” en de inkomsten daaruit in het voorgestelde artikel 5 van de LIB nader gedefinieerd. Volgens de memorie van toelichting (pagina 18, tweede tekstblok) is er geen reden om de rente uit kapitaalverzekeringen anders te belasten dan de rente die op een bankrekening wordt genoten. Wat betreft het tarief waarmee de rente uit een kapitaalverzekering wordt belast merkt de Raad het volgende op. Anders dan de rente op bankrekeningen die per dag wordt opgebouwd, moet de rente begrepen in de kapitaalsuitkering geacht geaccumuleerd te zijn gedurende een veel langere periode. In verband daarmee is het voor de belastingheffing te rechtvaardigen dat inkomsten die betrekking hebben op een reeks van jaren en niet een periodiek karakter hebben tegen een gematigder tarief worden belast dan inkomsten die in een korte periode worden opgebouwd. In die opzichten verdient het naar het oordeel van de Raad aanbeveling om bij de heffing van inkomstenbelasting over de onderhavige rente van een lager tarief uit te gaan dan van het tarief waarmee rente die genoten wordt op een bankrekening wordt belast.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Reis- en verblijfskosten (artikel II, onderdeel F)
Na de in artikel II, onderdeel F, punt 2, van het ontwerp voorgestelde vervanging van de woorden “die kosten” door de voorgestelde zinsnede zal de tekst van artikel 9C, vierde lid, van de LIB als volgt komen te luiden:
“Het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, is, voor zover de aldaar bedoelde kosten ten laste komen van de winst uit bedrijf van de belastingplichtige, slechts van toepassing op 20% van de reis- en verblijfskosten die verband houden met die kosten.”
Bovenstaande bepaling komt naar het oordeel van de Raad niet overeen met de bedoeling van de regering, althans voor zover neergelegd in de memorie van toelichting (pagina 24). Om te bereiken dat deze uitgaven volledig ten laste van de winst van de onderneming worden gebracht, kan het vierde lid van artikel 9C van de LIB in zijn geheel worden geschrapt. Het tweede lid van artikel 9C heeft slechts betrekking op de door werknemer op zijn inkomen in aftrek te brengen kosten van congressen en dergelijke. De kosten die voor rekening van de werkgever c.q. ondernemer komen vallen onder artikel 9, eerste lid en zijn zonder nadere beperking in de wet voor het geheel aftrekbaar als verwervingskosten.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Beperking afschrijving op gebouwen (artikelen II, onderdeel G, en III, onderdeel F)
De regering gaat, zoals kan worden opgemaakt uit de memorie van toelichting (onderdeel “Afschrijving op gebouwen” op pagina’s 3 e.v.), er van uit dat bij gebouwen “teveel” wordt afgeschreven uitgaande van de situatie dat de werkelijke waarde van het gebouw de restwaarde ervan vele malen kan overtreffen. Dit laatste leidt er toe dat pas bij vervreemding van het gebouw de teveel ten laste van de winst gebrachte afschrijvingskosten worden tenietgedaan. Met andere woorden pas later kan de behaalde boekwinst terugvloeien in de winst van de onderneming. Dus is er sprake van “langdurig uitstel van belastingheffing”. Door de mogelijkheid om de boekwinst in een vervangingsreserve onder te brengen duurt het nog langer eer heffing van belasting plaats kan vinden.
De door de regering gehanteerde argumenten zijn naar het oordeel van de Raad juist maar er is een andere kant van de medaille. Met de in de artikelen II, onderdeel G en III, onderdeel F van het ontwerp voorgestelde beperking van de afschrijving op een gebouw worden ook bepaalde beginselen van het zogenaamde goed koopmansgebruik opzij gezet. Het is in de heffing van belasting een gouden regel dat de ondernemer zijn (fiscale) winst moet berekenen op grond van de beginselen van goed koopmansgebruik. Voor de winstbelasting is deze eis vastgelegd in artikel 3, tweede lid, van de LIB.
Een ondernemer mag zich op grond van het beginsel van voorzichtigheid niet rijker rekenen dan hij is. Het goed koopmansgebruik verplicht de ondernemer dan ook winsten pas te verantwoorden wanneer deze zijn gerealiseerd. Gegeven de omstandigheid dat nu jaarlijks rekening met de waardestijging van een bedrijfsgebouw dient te worden gehouden en daardoor minder kan worden afgeschreven, wordt jaarlijks meer winst gerealiseerd. Dit vindt plaats terwijl het gebouw niet is vervreemd en misschien ook gedurende de gehele technische levensduur ervan niet vervreemd zal worden. Het kan zijn dat de ondernemer binnen afzienbare tijd na de aanschaf van het gebouw niet meer op dat gebouw kan afschrijven vanwege de ‘mogelijkheid’ dat hij bij verkoop daarvan, dat jaren, zo niet decennia later zou kunnen zijn, een (boek)winst zal behalen. Naar het oordeel van de Raad is hier sprake van een situatie die niet in overeenstemming is met goed koopmansgebruik en dus op gespannen voet staat met onder meer de Landsverordening op de Winstbelasting 1940.
Persoonlijke lasten (artikel II, onderdeel I)
1°. Persoonlijke lasten ten aanzien van gehuwden
In de toelichting op artikel II, onderdeel I van het ontwerp (pagina 25, vierde alinea) wordt aangegeven dat de verdubbeling van de bedragen van de persoonlijke lasten ten aanzien van gehuwden, zoals opgenomen in het huidige vijfde lid van artikel 16 van de LIB, voor de duidelijkheid in de aftrekbepaling zelf wordt opgenomen. Indien het bepaalde in het vijfde lid van artikel 16 van genoemde landsverordening in een ander lid van dit artikel wordt opgenomen, is de Raad van oordeel dat het vijfde lid als overbodig vervallen verklaard dient te worden.
De Raad adviseert de regering het ontwerp op dit punt aan te passen.
2°. Giften
Door het aanvullen van artikel 16, eerste lid, onderdeel f, van de LIB, zoals voorgesteld in artikel II, onderdeel I, punt 1, onder b van het ontwerp, met het bepaalde in de derde volzin van het tweede lid en met het vijfde lid dienen laatstgenoemde artikelonderdelen te vervallen. De Raad constateert dat geen bepaling daartoe in het ontwerp is opgenomen.
De Raad adviseert de regering het ontwerp op dit punt aan te passen.
3°. Mogelijk gevolg van artikel II, onderdeel I, onder d
Door het voorgestelde in artikel II, onderdeel I, onder d, van het ontwerp wordt de mogelijkheid verruimd om de lasten van studieleningen fiscaal aftrekbaar te maken tot een jaarlijks maximum van NAf 10.000 (pagina 12 van de memorie van toelichting). Het voorgestelde zal tot een belastingverlichting leiden voor de belastingplichtigen die gebruik maken van deze aftrekpost. De Raad constateert dat deze belastingverlichting gerelateerd aan de lasten als gevolg van studiekosten niet zal gelden voor degenen die gespaard hebben ter dekking van deze lasten. Naar het oordeel van de Raad is dit niet bevorderlijk voor het spaargedrag van deze burgers.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Premie basisverzekering ziektekosten (artikel II, onderdeel J)
In artikel II, onderdeel J, van het ontwerp wordt voorgesteld om in het derde lid van artikel 16A van de LIB een bepaling op te nemen op grond waarvan de aftrek van de door de werknemer betaalde premie, bedoeld in de Landsverordening basisverzekering ziektekosten, zal vervallen.
Op grond van het huidige artikel 16A, eerste lid, onderdeel a, van de LIB is het mogelijk de door een particulier betaalde premies voor een ziektekostenverzekering in mindering op het inkomen te brengen. Het schrappen van de aftrek voor betaalde premie basisverzekering ziektekosten heeft als gevolg dat een particulier die bij een privé-verzekeraar voor ziektekosten is verzekerd diens betaalde premies wel in mindering mag brengen en de belastingplichtige die ingevolge de Landsverordening basisverzekering ziektekosten is verzekerd geen aftrek van de onderhavige premies meer heeft. Het vorenstaande komt er uiteindelijk op neer dat er sprake is van ongelijke behandeling door de regering.
Overigens blijft, in dienstbetrekkingssfeer, na de invoering van de beperking voor de werknemer, voor de werkgever wel de mogelijkheid bestaan om de betaalde premies in mindering op zijn winst te brengen. Bij het bepalen of een uitgave wel of niet voor aftrek in aanmerking komt, wordt bij de heffing van belastingen doorgaans gekeken naar de aard van de uitgave. In dit geval kijkt de regering, terwijl het om dezelfde uitgave gaat, naar de persoon of hoedanigheid van de belastingplichtige. Ook hier is naar het oordeel van de Raad sprake van ongelijke behandeling.
In de memorie van toelichting is geen motivering opgenomen voor bovengenoemde ongelijke behandeling. Indien er geen redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond is voor deze ongelijke behandeling zou er naar het oordeel van de Raad sprake kunnen zijn van discriminatie en daardoor niet toelaatbaar op grond van artikel 3 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In dit geval dient het voorgestelde artikel 16A, derde lid, onderdeel b, van de LIB te worden geschrapt.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel II, onderdeel J van het ontwerp te schrappen indien in het licht van artikel 3 van de Staatsregeling en van het internationaal recht onvoldoende rechtvaardiging is voor bovengenoemde ongelijke behandeling.
Liquidatie-uitkeringen (artikel II, onderdeel L)
In artikel II, onderdeel L van het ontwerp wordt voorgesteld om het tweede lid van artikel 24 van de LIB te wijzigen. Deze wijziging zal tot gevolg hebben dat het zuivere bedrag van de liquidatie-uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid, laatste zinsnede van de LIB, niet meer belast zal kunnen worden naar 80% van het verschil tussen de op de voet van de in het eerste lid van artikel 24 bedoelde tabel verschuldigde belasting over het belastbaar inkomen en dat over het belastbaar inkomen zonder deze voordelen. Uit de toelichting op dit artikel is niet gebleken om welke reden de betreffende wijziging noodzakelijk is.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.
Kapitaalvlucht (artikel II, onderdeel L)
In het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting (pagina 2, onder “Inkomstenbelasting”) wordt aangegeven dat de renseigneringsverplichting voor banken niet op korte termijn zal gaan gelden vanwege het feit dat de regering meent dat het risico van kapitaalvlucht op dit moment te groot is. Zoals in dit advies reeds naar voren is gebracht, stelt de regering voor om een belastingtarief van 17,5% te hanteren. Het is voor de Raad niet duidelijk om welke reden de regering enerzijds financiële instellingen wil ontzien van een renseigneringsverplichting onder het argument van kapitaalvlucht en anderzijds ten aanzien van bijvoorbeeld de rente op binnenlandse banktegoeden een verhoging van het belastingtarief op deze rente invoert van 6,5% naar 17,5%. Naar het oordeel van de Raad zal ook deze significante verhoging het risico van kapitaalvlucht doen toenemen.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Goed koopmansgebruik (artikel III, onderdeel B)
In artikel III, onderdeel B van het ontwerp wordt voorgesteld om artikel 3 van de LWB te wijzigen. Door deze wijziging zal het huidige tweede lid van dit artikel betreffende het bepalen van de in een boekjaar genoten winst volgens goed koopmansgebruik vervallen. Uit de toelichting op dit artikel is niet gebleken om welke reden de betreffende wijziging noodzakelijk is.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.
2. De memorie van toelichting
De opbrengst van de winst- en inkomstenbelasting en de meerjarenbegroting
In het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting (pagina 1) wordt aangegeven dat de regering de verminderingen van de opbrengst van de winst- en inkomstenbelasting inclusief de loonbelasting gebudgetteerd heeft in de begrotingen voor de dienstjaren 2015 en 2016 voor respectievelijk NAf 50 miljoen en NAf 60 miljoen. Volgens paragraaf “2. Budgettaire gevolgen” (pagina 7, derde tekstblok) worden de belastingverminderingen voor wat betreft de inkomsten- en loonbelasting zowel in 2015 als 2016 op een bedrag van NAf 30 miljoen begroot en voor de winstbelasting over de jaren 2015 en 2016 voor een bedrag van NAf 10. Naar het oordeel van de Raad bestaat er een discrepantie op dit punt in de memorie van toelichting.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming hiervan de memorie van toelichting aan te passen.
Belastingschijven
In het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting onder “Inleiding” (pagina 1) wordt aangegeven dat de regering het belastingstelsel en de uitvoering ervan wenst te vereenvoudigen en de administratieve lasten te verlagen door onder andere het aantal belastingschijven te verminderen. In het huidige artikel 24, eerste lid van de LIB komen zes belastingschijven voor. In de voorgestelde wijziging van artikel 24, eerste lid opgenomen in artikel II, onderdelen L en M van het ontwerp is het de Raad opgevallen dat het aantal belastingschijven niet is verminderd.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.
De voorgestelde compenserende maatregelen
In onderdeel “I. Algemeen” van de memorie van toelichting (pagina’s 7 en 15) wordt een opsomming gegeven van de compenserende maatregelen. De Raad constateert dat in de gegeven opsomming het voorstel om de rentevrijstelling in artikel 8, onderdeel m, van de LIB (artikel II, onderdeel B) te schrappen niet wordt genoemd. De na de wijziging aan te geven rente-inkomen zal immers leiden tot een verhoging van het aan te geven belastbaar inkomen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.
Kosten van congressen, seminars, symposia en dergelijke
In het onderdeel “Aftrekbaarheid van kosten” op pagina 6 van de memorie van toelichting wordt in de laatste volzin aangegeven dat de aftrekbeperking voor de kosten en lasten die verband houden met congressen, seminars, symposia en dergelijke verhoogd worden van 20% naar 40%. Uit het ontwerp is niet gebleken dat er sprake is van een verhoging van 20% naar 40% aangezien de aftrek voor deze posten volgens het eerste lid, onderdeel e van het voorgestelde artikel II, onderdeel F, van het ontwerp op 20% is gesteld.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Onderhoudskosten voor de eigen woning
In de toelichting op artikel II, onderdeel F van het ontwerp wordt aangegeven dat de aftrek van onderhoudskosten voor de eigen woning in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, onder 3° (lees: 2°) van de LIB met ingang van 1 januari 2016 vervalt. Voorts wordt aangegeven dat deze wijziging in een apart onderdeel wordt opgenomen zodat het overgangsrecht duidelijk geformuleerd kan worden. Het is de Raad echter niet gebleken dat artikel II, onderdeel F van het ontwerp met ingang van 1 januari 2016 in werking zal treden. Uit de inwerkingtredingsbepaling (artikel XI, eerste lid van het ontwerp) volgt dat het betreffende artikel met ingang van 1 januari 2015 in werking zal treden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.
Beperking renteaftrek voor leningen
In artikel II, onderdeel I, punt 1, onder c, van het ontwerp wordt de renteaftrek beperkt tot leningen aangegaan voor de aanschaf van zaken met een duurzaam karakter. Op pagina 25 van de memorie van toelichting (eerste tekstblok) wordt als voorbeeld van een duurzame zaak een personenauto genoemd. Voorts wordt in de memorie van toelichting (vijfde tekstblok) in verband met een personenauto verwezen naar de regeling privégebruik auto en de uitzondering voor de investeringsaftrek. Behalve het feit dat deze verwijzing volgens de Raad overbodig lijkt, is de verwijzing naar de investeringsaftrek ook onjuist aangezien de regering voornemens is bedoelde regeling uit de LIB te schrappen.
De Raad adviseert de regering hoger bedoelde passages in de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande te schrappen.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 11 december 2014
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Zie onderdeel I, onder “c. Gevolgen van de belastinghervorming op de burger in samenhang met de beoogde economische doelstellingen”, laatste tekstblok van dit advies.
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
De considerans
De Raad stelt voor in de eerste overweging na “artikel 46” in te voegen “,eerste lid”.
De Raad stelt voorts voor in de eerste en laatste overweging “de begroting van het land voor het dienstjaar 2015” te vervangen door “de Begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2015”.
Het formulier van bekendmaking
Na de considerans dient conform het bepaalde in artikel 7 van de Bekendmakingsverordening en aanwijzing 86 de volgende zin te worden opgenomen: “Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening:”.
Aan het eind van de tekst van de landsverordening (en vóór de bijlagen) dient conform het bepaalde in de artikelen 7 en 10 van de Bekendmakingsverordening de volgende tekst te worden opgenomen:
“Gegeven te Willemstad,
De Minister van Financiën,
Uitgegeven de
De Minister van Algemene Zaken,”.
De memorie van toelichting
De Raad stelt voor in het opschrift “(eerste suppletoire begroting 2015)” te vervangen door “(Eerste Suppletoire begroting 2015)”.
Algemene Beschouwingen
Algemene opmerking
De Raad stelt voor afkortingen bij de eerste vermelding voluit te schrijven. Zie bijvoorbeeld pagina 16, VDC en AT en pagina 19 GGD en CPT.
In de Algemene Beschouwingen worden de bedragen over het algemeen op de gulden nauwkeurig afgerond. Op pagina 6 van de Algemene Beschouwingen, laatste tabel, zelfs op de cent nauwkeurig.
De Raad stelt voor de bedragen in 100-tallen af te ronden.
Inleiding
Pagina 2
De Raad stelt voor de vindplaats van de onder “A. Opwaartse bijstelling raming opbrengsten”, eerste tekstblok, bedoelde uitspraak van de rechter te vermelden.
Onder “B. Opwaartse bijstelling raming van de personeelslasten” staat dat de invoering van de hervorming van de ambtelijke pensioenregeling uiterlijk per 1 september 2015 zal plaatsvinden. Op pagina 4 staat onder “Algemene Toelichting”, “Personeelslasten” dat bedoelde hervorming uiterlijk per 1 juni 2015 zal plaatsvinden.
De Raad adviseert de juiste streefdatum te vermelden.
Algemene Toelichting
Pagina 4
De Raad stelt voor onder “Personeelslasten”, laatste volzin, “worden” te vervangen door “wordt“ en “opwaart” door “opwaarts”. Daarnaast stelt de Raad voor onder “Investeringen,” eerste volzin, “wordt” te vervangen door “worden” en tussen “voor” en “aanschaf” “de” in te voegen.
Ministerie van Justitie
Pagina 19
De Raad stelt voor in het tweede tekstblok tussen “van” en “NAf 6,1 miljoen” “circa” in te voegen.
Pagina 20
De Raad stelt voor in het eerste tekstblok, een punt aan het slot van de voorlaatste volzin te schrappen en in het tweede tekstblok, de extra spatie vóór de komma in de twee voorlaatste volzin.
De Raad stelt voorts voor de voorlaatste volzin van het laatste tekstblok met een hoofdletter te beginnen.
Pagina 21
De Raad stelt voor “het land” steeds te vervangen door “het Land”.
Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning
Pagina 27
De Raad stelt voor de twee laatste volzinnen te schrappen. Zie pagina’s 44 en 45 van het onderdeel “Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur”.
Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport
Pagina 36
De Raad stelt voor in het tweede tekstblok, derde volzin, “het fenomeen van” te vervangen door “het risico op”.
De Raad stelt voor in het derde tekstblok, eerste volzin, “heeftgeleid” te vervangen door “heeft geleid”.
De Nota van Financiën
Algemeen
In de Nota van Financiën komen de termen de “eerste Suppletoire begroting”, “eerste
Suppletoire Begroting 2015”, “eerste Suppletoire begroting 2015” en “eerste suppletoire” voor.
De Raad stelt voor overeenkomstig het opschrift van het ontwerp de “Eerste Suppletoire begroting 2015” te hanteren.
Pagina 3
De Raad stelt voor in het tweede tekstblok de verwijzing naar het tweede hoofdstuk te vervangen door een verwijzing naar het eerste hoofdstuk.
Pagina 8
De Raad adviseert in het tweede tekstblok “de eerste negen maanden van 2015” te vervangen door de juiste periode.
Pagina 10
De Raad stelt voor onder “Beloning van personeel”, derde volzin, tussen “invoering”
en “de hervorming” in te voegen “van” en om in de voorlaatste volzin onder “Beloning
van personeel”, “De onderhandeling” te vervangen door “de onderhandelingen”.
Pagina 18
Op pagina 18, laatste alinea, staat dat uit Tabel 14 af te leiden is dat de budgetten van diverse ministeries per saldo afnemen.
De Raad leidt uit “Tabel 14. Mutatie op Gewone dienst uitgaven per hoofdstuk” af dat de budgetten van alle ministeries per saldo juist toenemen.