no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/15-14-DIV

Uitgebracht op : 13/11/2014
Publicatie datum: 09/12/2014

Verzoek aan de Raad van Advies om advies inzake de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten en de onderzoeksbevoegdheid van de Algemene Rekenkamer Curaçao (zaaknummer 2014/19382)

Verzoek aan de Raad van Advies om advies inzake de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten en de onderzoeksbevoegdheid van de Algemene Rekenkamer Curaçao (zaaknummer 2014/19382)

Advies:  Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 7 mei 2014 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Raad u als volgt.

Het onderhavige adviesverzoek (hierna: adviesverzoek) dat is gebaseerd op artikel 19, tweede lid, van de Landsverordening Raad van Advies betreft: een vraag met betrekking tot de procedure die de Voorzitter van de Staten van Curaçao (hierna: Staten) heeft gevolgd voor het bijeenroepen van een vergadering van de Centrale Commissie van de Staten (hierna: Centrale Commissie) ter bespreking van het rapport van de Algemene Rekenkamer Curaçao (hierna: Rekenkamer) over een onderzoek met betrekking tot de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: CBCS), en een vraag met betrekking tot de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van CBCS en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer.

In het onderhavige advies (hierna: advies) van de Raad wordt ingegaan op de vraag genoemd onder b, te weten de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van CBCS en de Rekenkamer. Het advies over de vraag met betrekking tot de gevolgde procedure voor het bijeenroepen van de Centrale Commissie is opgenomen in een afzonderlijk advies van de Raad van Advies d.d. 13 november 2014, RvA no. RA/15A-14-DIV.

Inleiding

Achtergrond van de vraagstelling

De Rekenkamer heeft op 7 juni 2011 van de Voorzitter van de Staten een schriftelijk verzoek ontvangen om een onderzoek te doen bij CBCS overeenkomstig de motie die de Staten op 31 mei 2011 hebben aangenomen. Onderzoek diende te worden gedaan naar het volgende:

Het systeem van toezicht door CBCS op de financiële instellingen (in het bijzonder de verstrekte leningen) en de verzekeringsmaatschappijen (in het bijzonder inzake het aspect van de ‘herverzekering’), inclusief de regels die CBCS heeft gesteld waaraan de president, de directieleden en de medewerkers van CBCS zich moeten houden en met betrekking tot het functioneren van alle medewerkers van CBCS, inclusief andere functies die zij bekleden buiten CBCS;
De pensioenverzekering(en) van de directeur van CBCS;
De procedures aangaande de emissie van de obligaties ten behoeve van Aqualectra waarbij CBCS heeft opgetreden zowel als agent en als koper van de obligaties.

Zie daartoe pagina 3, onderdeel 1.2.2 van het Rapport d.d. 31 oktober 2012, met kenmerk 058/12/CUR, van de Rekenkamer (hierna: Rapport).

Het Rapport

Met betrekking tot de bovenvermelde vraagpunten staat in het Rapport onder meer het volgende:

Het lag in de bedoeling van de Rekenkamer om een beeld te geven van de manier waarop het toezicht door CBCS is opgezet en wordt uitgevoerd. Het onderzoek naar de uitvoering heeft evenwel niet kunnen plaatsvinden omdat de Rekenkamer geen toegang heeft gekregen tot de toezichtdossiers van CBCS op grond van een interpretatie van de geheimhoudingsbepalingen in de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 en de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf. De Rekenkamer deelt de interpretatie van CBCS met betrekking tot de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf niet (Rapport, pagina 3, onderdeel 1.2.2) want de Rekenkamer is van mening dat zij ingevolge artikel 25 in samenhang met artikel 41 van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao (hierna: LvARC) alle informatie en documenten die zij nodig acht voor de uitoefening van haar taak kan vorderen van CBCS (Rapport, pagina 3, laatste tekstblok en pagina 4, eerste tekstblok).

Aangezien de Rekenkamer geen toegang heeft gehad tot de toezichtdossiers, hetgeen onontbeerlijk is om goed te kunnen beoordelen hoe het toezicht functioneert, heeft zij haar onderzoeksdoelstelling noodgedwongen moeten bijstellen (Rapport, pagina 4, tweede tekstblok).

De Rekenkamer heeft ook haar doelstelling moeten aanpassen met betrekking tot haar onderzoek naar de regels voor de president, de directieleden en de medewerkers in het kader van het toezicht ten aanzien van het verstrekken van leningen, de regels die gelden voor alle medewerkers van CBCS (inclusief het bekleden van andere functies buiten CBCS) alsmede naar de pensioenverzekering(en) van de president van CBCS. De reden is dat de Rekenkamer geen inzage heeft gekregen in documenten waaruit de naleving van de regels zou moeten blijken of dat de Rekenkamer geen afschrift van de binnen CBCS geldende regelingen heeft ontvangen. Daarom heeft de Rekenkamer alleen kunnen nagaan welke regels er kennelijk zijn (Rapport, pagina 4, derde, vierde en vijfde tekstblok).

In het Rapport (pagina 7, onderdeel “Obligatielening Aqualectra”) staat verder dat de Rekenkamer geen antwoord van CBCS heeft ontvangen op de vraag op grond van welke bepaling van het Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten (hierna: Bank-statuut) CBCS werkzaamheden heeft verricht voor het aantrekken van de obligatielening voor Aqualectra, waardoor onzekerheid blijft bestaan over de rechtmatigheid daarvan.

Voor zover relevant vindt de Rekenkamer dat zij op belangrijke vragen geen antwoord heeft ontvangen en geen inzage heeft gekregen in bepaalde niet-geheime documenten en, ondanks een verzoek daartoe, van die documenten geen afschrift heeft ontvangen. Ook zou niet alle door CBCS toegezegde niet-geheime informatie ter inzage zijn gegeven aan de Rekenkamer (Rapport, pagina 5, in onderdeel 2.1 onder “2. Conclusies en Aanbevelingen”).

De Centrale Commissie van 19 februari 2014

Op 19 februari 2014 is dit onderwerp in de Centrale Commissie aan de orde geweest tijdens de behandeling van de vraag of de Voorzitter van de Staten de juiste procedure heeft gevolgd bij de oproeping van de leden van de Raad van Commissarissen van CBCS die op voorstel van de regering van Curaçao zijn benoemd, voor het bijwonen van een vergadering van de Centrale Commissie over het Rapport. In die vergadering nam de Centrale Commissie het besluit om, door tussenkomst van de Minister van Algemene Zaken, de Raad van Advies te benaderen voor een advies over de verhouding van de geheimhoudingsplicht van CBCS ten opzichte van de algehele controlebevoegdheid van de Rekenkamer ingevolge de LvARC.

De Rekenkamer

Algemeen

De instelling en de taak van de Rekenkamer zijn opgenomen in artikel 68 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) (zie de bijlage).

De Rekenkamer heeft als taak te controleren of de inkomsten en uitgaven van het Land kloppen. Ook wordt gecontroleerd of het geld dat besteed wordt binnen het land Curaçao, goed wordt besteed. Daarbij wordt  gelet op rechtmatig, doelmatig en integer functioneren van het land Curaçao en de daarbij betrokken organen.

De voorzitter van de Rekenkamer en de leden worden op voordracht van de Staten bij landsbesluit benoemd. De rapporten van de Rekenkamer worden aan de Staten toegestuurd waardoor de Staten beter in staat zijn hun toezicht op het financiële beheer bij het Land uit te oefenen, wat van belang is in verband met het budgetrecht van de Staten. Om haar taak op een juiste wijze te kunnen uitoefenen zijn in de LvARC bepalingen opgenomen die de onafhankelijkheid van de Rekenkamer moeten waarborgen. Bijvoorbeeld artikel 49, eerste lid, van de LvARC, waarin is bepaald dat de Staten in overeenstemming met de Rekenkamer en de betrokken minister faciliteiten beschikbaar stellen aan de Rekenkamer voor een goed onafhankelijk functioneren.

De bevoegdheid van de Rekenkamer om informatie te vorderen

De bevoegdheid van de Rekenkamer om, voor zover zij dit nodig acht voor de uitoefening van haar taak, informatie te vorderen bij CBCS is gebaseerd op artikel 25 en artikel 29 in samenhang met artikel 41, tweede lid, van de LvARC. Zie de tekst van de artikelen 25, 29 en 41, in de bij dit advies behorende bijlage. Artikel 29, derde lid, van de LvARC bepaalt dat artikel 25 van overeenkomstige toepassing is op doelmatigheidsonderzoeken van de Rekenkamer.

Voor de uitoefening van haar taak dienen de personen, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de LvARC, de Rekenkamer de informatie te verschaffen die zij wenst. Dit geldt ook voor personen die werkzaam zijn bij de instellingen en rechtspersonen, bedoeld in artikel 41 van de LvARC, waaronder CBCS. In de toelichting op artikel 41 van de LvARC wordt benadrukt dat artikel 41, tweede lid, van de LvARC ook van toepassing is op CBCS. Verder staat in de toelichting op artikel 25 van de LvARC dat dit artikel iedere twijfel wil wegnemen ten aanzien van de reikwijdte van de bevoegdheid van de Rekenkamer om informatie te vorderen die zij behoeft voor de uitoefening van haar taak. Volgens deze toelichting heeft de informatie niet alleen betrekking op cijfermatige informatie doch doelt ook op informatieverschaffing en – vergaring in de meest uitgebreide zin, hetgeen de kern vormt voor een doeltreffend functioneren van de Rekenkamer.

Het was de bedoeling van de Rekenkamer het functioneren van het toezicht door CBCS te onderzoeken. Hiervoor diende zij (individuele) toezichtdossiers in te zien omdat dit noodzakelijk is om goed te kunnen beoordelen hoe het toezicht door CBCS functioneert (Rapport, pagina 4, tweede tekstblok). Het is overigens aan de Rekenkamer zelf om te bepalen of zij bepaalde gegevens in het kader van haar taak al dan niet nodig heeft[1].

Omdat de Rekenkamer geen toegang heeft gekregen tot de (individuele) toezichtdossiers heeft zij haar onderzoeksdoelstelling noodgedwongen moeten bijstellen (Rapport, pagina 4, tweede tekstblok).

De Raad wijst er hierbij op dat de Rekenkamer een geheimhoudingsplicht heeft bij de uitoefening van haar taak ingevolge artikel 46 van de LvARC. Verkregen informatie mag alleen gebruikt worden als dat nodig is voor het opstellen van een rapport, dus in principe alleen binnen het kader van de taak van de Rekenkamer. Alleen als er sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit of van een onderzoek daarnaar dient zij de instanties die bevoegd zijn tot een nader onderzoek daarnaar, in te lichten (memorie van toelichting op de LvARC, bij artikel 46). Voor de tekst van dit artikel wordt verwezen naar de bijlage.

De bevoegdheid van de Rekenkamer om informatie te vorderen in verhouding tot de geheimhoudingsbepalingen van CBCS 

Inleiding

Aangezien CBCS verschillende hoedanigheden heeft, dient bij de behandeling van het adviesverzoek rekening daarmee te worden gehouden. Op hoofdlijnen kunnen worden onderscheiden de hoedanigheid van financiële toezichthouder en de hoedanigheid van centrale bank (monetair beleid en betalingsverkeer).

CBCS in de hoedanigheid van financiële toezichthouder

Algemeen

Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Bank-statuut oefent CBCS toezicht uit op personen, ondernemingen en instellingen (hierna: financiële instellingen) die in of vanuit Curaçao werkzaam zijn in een van de sectoren genoemd in artikel 8, tweede lid, van het Bank-statuut. Tegen die achtergrond verstrekken de financiële instellingen vertrouwelijke gegevens aan CBCS. Deze gegevens zijn naar de mening van de Raad essentieel voor een effectief functionerend toezicht door CBCS. Bedoelde instellingen moeten er dan ook van uit kunnen gaan dat de aan CBCS gegeven vertrouwelijke gegevens uitsluitend worden gebruikt voor het toezicht op de financiële instellingen. Dit wordt gewaarborgd door de regels over de geheimhoudingsplicht in de zogenoemde toezichtlandsverordeningen.

De toezichtlandsverordeningen betreffen:

1°  de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994,

2°. de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf,

3°. de Landsverordening toezicht beleggingsinstellingen en administrateurs,

4°. de Landsverordening Assurantiebemiddeling,

5°. de Landsverordening toezicht effectenbeurzen,

6°. de Landsverordening toezicht trustwezen, en

7°. de Landsverordening Ondernemingspensioenen.

Omdat het onderzoek van de Rekenkamer zich heeft beperkt tot de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 (hierna: LTBK) en de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf (hierna: LTV), zullen in dit advies alleen de geheimhoudingsbepalingen van LTBK en de LTV  nader worden bekeken.

Geheimhoudingsbepalingen in de LTBK en de LTV

1°. LTBK

In de artikelen 40 en 41 zijn de geheimhoudingsbepalingen van de LTBK opgenomen. Voor de tekst van deze artikelen wordt verwezen naar de bij dit advies behorende bijlage.

Artikel 40, eerste lid, van de LTBK bepaalt dat gegevens en inlichtingen over afzonderlijke ondernemingen en instellingen die zijn verkregen op grond van de LTBK geheim zijn, niettegenstaande enige andere wettelijke regeling hieromtrent. In de toelichting op artikel 40, eerste lid, van de LTBK staat, dat met de woorden “niettegenstaande enige andere wettelijke regeling hieromtrent” duidelijk gemaakt wordt dat de geheimhoudingsplicht een absolute plicht is en afwijkt van alle wettelijke bepalingen die een inbreuk op de geheimhoudingsplicht inhouden (memorie van toelichting bij de LTBK, pagina 26).

Artikel 40, tweede lid, van de LTBK bevat een verbod voor een ieder om met gegevens of inlichtingen die zijn verkregen op grond van de LTBK of van een soortgelijke buitenlandse toezichthouder, dan wel zijn verkregen bij een onderzoek van de boeken, bescheiden of andere informatiedragers, verder of anders gebruik te maken dan voor de uitoefening van zijn taak of door de LTBK voorgeschreven. In de toelichting op voornoemd artikellid staat dat het personeel van CBCS, CBCS zelf en door CBCS aangewezen personen die bepaalde taken verrichten een geheimhoudingsplicht hebben ten aanzien van de gegeven inlichtingen die bij de uitvoering van de LTBK worden verkregen (memorie van toelichting bij de LTBK, pagina 26).

Wel mag de bedoelde vertrouwelijke informatie ingevolge artikel 40, derde lid, van de  LTBK worden verstrekt voor de aangifte van een strafbaar feit en in geval van een strafzaak. Ook kunnen mededelingen worden gedaan over de vertrouwelijke informatie als deze niet kunnen worden herleid tot individuele kredietinstellingen (artikel 40, vijfde lid, van de LTBK). Verder geeft artikel 41 van de LTBK onder strikte voorwaarden de mogelijkheid om vertrouwelijke informatie te verstrekken aan bovenbedoelde buitenlandse toezichthouders.

2°. LTV

Artikel 78, eerste lid, van de LTV bepaalt kort gezegd dat een ieder met betrekking tot vertrouwelijke informatie tot geheimhouding verplicht is, tenzij een wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht of de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit uit zijn taak bij de uitvoering van de LTV.

In afwijking van het bovenstaande mag ook hier vertrouwelijke informatie worden verstrekt aan buitenlandse instanties die belast zijn met het toezicht op het verzekeringsbedrijf onder de voorwaarde van strikte geheimhouding (artikel 78, tweede lid, van de LTV).

3°. Formulering geheimhoudingsbepalingen

De Raad constateert dat de geheimhoudingsbepalingen in de LTBK en de LTV geheel verschillend zijn geformuleerd, hoewel CBCS met betrekking tot beide landsverordeningen de financiële toezichthouder is.

De verhouding tussen de geheimhoudingsbepalingen van CBCS en de vordering tot informatie van de Rekenkamer

1°. LTBK

De geheimhoudingsplicht met betrekking tot verkregen gegevens of inlichtingen van ondernemingen blijft van toepassing ongeacht de inlichtingenplicht ingevolge de LvARC (artikel 40, eerste lid, van de LTBK). Verder verbiedt artikel 40, tweede lid, van de LTBK dat vertrouwelijke informatie verder of anders wordt gebruikt dan voor de uitoefening van de taak van CBCS of door de LTBK is voorgeschreven. Er is dus sprake van een absolute geheimhoudingsplicht.

2°. LTV

Artikel 78, eerste lid, van de LTV, verplicht tot geheimhouding van vertrouwelijke informatie maar deze bepaling maakt uitdrukkelijk uitzondering voor zover een wettelijk voorschrift betrokkenen tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van de LTV de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Met betrekking tot de term “wettelijk voorschrift” heeft de Raad jurisprudentie geraadpleegd. Gelet op vaste jurisprudentie ter zake[2] is de Raad van oordeel dat artikel 25 in samenhang met artikel 41, tweede lid, van de LvARC aangemerkt kan worden als een “wettelijk voorschrift” in de zin van artikel 78, eerste lid, van de LTV. Laatstgenoemd artikel bevat dus geen absolute geheimhoudingsplicht.

3°. Conclusie

Gezien het bovenstaande is de Raad van oordeel dat ingeval de Rekenkamer informatie vordert van CBCS ingevolge de LTBK, CBCS zich kan beroepen op de in artikel 40, eerste lid, van de LTBK opgenomen geheimhoudingsplicht.

Geschiedt de vordering van de Rekenkamer evenwel ingevolge de LTV, dan dient CBCS de gevraagde informatie te verstrekken aan de Rekenkamer.

De Rekenkamer is die mening ook toegedaan gezien de volgende passages in het Rapport (pagina 3 , voorlaatste en laatste tekstblok): “De Bank heeft de Kamer geen inzage in haar toezichtdossiers gegeven op grond van een interpretatie van de geheimhoudingsbepalingen in de Landsverordening Toezicht bank- en kredietwezen en de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf. Ten aanzien van de interpretatie van de Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf (P.B. 1990, no. 77), deelt de Kamer de mening van de Bank niet.”

CBCS in de functie van centrale bank

Voor CBCS in de hoedanigheid van centrale bank wordt wat de geheimhouding betreft gewezen op artikel 31 van het Bank-statuut. Dit artikel is opgenomen in de bij dit advies behorende bijlage.

De in artikel 31 bedoelde personen zijn verplicht tot geheimhouding over hetgeen waarover zij ingevolge hun functie kennis dragen, voor zover mededeling daarvan niet bij of krachtens landsverordening is voorgeschreven. Aangezien bij landsverordening, te weten artikel 25, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 41, eerste lid, van de LvARC, is voorgeschreven dat mededeling daarvan gedaan moet worden aan de Rekenkamer indien deze dat vordert, zal CBCS naar het oordeel van de Raad moeten voldoen aan een vordering daartoe van de Rekenkamer.

Het bovenstaande is ook van toepassing op de overige taken en werkzaamheden van CBCS, met uitzondering van CBCS in de hoedanigheid van financiële toezichthouder met betrekking tot de LTBK, wat in onderdeel III-2 al aan de orde is geweest.

Standaardisering van de geheimhoudingsbepalingen

Het is de Raad opgevallen dat de geheimhoudingsbepalingen in de verschillende toezichtlandsverordeningen alle van elkaar afwijken, hoewel CBCS ingevolge artikel 8 van het Bank-statuut met betrekking tot deze toezichtlandsverordeningen de financiële toezichthouder is. Op grond van diverse toezichtlandsverordeningen kan CBCS een beroep doen op haar geheimhoudingsplicht in geval de Rekenkamer, in de uitoefening van haar taak, van CBCS informatie vordert.

Ook in Nederland lagen tot voor kort geheimhoudingsbepalingen in de Wet op het financieel toezicht[3] eraan in de weg dat de Nederlandsche Bank toezichtvertrouwelijke informatie verstrekte aan de Algemene Rekenkamer van Nederland. Bij “Wet van 14 mei 2014 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het verstrekken van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen door de Nederlandsche Bank en de Autoriteit

Financiële Markten aan de Algemene Rekenkamer”[4] is het in Nederland mogelijk gemaakt dat de toezichthouders op de financiële markten vertrouwelijke gegevens of inlichtingen, verkregen bij de uitvoering van hun taak, verstrekken aan de Algemene Rekenkamer voor zover deze gegevens naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar wettelijke taak op grond van artikel 91 van de Comptabiliteitswet 2001[5].

De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het bovenstaande en geeft de regering in overweging de diverse in de toezichtlandsverordeningen voorkomende geheimhoudingsbepalingen te standaardiseren en dat het mogelijk gemaakt wordt dat CBCS de door de Rekenkamer gevraagde informatie die noodzakelijk is in de uitoefening van haar taak, aan de Rekenkamer verstrekt.

Eindconclusie

Gezien het gestelde in de voorgaande onderdelen van dit advies komt de Raad tot de volgende eindconclusie:

CBCS kan met een beroep op artikel 40, eerste en tweede lid, van de LTBK weigeren informatie te verstrekken aan de Rekenkamer na vordering ingevolge artikel 25, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 41, eerste lid, van de LvARC.
CBCS kan zich niet met een beroep op de artikelen 78 van de LTV en 31 van het Bank-statuut onttrekken aan de plicht tot verstrekking van informatie aan de Rekenkamer na een vordering daartoe ingevolge artikel 25, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 41, eerste lid, van de LvARC.
Met betrekking tot CBCS in de hoedanigheid van centrale bank, kan CBCS zich niet onttrekken aan de plicht tot verstrekking van informatie aan de Rekenkamer na een vordering daartoe ingevolge artikel 25, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 41, eerste lid, van de LvARC. De Raad verwijst daarvoor naar artikel 31 van het Bank-statuut. Dit geldt ook met betrekking tot de overige taken en werkzaamheden van CBCS, met uitzondering van die die voortvloeien uit de functie van CBCS als financiële toezichthouder met betrekking tot de LTBK.

De Raad gaat ervan uit met dit advies de gestelde vraag met betrekking tot de verhouding tussen geheimhoudingsbepalingen van CBCS en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer in voldoende mate te hebben beantwoord.

Onder verwijzing naar het besluit van de Raad van Ministers d.d. 24 oktober 2012 (zaaknummer 2012/061193) met betrekking tot de plaatsing van adviezen op de website van de Raad, wordt u erop geattendeerd, dat dit advies na zes weken nadat het aan de Gouverneur is aangeboden op de website van de Raad zal worden geplaatst, tenzij de Minister van Algemene Zaken de Raad binnen voornoemde termijn bericht dat plaatsing op de website niet gewenst is.

Willemstad, 13 november 2014

 

de Ondervoorzitter,                                       de Secretaris,

 

___________________________                   ____________________

mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop                   mevr. mr. C. M. Raphaëla

 

[1] College van Beroep voor het bedrijfsleven 04-04-2014, ECLI:NL:CBB:2014:107.

[2] College van Beroep voor het bedrijfsleven, 03-06-1997, AB 1997, 303, ECLI:NLCBB:1997:ZG0322; Rechtbank Leeuwarden 24-03-2011, V-N 2011/28.8, ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ2265; Hoge Raad 13-04-1984, NJ 1986, 822, ECLI:NL:HR:1984:AG4795; Hoge Raad 22-07-1986, NJ 1986, 823, ECLI:NLHR:1986:AG5426.

[3] Staatsblad 2006, 475.

[4] Staatsblad,2014, 179.

[5] Staatsblad 2002, 413.

 

 

Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/15-14-DIV

Staatsregeling van Curaçao

Artikel 68

Er is een Algemene Rekenkamer.

De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Land.

Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao

Artikel 25

1.         De Algemene Rekenkamer is bevoegd voor zover zij zulks nodig acht voor het uitoefenen van haar taak door één of meer van haar leden of plaatsvervangende leden, door haar secretaris of door haar personeel, desgewenst met medewerking van door haar aangewezen deskundigen, bij alle Ministeries van het Land informatie op door haar aan te geven wijze te vorderen. Deze bevoegdheid houdt mede in het opnemen van kassen en voorraden. Zij is tevens bevoegd om aanvullende informatie te vorderen.

2.         De in het eerste lid genoemde bevoegdheid geldt zowel ten aanzien van alle rekenplichtigen als bedoeld in artikel 19 als ten aanzien van de instellingen en rechtspersonen, bedoeld in artikel 41.

3.         Alle personen, werkzaam in burelen van de openbare dienst, alle rekenplichtigen en alle personen werkzaam ten behoeve van het beheer en de administratie van de instellingen en rechtspersonen als bedoeld in artikel 41 verschaffen de inlichtingen welke de in het eerste lid bedoelde personen voor het aan hen opgedragen onderzoek nodig achten, één en ander binnen de door de Algemene Rekenkamer te stellen termijn.

4.         Alle ministers verstrekken desgevraagd kosteloos afschriften van alle bescheiden en alle inlichtingen die de Algemene Rekenkamer voor haar taak nodig acht.

5.         Degenen, die boeken, rekeningen, verantwoordingen, bewijsstukken en verdere bescheiden als bedoeld in het eerste lid onder zich hebben, zijn gehouden die in handen te stellen van de leden respectievelijk plaatsvervangende leden, de secretaris, het personeel en de deskundigen, door de Algemene Rekenkamer aangewezen tot het instellen van een onderzoek, in het eerste lid bedoeld.

Artikel 29

De Algemene Rekenkamer wijdt aandacht aan de doelmatigheid van het beheer van gelden en goederen, de organisatie en de functionering van de diensten van het Land.

De ministers stellen de Algemene Rekenkamer tijdig op de hoogte van de doelmatigheidsonderzoeken die zij doen instellen en van de resultaten daarvan.

De artikelen 24 en 25 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41

1.         Alle instellingen en rechtspersonen, in het genot van subsidie ten laste van het Land of het beheer voerend over gelden of goederen, vanwege het Land verstrekt, doen aan de Algemene Rekenkamer periodieke overzichten van het gehele geldelijk beheer en van de vermogenstoestand, zodra deze ter beschikking zijn, toekomen. Andere terzake van beheer of de organisatie uitgebrachte rapporten, memoranda, en eventueel andere stukken welke voor de beoordeling van het functioneren der vorenbedoelde lichamen van belang zijn, worden op eerste vordering van de Algemene Rekenkamer overgelegd.

2.         Dezelfde verplichting bestaat eveneens voor instellingen en rechtspersonen, bij het beheer waarvan het geldelijk belang van het Land rechtstreeks of zijdelings is betrokken.

3.         De Algemene Rekenkamer kan tevens overlegging vorderen van rapporten van degenen, die in opdracht van de instellingen en rechtspersonen deze overzichten hebben gecontroleerd of van terzake uitgebrachte rapporten van de controlediensten van de uitvoerende organen.

Artikel 46

De leden, plaatsvervangende leden, de secretaris en het personeel van de Algemene Rekenkamer, de personen bedoeld in artikel 25 en de deskundigen, bedoeld in artikel 36, hebben een geheimhoudingsplicht ten aanzien van alle informatie waarvan zij tijdens een onderzoek kennis nemen, behoudens voor zover deze informatie gebruikt moet worden voor het opstellen van een rapport.

Indien degenen die een onderzoek verrichten, tijdens het onderzoek gegevens onder ogen komen, die aanleiding geven tot het vermoeden dat er sprake is van een strafbaar feit, bestaat de geheimhoudingsplicht, bedoeld in het eerste lid, niet ten opzichte van de personen die belast zijn met de opsporing van dergelijke strafbare feiten.
De geheimhoudingsplicht bestaat evenmin, indien degenen die het onderzoek verrichten, hun medewerking moeten verlenen aan het onderzoek van de desbetreffende strafbare feiten.

Landsverordening toezicht bank en kredietwezen

Artikel 40

Gegevens en inlichtingen die ingevolge het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde omtrent afzonderlijke ondernemingen of instellingen zijn verstrekt of zijn verkregen, zijn geheim, niettegenstaande enige andere wettelijke regeling.

Het is aan een ieder die uit hoofde van de toepassing van deze landsverordening of van krachtens deze landsverordening genomen besluiten enige taak vervult, verboden van gegevens of inlichtingen, ingevolge deze landsverordening verstrekt of van een instantie als bedoeld in artikel 41, ontvangen, of van gegevens of inlichtingen, bij het onderzoek van boeken, bescheiden of andere informatiedragers verkregen, verder of anders gebruik te maken of daaraan verder of anders bekendheid te geven dan voor de uitoefening van zijn taak of door deze landsverordening wordt geëist.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is de Bank bevoegd ter handhaving van een gezond bank- en kredietwezen aangifte te doen van een vermoeden van een strafbaar feit. In de gevallen waarin door de Bank aangifte is gedaan, dan wel in de gevallen waarin de Bank wordt opgeroepen om als getuige of deskundige op te treden, is de Bank bevoegd in het kader van de opsporing, het gerechtelijk vooronderzoek of de behandeling ter terechtzitting, inlichtingen te verschaffen met dien verstande dat het een strafzaak betreft.
In afwijking van het eerste en tweede lid is de Bank bevoegd met gebruikmaking van gegevens of inlichtingen, verkregen bij de vervulling van haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, mededelingen te doen mits deze niet kunnen worden herleid tot afzonderlijke kredietinstellingen.
De Bank is bevoegd, indien zij dit in het belang van een doelmatig toezicht en de ontwikkeling van een gezond bank- en kredietwezen noodzakelijk acht, de aandacht van alle kredietinstellingen uit een of meer afdelingen van het register te vestigen op een getotaliseerde, zeer omvangrijke kredietverlening aan één bepaalde kredietnemer door een aantal niet nader gespecificeerde kredietinstellingen. De kredietinstellingen zijn verplicht een zodanige mededeling geheim te houden.

Artikel 41

De Bank is bevoegd inlichtingen en gegevens, verkregen bij de vervulling van haar ingevolge deze landsverordening opgedragen taak, te verstrekken aan buitenlandse instanties die belast zijn met het toezicht op instellingen en ondernemingen die op de financiële markt opereren, mits:

de geheimhouding van deze inlichtingen en gegevens bij de wet aldaar is verplicht en naar het oordeel van de Bank feitelijk en in voldoende mate is verzekerd;
de door de Bank verstrekte inlichtingen en gegevens geen namen bevatten van individuele deposanten of bewaargevers van de betrokken kredietinstelling;
dat redelijkerwijs niet in strijd zou kunnen komen met de belangen die deze landsverordening beoogt te beschermen;
de Bank zich vergewist van het doel waarvoor de gegevens of inlichtingen zullen worden gebruikt en;
in voldoende mate is gewaarborgd dat de gegevens of inlichtingen niet zullen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verstrekt, tenzij daarvoor toestemming van de Bank is verkregen.

Landsverordening Toezicht Verzekeringsbedrijf

Artikel 78

Ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

In afwijking van het eerste lid is de Bank bevoegd op grondslag van wederkerigheid aan het administratieve orgaan dat in een andere Staat met het toezicht op het verzekeringsbedrijf is belast, desgevraagd de gegevens te verstrekken, die dat orgaan voor vervulling van de ingevolge zijn nationale wetgeving op hem rustende taak nodig heeft, mits bedoeld orgaan zich tegenover de Bank heeft verplicht tot geheimhouding van de door de Bank verstrekte gegevens.

Artikel 79

Voor de uitvoering van deze landsverordening kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regelen worden gesteld.

Landsbesluiten ter uitvoering van deze landsverordening worden niet vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken dan nadat daarover het advies van de Bank is ingewonnen. Indien een landsbesluit algemeen verbindende voorschriften behelst, wordt daarover tevens het advies ingewonnen van de representatieve organisaties van verzekeraars, die met betrekking tot de uitvoering van deze landsverordening door de Minister, de Bank gehoord, als zodanig zijn aangewezen. De organisatie brengt zijn advies uit binnen twee maanden, na de dagtekening van het daartoe strekkende verzoek van de Bank.

Centale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten

Artikel 31

De commissarissen, de president en de directeuren leggen bij de aanvaarding van hun benoeming bij de Gouverneurs van de Landen de eed of belofte af, waarbij zij zich verplichten tot geheimhouding ten aanzien van datgene waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis dragen, althans voor zover mededeling daarvan niet bij of krachtens landsverordening is voorgeschreven.