Adviezen
RvA no. RA/15A-14-DIV
Uitgebracht op : 13/11/2014
Publicatie datum: 09/12/2014
Verzoek aan de Raad van Advies om advies inzake de procedure die de Voorzitter van de Staten heeft gevolgd voor het bijeenroepen van een vergadering van de Centrale Commissie van de Staten ter bespreking van het rapport van de Algemene Rekenkamer Curaçao over een onderzoek met betrekking tot de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (zaaknummer 2014/19382)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 7 mei 2014 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp, bericht de Raad u als volgt.
Het onderhavige adviesverzoek (hierna: adviesverzoek) dat is gebaseerd op artikel 19, tweede lid, van de Landsverordening Raad van Advies betreft: een vraag met betrekking tot de procedure die de Voorzitter van de Staten (hierna: Staten) heeft gevolgd voor het bijeenroepen van een vergadering van de Centrale Commissie van de Staten (hierna: Centrale Commissie) ter bespreking van het rapport van de Algemene Rekenkamer Curaçao (hierna: Rekenkamer) over een onderzoek met betrekking tot de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: CBCS), en een vraag met betrekking tot de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van CBCS en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer.
In het onderhavige advies (hierna: advies) van de Raad van Advies wordt ingegaan op de vraag met betrekking tot de gevolgde procedure voor het bijeenroepen van de Centrale Commissie. Het advies over de vraag met betrekking tot de verhouding tussen de geheimhoudingsplicht van CBCS en de controlebevoegdheid van de Rekenkamer is opgenomen in een afzonderlijk advies van de Raad van Advies d.d. 13 november 2014, RvA no. RA/15-14-DIV.
Achtergrond van de vraagstelling
Op 19 februari 2014 is in de Centrale Commissie aan de orde geweest de vraag of de Voorzitter van de Staten de juiste procedure heeft gevolgd bij de oproeping van de leden van de Raad van Commissarissen van CBCS (hierna: RvC) die op voordracht van de regering van Curaçao zijn benoemd. De oproeping diende plaats te vinden voor het bijwonen van een vergadering van de Centrale Commissie over het door de Rekenkamer uitgebrachte Rapport Toezicht Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, d.d. 31 oktober 2012, met kenmerk 058/12/CUR en de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao d.d. 20 januari 2014 in de zaak van dr. E.D. Tromp, president van CBCS, tegen de stichting Fundashon Kòrsou Fuerte i Out?nomo.
In genoemde vergadering van 19 februari 2014 nam de Centrale Commissie het besluit om door tussenkomst van de Minister van Algemene Zaken de Raad van Advies te vragen te adviseren over de vraag of de Voorzitter van de Staten de juiste procedure heeft gevolgd voor het bijeenroepen van de Centrale Commissie. Daarbij gaat het volgens de Voorzitter van de Staten in het bijzonder om de benadering van de fungerende leden van de RvC via de heer Bloem en het standpunt van deze fungerende leden alsook het feit dat de Voorzitter van de Staten het meerderheidsstandpunt van de RvC als uitgangspunt heeft genomen, om niet over te gaan tot het afzonderlijk oproepen van de commissarissen drs. R.J. Maduro en mr. L.J. James. Hierdoor heeft de vergadering slechts in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Rekenkamer doorgang gevonden (brief van de Voorzitter van de Staten aan de Raad van Advies d.d. 16 april 2014, kenmerk 412g V/13-14, derde blad).
Het oordeel van de Raad met betrekking tot de onderhavige vraag
Bij de behandeling van de onderhavige vraag is de Raad van Advies van het volgende uitgegaan:
– commissaris Maduro is ingevolge artikel 25, derde lid, van het Centrale Bank-statuut voor Curaçao en Sint Maarten (hierna: Centrale Bank-statuut) tot voorzitter van de RvC benoemd;
– commissarissen Maduro en James hebben tezamen met de toenmalige commissaris, mr. G.H.C. Camelia, op 12 september 2012 om hun moverende redenen het vertrouwen opgezegd in de president van CBCS. Dit hebben zij aan de vermogensgerechtigden bericht (brief van commissaris R.J. Maduro aan de Staten d.d. 12 februari 2014). Zij namen c.q. nemen sindsdien niet deel aan vergaderingen met de president van CBCS;
– de (toenmalige) commissarissen mevr. M.J. Illidge, mr. J.B. Bloem, mr. M.R. Ferron en mr. R. Pietersz namen, c.q. nemen, wel deel aan vergaderingen met de Raad van Bestuur van CBCS alsook aan vergaderingen van de RvC en interne commissievergaderingen van de RvC (brief van commissaris Bloem aan de Voorzitter van de Staten, d.d. 14 februari 2014);
– aan de Voorzitter van de Staten is het verzoek gedaan om zowel de Rekenkamer als de leden van de RvC die benoemd zijn op voordracht van het land Curaçao, uit te nodigen voor de te houden vergadering (brief van de Voorzitter van de Staten d.d. 16 april 2014, kenmerk 412g V/13-14, aan de Raad van Advies);
– de RvC heeft nog geen reglement gepubliceerd zoals is vereist ingevolge artikel 25, elfde lid, van het Centrale Bank-statuut. Dit artikellid bepaalt dat de RvC, na overleg met de vergadering van vermogensgerechtigden, een reglement vaststelt betreffende haar profielen en haar taakuitoefening. Dit reglement dient te worden gepubliceerd in de bladen, waarin het land Curaçao respectievelijk het land Sint Maarten, de officiële berichten plaatst;
– de uitnodiging tot het verstrekken van informatie ten behoeve van de Centrale Commissie heeft plaatsgevonden op grond van artikel 25 van het Reglement van Orde van de Staten.
De RvC is als orgaan van CBCS ingesteld ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Centrale Bank-statuut. Daarbij is bepaald dat de RvC uit zeven leden bestaat onder wie de voorzitter. De Raad van Advies merkt op dat bij een meerhoofdig orgaan als dit, collegiale besluitvorming de regel is. Dat betekent dat besluiten worden genomen door de leden van dat orgaan na voorafgaand overleg.
Uit de vraagstelling in het adviesverzoek, te weten de brief van de Voorzitter van de Staten aan de Raad van Advies d.d. 16 april 2014, kenmerk 412g V/13-14, in samenhang met de onderliggende stukken bij het adviesverzoek, concludeert de Raad van Advies dat verzocht is om slechts de leden van de RvC die op voordracht van de regering van Curaçao zijn benoemd, uit te nodigen voor het geven van nadere inlichtingen aan de Centrale Commissie.
Artikel 25, eerste lid, van het Reglement van Orde van de Staten bepaalt dat de commissies kunnen besluiten personen en instellingen uit te nodigen tot het verstrekken van nadere inlichtingen ten behoeve van het werk van de commissie.
De Raad maakt hieruit op dat de Centrale Commissie bevoegd is te bepalen welke personen en instellingen zij wenst uit te nodigen, in dit geval de op voordracht van de regering van Curaçao benoemde leden van de RvC.
Naar het oordeel van de Raad hadden met betrekking tot deze aangelegenheid dan ook slechts de leden van de RvC die op voordracht van de regering van Curaçao zijn benoemd, rechtstreeks uitgenodigd moeten worden, waarbij het voor rekening en risico van deze individuele commissarissen is om op de uitnodiging in te gaan en informatie te verschaffen aan de Centrale Commissie. Zonder mandaat van de RvC kunnen zij de zienswijze van de RvC echter niet verkondigen.
De Raad gaat ervan uit met dit advies de vraag over de door de Voorzitter van de Staten gevolgde procedure voor het bijeenroepen van een vergadering van de Centrale Commissie ter bespreking van het rapport van de Rekenkamer over een onderzoek met betrekking tot CBCS, in voldoende mate te hebben beantwoord.
Onder verwijzing naar het besluit van de Raad van Ministers d.d. 24 oktober 2012 (zaaknummer 2012/061193) met betrekking tot de plaatsing van adviezen op de website van de Raad, wordt u erop geattendeerd, dat dit advies na zes weken nadat het aan de Gouverneur is aangeboden op de website van de Raad zal worden geplaatst, tenzij de Minister van Algemene Zaken de Raad binnen voornoemde termijn bericht dat plaatsing op de website niet gewenst is.
Willemstad, 13 november 2014
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla