Adviezen
RvA no. RA/16-11-LV
Uitgebracht op : 19/05/2011
Publicatie datum: 28/06/2011
Ontwerplandsverordening, tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943, de Landsverordening op de winstbelasting 1940, de Landsverordening omzetbelasting 1999, de Landsverordening op de invordering van directe belastingen 1943, de Landsverordening tot heffing van een bijzonder invoerrecht op benzine, de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering, en de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (Landsverordening belastingvoorzieningen 2011)
(Zaaknummer 2011/37524)
Advies: Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 21 april 2011, aangevuld bij apostille d.d. 12 mei 2011, kenmerk LV-11/0003/LW/JW, om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 18 mei 2011, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
1. Algemene opmerkingen
a. De Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en de
Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering
De Raad van Ministers heeft op 3 mei 2011 (zaaknummer 2011/39916) besloten dat artikel VIII, onderdelen A en B betreffende de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering (LvAWW) uit het ontwerp zal worden verwijderd. De Raad gaat ervan uit dat het de bedoeling is dat ook artikel VII, onderdeel A betreffende de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering (LvAOV) uit het ontwerp wordt verwijderd. Deze artikelonderdelen zijn blijkens de memorie van toelichting (pagina 10) bedoeld als compensatie voor de verhoging van de omzetbelasting voor degenen die op grond van de LvAOV of LvAWW uitsluitend een pensioenuitkering genieten. De Raad van Ministers heeft op 3 mei 2011 tevens besloten om deze compenserende voorziening te regelen via de Regeling
Maatschappelijke Zorg Curaçao, waartoe een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zal worden opgesteld.
Indien kan worden aangenomen dat er geen compensatie ten bate van het Ouderdomsfonds voor de 3%-verhoging van het inkomen van de betrokken personen meer nodig zal zijn, maar slechts compensatie voor de invoering van een premievoet met inkomensafhankelijke korting in de LvAOV, adviseert de Raad de regering na te gaan of het bedrag van de verhoging van de premieloongrens – zoals voorgesteld in artikel VII, onderdeel B, onder 2 van het ontwerp – verlaagd moet worden.
De Raad adviseert voorts het bedoelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zo spoedig mogelijk vast te stellen, teneinde dit landsbesluit tegelijk met de nog vast te stellen Landsverordening belastingvoorzieningen 2011 in werking te doen treden.
b. Het fiscale beleid
De Raad staat positief tegenover de beleidsuitgangspunten van de regering met betrekking tot de belastingherziening, zoals uitgewerkt in “Programa di Gobernashon 2010-2014” (regeerprogramma) en het “Belastingplan 2011-2014 Pais Kòrsou” (Belastingplan). De Raad juicht toe dat de regering het voornemen heeft om op korte termijn een aanvang te maken met een gefaseerde realisering van de integrale belastingherziening.
Een wens van de regering, zoals uitgedrukt in het regeerprogramma (pagina 9), is het creëren van een fiscaal systeem dat concurrerend kan zijn met fiscale stelsels in de regio, alsook met die entiteiten in het Koninkrijk der Nederlanden waar een ander fiscaal systeem geldt. Hierdoor worden investeerders aangetrokken en daarmee nieuwe arbeidsplaatsen gecreëerd. Deze wens wil de regering verwezenlijken door onder meer de belastingdruk op de inkomens van particulieren en op de bedrijfswinsten substantieel te verlagen.
Op internationaal fiscaal gebied wenst de regering de sector financiële dienstverlening te stimuleren door aandacht te besteden aan de ontwikkeling van nieuwe fiscale producten. Uit het regeerprogramma valt te constateren dat de uitvoering van laatstbedoeld voornemen geprojecteerd staat voor 2012. Toch zijn in de ontwerplandsverordening belastingvoorzieningen 2011 (het ontwerp) bepalingen opgenomen die de invoering van een tweetal fiscale producten, te weten de belaste Stichting Particulier Fonds (SPF) en de transparante vennootschap (TV), al per 1 januari 2011 mogelijk maken.
c. De invoering van de TV
De TV is niet onderworpen aan de winstbelasting op Curaçao. De winst die deze vennootschap maakt zal worden toegerekend aan de aandeelhouders. Indien de aandeelhouders op Curaçao woonachtig of gevestigd zijn zal – althans indien de aandeelhouder belastingplichtig is – belastingheffing op deze winst plaatsvinden, maar is de aandeelhouder in het buitenland woonachtig dan zal die winst in veel gevallen onbelast vanuit Curaçao kunnen worden genoten. In deze gevallen fungeert de TV derhalve slechts als een doorgeefluik.
Gelet op de positie die de Europese Unie (de Europese Gedragscodegroep) en de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD) toentertijd hebben ingenomen tegen de offshorewetgeving van het voormalige land de Nederlandse Antillen én de toezegging destijds door de regering van voornoemd land aan deze organisaties, moet ervoor worden gewaakt dat met de invoering van niet-belaste fiscale producten zoals de voorgestelde TV, de reputatie van ons land in internationaal opzicht, niet wordt geschaad. Daarvan zou sprake kunnen zijn bij oneigenlijk gebruik van dergelijke fiscale producten. Niet over het hoofd moet worden gezien dat het voormalige land de Nederlandse Antillen zich jarenlang na de invoering van het Nieuw Fiscaal Raamwerk heeft moeten inspannen om van de zwarte lijst in bepaalde landen af te komen. Curaçao staat in bepaalde landen nog steeds op de zwarte lijst.
De TV is echter niet onbekend in onze regio. Sinds een jaar of vijf wordt gebruik gemaakt van een transparante vennootschap die op de meeste punten overeenkomt met de TV zoals wordt voorgesteld in het ontwerp en voor zover het de Raad uit verkregen informatie bekend is, zijn door de Europese Unie (de Europese Gedragscodegroep) en OECD geen bezwaren geuit tegen het gebruik daarvan.
Wellicht zal de TV, voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, niet als een ingezetene van Curaçao worden beschouwd en om die reden geen beroep kunnen doen op deze regeling.
Mocht het in de toekomst zo ver komen dat het gebruik van de TV in internationale verhoudingen op bezwaren stuit, dan adviseert de Raad de regering om te zijner tijd te overwegen de TV aan een redelijke belasting naar het inkomen te onderwerpen.
Voorts adviseert de Raad de regering om bij de invoering van de TV in onze wetgeving tegelijkertijd de nodige aandacht te besteden aan de verdere uitbouw van verdragen voor de uitwisseling van fiscale informatie. Daar gaat een positief signaal van uit aangezien belanghebbende landen op grond van deze verdragen in staat worden gesteld de voor de belastingheffing van hun inwoners noodzakelijke informatie te verkrijgen.
d. Vereenvoudiging van de “compliance” en controle
Het streven van de regering om Curaçao weer concurrerend te maken wordt onder andere bereikt door een vergaande vereenvoudiging van de “compliance” en controle.
Voor de Raad is het niet duidelijk waar in de voorgestelde voorzieningen er een vergaande vereenvoudiging van de “compliance” en controle plaatsvindt.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting nader toe te lichten op welke wijze een vergaande vereenvoudiging van de “compliance” en controle zal worden gerealiseerd.
e. De financieel-economische gevolgen van het ontwerp
De Raad vindt het belangrijk voor de beoordeling van de financiële gevolgen van het voorgestelde in het ontwerp dat de memorie van toelichting een duidelijk inzicht verschaft in de budgettaire aspecten. In de memorie van toelichting dient zo veel als mogelijk aangegeven te worden welke bronnen zijn geraadpleegd voor de gehanteerde ramingen en/of welke analyses en modellen zijn verricht, onderscheidenlijk gehanteerd bij de vaststelling van de ramingen en wat de resultaten daarvan zijn. Ook dienen in de memorie van toelichting de aannames die ten grondslag liggen aan de ramingen te worden toegelicht.
De Raad adviseert de regering om de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te vullen.
In de memorie van toelichting is aangegeven welke voorstellen tot belastingderving zullen leiden. Het komt de Raad voor dat de invoering van de TV in zekere mate ook zal leiden tot belastingderving.
De Raad adviseert de regering om hiermee rekening te houden.
f. Inwerkingtredingsbepaling (artikel XII van het ontwerp)
Artikel XII van het ontwerp bepaalt dat de landsverordening in werking treedt met ingang van de dag na die van de uitgifte van het Publicatieblad, waarin de bekendmaking is geschied en terug werkt tot 1 januari 2011. Uitgezonderd daarvan zijn de in artikel XII, onderdelen a en b vermelde artikelen en artikelonderdelen, waaronder artikel IV van het ontwerp, te weten de wijzigingen in de Landsverordening omzetbelasting 1999 (LvOB).
Dit houdt in dat terugwerkende kracht wordt verleend aan twee belastende bepalingen, te weten artikel III, onderdeel E, onder 1 en artikel III, onderdeel F, onder 2 van het ontwerp, in welke bepalingen de deelnemingsvrijstelling respectievelijk de vrijstelling van de buitenlandse winst wordt verlaagd van zeventig procent naar zestig procent.
De Raad is van mening dat aan een regeling slechts terugwerkende kracht kan worden verleend als daarvoor een bijzondere reden bestaat. Ten aanzien van belastende bepalingen vindt de Raad bovendien dat aan deze geen terugwerkende kracht kunnen worden toegekend, behoudens in uitzonderlijke gevallen. In de toelichting op artikel XII is geen motivering gegeven voor de voorgestelde inwerkingtreding met terugwerkende kracht.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting te motiveren om welke bijzondere reden de inwerkingtreding van deze landsverordening met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011, geboden is, en daarbij met name in te gaan op de terugwerkende kracht van de bovengenoemde belastende bepalingen.
De Raad is tevens van mening dat de wijzigingen in de LvOB, waaronder de verhoging van de omzetbelasting (artikel IV, onderdeel C van het ontwerp), zo spoedig mogelijk in werking moeten treden. In de memorie van toelichting (pagina 8) staat immers dat de verhoging van de omzetbelasting van 5% naar 6% de belangrijkste compenserende voorziening is. Hoe later de inwerkingtreding van deze verhoging plaatsvindt, hoe lager de compensatie van de gederfde inkomsten wegens verlaging van de tarieven van de directe belastingen zal zijn. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de bepalingen betreffende de verlaging van de directe belastingen met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011, ingaan. De beoogde budgetneutraliteit in het kader van de belastingverlaging (memorie van toelichting, pagina 4) kan daardoor gedeeltelijk of geheel teniet worden gedaan. Om deze reden is de Raad van mening dat indien de verhoging van de omzetbelasting niet spoedig plaatsvindt, het niet verantwoord is de voorgestelde tariefverlagingen betreffende de inkomsten- en winstbelasting, met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 in werking te doen treden.
Gezien het bovenstaande en in het belang van een verantwoorde beheersbegroting, adviseert de Raad, om in het ontwerp op te nemen dat de betrokken landsverordening op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip in werking treedt. Daarbij dient te worden bepaald dat de diverse, met name genoemde onderdelen, op een verschillend tijdstip in werking kunnen treden, alsook dat inwerkingtreding met terugwerkende kracht kan plaatsvinden. Door de landsverordening bij landsbesluit in werking te laten treden wordt de gewenste flexibiliteit gecreëerd om het bovenstaande te realiseren.
2. De Algemene landsverordening Landsbelastingen
a. Het ontwerp
1°. Artikel I, onderdeel B (artikel 3b, eerste lid)
Het voorgestelde artikel 3b, eerste lid van de ALL bepaalt dat indien de Inspecteur der Belastingen niet binnen de gestelde termijn op het verzoek reageert, het verzoek geacht wordt te zijn ingewilligd. De memorie van toelichting vermeldt dat in zo’n geval de vennootschap zich ervan bewust moet zijn dat honorering niet definitief is en dat de transparante status achteraf met terugwerkende kracht kan vervallen als later blijkt dat niet aan de voorwaarden is voldaan. Laatstbedoeld gevolg is als sanctie aanvaardbaar maar kan vervelende complicaties hebben voor de betrokkenen en dient naar de mening van de Raad om die reden niet alleen in de memorie van toelichting, maar ook in de wet zelf te worden opgenomen.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 3b, eerste lid, van de ALL aan te passen.
2°. Nadere regels over de wijze waarop de administratie wordt gevoerd en bewaard (artikel I, onderdeel E van het ontwerp)
In artikel 43 van de ALL wordt een nieuw – tiende – lid ingevoegd, zoals voorgesteld in artikel I, onderdeel E van het ontwerp. In de memorie van toelichting (pagina 19) staat dat ten aanzien van administratieplichtigen of groepen van administratieplichtigen, bij ministeriële regeling met algemene werking, nadere regels kunnen worden gesteld aan de wijze waarop de administratie wordt gevoerd of bewaard. Daarbij kan worden gedacht aan het verplicht stellen van een kassaregistratiesysteem voor administratieplichtigen die goederen leveren of diensten verrichten tegen een vergoeding in contanten. Met het nieuwe kassaregistratiesysteem zou bijvoorbeeld nagegaan kunnen worden of er verkopen buiten de kassa om lopen, door deze te vergelijken met de importgegevens. De Raad plaatst ten aanzien van het nieuw voorgestelde tiende lid in artikel 43 van de ALL twee opmerkingen.
De Raad merkt ten eerste op, dat bij de keuze voor een bepaalde regeling gestreefd moet worden de lasten voor burgers, bedrijven en instellingen zo veel mogelijk te beperken. Het verplicht stellen van een kassaregistratiesysteem brengt kosten met zich, die in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf (MKB) zullen treffen. Naar de mening van de Raad dient de aanschaf van zo’n systeem slechts verplicht te worden indien de kosten opwegen tegen de voordelen daarvan. De Raad kan dit niet opmaken uit de memorie van toelichting.
De Raad vindt overigens dat reeds thans aan de hand van importgegevens gecontroleerd kan worden of verkopen buiten de kassa om lopen. Daartoe moet er echter intensiever gecontroleerd worden bij met name het MKB en de detailverkoop. Een kassaregistratiesysteem kan daarbij een instrument zijn om de controle te vergemakkelijken. Indien het voorgestelde systeem verplicht wordt gesteld, moeten de voordelen wel opwegen tegen de additionele lasten voor de ondernemers.
De Raad adviseert de regering om in verband met de financiële gevolgen van het voorgestelde tiende lid in artikel 43 van de ALL voor de (groepen van) administratieplichtigen de mogelijkheden na te gaan om betrokkenen, in een of andere vorm, te compenseren.
In de tweede plaats merkt de Raad op, dat het nieuwe tiende lid een grondslag creëert voor de betrokken minister om bij ministeriele regeling met algemene werking, nadere regels te stellen over de wijze van het voeren en bewaren van de administratie en de bijbehorende gegevensdragers. De Raad is van mening dat bij delegatie van regelgeving aan een minister, de delegatie beperkt moet zijn tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld. De Raad vindt dat het verplicht stellen van een kassaregistratiesysteem voor administratieplichtigen (memorie van toelichting, pagina 19) verder reikt dan het stellen van voorschriften en de uitwerking van details van een regeling.
De Raad adviseert de betrokken nadere regels te doen opnemen in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
b. De memorie van toelichting
In de laatste volzin van de eerste alinea op pagina 14 van de memorie van toelichting is met betrekking tot het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onderdeel d en het derde lid van de ALL, te weten het niet vermelden van onderdeel i in artikel 1, eerste lid van de ALL (de omzetbelasting), een passage opgenomen aangaande de belastingplicht van de aandeelhouders van de TV voor de omzetbelasting.
Aandeelhouders van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap worden in die hoedanigheid nooit aan de omzetbelasting onderworpen. Nu door de voorgestelde bepalingen de status van de vennootschap voor de toepassing van de LvOB onveranderd blijft, kan de vermelding in de memorie van toelichting dat de aandeelhouders van de TV eveneens niet in de heffing van de omzetbelasting worden betrokken, naar de mening van de Raad verwarring oproepen.
De Raad adviseert de regering deze passage uit de memorie van toelichting weg te laten.
Op pagina 17, laatste tekstblok van de memorie van toelichting, wordt met betrekking tot het voorgestelde artikel 3b, tweede lid, onderdeel b van de ALL gesteld, dat bestaande vennootschappen – met uitzondering van de offshorevennootschappen – ook voor de TV kunnen opteren tenzij de vennootschap in het jaar dat het verzoek is gedaan (verzoekjaar) of het jaar daarvoor een deelneming in de zin van artikel 11, vierde lid, van de LvWB heeft gehad (passieve belegging in laagbelaste buitenland) waarvoor de winst voor 60% in het verzoekjaar of een jaar daarvoor onbelast is gebleven én de vennootschap in handen is van een buitenlands lichaam.
Naar de mening van de Raad liggen in het voorgestelde artikel 3b, tweede lid, onderdeel b van de ALL, in verband met de deelneming, twee verboden besloten. De vennootschap mag in de onderhavige periode de deelneming niet hebben maar mag ook geen opbrengsten daaruit genieten. Desondanks stelt de memorie van toelichting dat slechts het hebben van die deelneming niet mag.
Daarnaast is het ook niet mogelijk voor een vennootschap om te opteren voor de TV als de aandelen van deze vennootschap in handen zijn van een buitenlands lichaam. Alhoewel kan worden aangenomen dat het hier om een cumulatieve voorwaarde gaat, zal met een toelichting op dit punt de duidelijkheid zeker worden gediend.
De Raad adviseert de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.
In de memorie van toelichting is niet aangegeven waarom laatstbedoeld verbod alleen geldt indien de buitenlandse aandeelhouder van de vennootschap een lichaam is. De Raad concludeert op basis van het bepaalde in het voorgestelde artikel 3b, tweede lid, onderdeel b van de ALL en de toelichting daarop, dat als aan de voorwaarde betreffende de deelneming (en de daaruit voortgevloeide opbrengsten) voldaan is en de aandeelhouder een buitenlandse natuurlijke persoon is, het dan wel mogelijk is om te opteren voor de TV.
De Raad adviseert de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te vullen.
3. De Landsverordening op de winstbelasting 1940
a. Verval van vrijstelling voor de winst van de SPF die als doelvermogen wordt aangemerkt(artikel III, onderdeel C)
De regering stelt in artikel 2 van de LvWB voor om de vrijstelling voor de winst van een stichting die overeenkomstig haar statuten is ingericht als een particulier fonds, te laten vervallen. Volgens de memorie van toelichting (pagina 20) wordt het hierdoor mogelijk om belasting te heffen bij de SPF die heeft gekozen voor onderwerping aan de heffing van winstbelasting.
De Raad is van mening dat de loutere vermelding in de memorie van toelichting dat de vrijstelling komt te vervallen, de nodige vraagtekens kan oproepen in de – internationale – financiële wereld. Er kan verwarring ontstaan over de vraag of Curaçao de SPF als onbelast fiscaal instrument heeft laten vervallen. De Raad vindt dit niet gewenst.
De Raad adviseert de memorie van toelichting zodanig aan te passen dat het duidelijk wordt, dat het vervallen van de hierboven bedoelde vrijstelling beperkt is tot SPF’s die als doelvermogens worden aangemerkt.
b. SPF en trust en regulier winstbelastingtarief (artikel III, onderdeel D)
Ondanks het gestelde in de memorie van toelichting (pagina 23, bij onderdeel D), is het uitoefenen van een bedrijf door een SPF niet mogelijk en levert een verlies van status op.
De Raad adviseert in artikel 4, vijfde lid van de LvWB, zoals voorgesteld in artikel III, onderdeel D van het ontwerp, in de eerste volzin, de zinsnede “, andere dan die uit bedrijf,” te schrappen.
4. Uitbreiding van het ondernemerbegrip in de Landsverordening omzetbelasting 1999
In artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de LvOB, zoals voorgesteld in artikel IV, onderdeel A van het ontwerp, vindt een uitbreiding van het begrip “ondernemer” plaats.
Hierdoor wordt ook de niet-bedrijfsmatige verhuur van onroerende- en roerende zaken belast voor de omzetbelasting, waarmee een groep “nieuwe ondernemers” wordt gecreëerd.
Deze uitbreiding past in de door de regering gewenste situatie dat de belastingdruk op zo veel mogelijk schouders moet rusten teneinde die druk voor alle belastingplichtigen te verlichten. Tot nu toe kon de verhuur van vakantieverblijven en dergelijke door particulieren niet als de uitoefening van een onderneming worden aangemerkt. In vele gevallen bestaat inhoudelijk nagenoeg geen verschil tussen bedrijfsmatige en niet-bedrijfsmatige verhuur van onroerende zaken. Alleen de bedrijfsmatige verhuur wordt in de belastingheffing betrokken. Bij de inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de LvOB wordt voornoemde discrepantie opgeheven en neemt ook het aantal schouders dat de belastingdruk moet dragen toe.
Met artikel 26, zevende lid van de LvOB, zoals voorgesteld in artikel IV, onderdeel D van het ontwerp, wordt een vrijstelling ingevoerd voor de verhuur van woningen aan particulieren voor permanente bewoning. Daarmee wordt een verzwaring van de lasten van de particuliere huishoudens voorkomen.
In artikel 8, vierde lid van de LvOB, zoals voorgesteld in artikel IV, onderdeel E van het ontwerp, wordt deze “nieuwe ondernemers” echter een beroep op de “Regeling kleine ondernemers” (RKO), opgenomen in artikel 8, eerste lid van de LvOB, onthouden. De Raad vindt dat het gemaakte onderscheid tussen de bestaande ondernemers en de “nieuwe ondernemers” niet gerechtvaardigd is. Overigens gaat de Raad ervan uit dat de huuropbrengst van vakantieverblijven in de regel hoger zal liggen dan NAF. 30.000, –, zijnde de maximaal te behalen omzet om een beroep te kunnen doen op de RKO.
De Raad adviseert artikel IV, onderdeel A van het ontwerp te heroverwegen in het licht van het bovenstaande.
5. Overige inhoudelijke opmerkingen
a. De tot stand te brengen uitvoeringsvoorschriften
De Raad heeft uit de bij het adviesverzoek aangeboden documenten kunnen opmaken dat een aantal uitvoeringsvoorschriften uiterlijk op het tijdstip van inwerkingtreding van het ontwerp dienen te zijn vastgesteld.
De Raad adviseert de regering om het nodige te doen opdat de dwingend voorgeschreven uitvoeringsvoorschriften tegelijk met de artikelen van het ontwerp waarop deze voorschriften berusten in werking treden.
b. Plaatsing van de geldende tekst van enkele landsverordeningen in het Publicatieblad van Curaçao
Gelet op de diverse – substantiële – wijzigingen in de ALL, de LvOB en de LvWB, adviseert de Raad, ter vergroting van de toegankelijkheid van deze regelingen, om in het ontwerp te bepalen, dat de geldende tekst van genoemde landsverordeningen in het Publicatieblad van Curaçao worden geplaatst.
c. Voorlichting
In bijlage 3 van het Belastingplan doet de regering voorstellen voor de realisering van de wijzigingen in het huidige fiscale stelsel. De Raad is van mening dat de regering met het ontwerp, dat ter uitvoering van het Belastingplan strekt, belangrijke wijzigingen wil aanbrengen in de fiscale wetgeving. Om die reden acht de Raad een goede voorlichtingscampagne nodig.
In het regeerprogramma (pagina 66) wordt melding gemaakt van een communicatie/PR campagne die zal komen, gericht op de consument en ondernemer. De Raad is van oordeel dat voldoende effectieve voorlichting dient te worden gegeven over het implementatieplan, opgenomen in bijlage 3 van het Belastingplan, en dat de regering de middelen (mens en kapitaal) beschikbaar dient te stellen voor de uitvoering van dit plan.
De Raad adviseert de regering aandacht te besteden aan de voorlichting inzake de voorgenomen fiscale wijzigingen in de memorie van toelichting.
6. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht integraal onderdeel uit te maken van het advies.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 19 mei 2011
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
_______________ _____________________
Mr. C. M. Grüning mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies , RvA no. RA/16-11-LV
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
De considerans
Ten behoeve van een betere samenhang tussen de overwegingen in de considerans, adviseert de Raad de eerste overweging van de considerans te verplaatsen naar de vijfde of zesde overweging.
Artikel I
– In onderdeel A, onder 3d en onder 4 (bij het tweede lid), dient na “artikel 1,” te worden ingevoegd “eerste lid,”.
– In onderdeel B, dient zowel in het eerste als in het tweede lid van het nieuw voorgestelde artikel 3a van de ALL, na “artikel 1,” te worden ingevoegd “eerste lid,”.
– Het zesde lid van artikel 3b van de ALL, zoals voorgesteld in onderdeel B, betreft een vereiste met betrekking tot de inhoud van het verzoek om als maatschap te worden behandeld. Voor een betere aansluiting met de voorgaande bepalingen aangaande het verzoek adviseert de Raad de bepalingen van het vijfde en zesde lid van artikel 3b te verwisselen.
Artikel II
In onderdeel A, onder 7, dient in de aanhef het woord “worden” te worden vervangen door “wordt”.
Artikel III
Ten aanzien van onderdeel C attendeert de Raad op het volgende.
– Bij Landsverordening van de 14de september 1998 houdende wijziging van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (P.B. 1965, no. 58) (P.B. 1998, no. 186) is in artikel I, onderdeel A, het onderdeel j van artikel 2, eerste lid van de LvWB ingevoerd.
– Bij Landsverordening van de 19de oktober 1998 tot wijziging van de Successiebelastingverordening (P.B. 1908, no. 48), van de Landsverordening Winstbelasting 1940 (P.B. 1965, no. 58) alsmede van de Landsverordening op de Stichtingen (P.B. 1967, no. 191) (P.B. 1998, no. 209), is in artikel II, het onderdeel k van artikel 2, eerste lid van de LvWB ingevoerd.
– Bij Landsverordening Uitvoering Nationaal Herstelplan 1e fase (P.B. 1999, no. 147) is in artikel II bepaald, dat de onderdelen h en i van artikel 2, eerste lid van de LvWB vervallen. Daarbij zijn de onderdelen j en k niet verletterd tot onderdelen h en i, dus zijn onderdelen j en k als zodanig blijven voortbestaan.
– Bij het vaststellen van de doorlopende tekst van de LvWB (P.B. 2002, no. 54) wordt artikel 2, eerste lid niet correct weergegeven in die tekst. Aan de bepalingen van de onderdelen j en k zijn ten onrechte de letters h en i gekoppeld.
De Raad merkt op, dat het incorrect overnemen van de vastgestelde en in werking getreden bepalingen van de LvWB in de doorlopende tekst van de LvWB, onverlet laat het feit dat de betrokken onderdelen j respectievelijk k nog steeds de geldende bepalingen zijn.
De Raad adviseert in onderdeel C van artikel III van het ontwerp de zinsnede “vervalt onderdeel i” te vervangen door “vervalt onderdeel k”. De Raad adviseert tevens, om in de toelichting op artikel III, onderdeel C, aan te geven dat de in het Publicatieblad (P.B. 2002, no. 54) afgedrukte doorlopende tekst van de LvWB, op dit punt niet juist is.
Artikel III, onderdeel F, onder 2
In onderdeel F, onder 2, laatste volzin, dient “tenminste” te worden vervangen door “ten minste”.
Artikel XII
In artikel XII dient de zinsnede “en werkt terug tot 1 januari 2011” te worden vervangen door “en werkt terug tot en met 1 januari 2011”.
De memorie van toelichting
Pagina 4
De tabel op pagina 4 dient zodanig te worden weergegeven dat het goed leesbaar is.
Pagina 14
In regel 21 en 22 op pagina 14 dient de zinsnede “artikel 1630 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek van Curaçao” te worden vervangen door “artikel 1630 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek”.
Pagina 17
In de zevende regel van onderaf geteld, dient “het zesde lid” te worden vervangen door “het zevende lid”.
Pagina 20
In het derde tekstblok wordt verwezen naar het achtste lid. Indien aangenomen moet worden dat daarmee het achtste lid van artikel 24 van de LvIB wordt bedoeld, zoals voorgesteld in artikel II, onderdeel A van het ontwerp, en in genoemd artikel 24 geen achtste lid voorkomt, adviseert de Raad de regering om na te gaan of deze verwijzing juist is.