no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/17F-09-LV

Uitgebracht op : 10/02/2010
Publicatie datum: 30/08/2010

Ontwerp-landsverordening tot vaststelling van boek 4 en titel 7.3 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening erfrecht en schenking) (DWJ’ 09/011a, 546/RNA e.a.)

Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 17 februari 2009 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 8 februari 2010, bericht de Raad u als volgt.

De ontwerp-landsverordening tot vaststelling van Boek 4 en titel 7.3 van het Burgerlijk Wetboek (Landsverordening erfrecht en schenking) strekt, volgens de considerans, ertoe de overgang van het vermogen na het overlijden van de rechthebbende en het daarmee nauw verbonden schenkingsrecht te regelen.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.

Inhoudelijke opmerkingen
Algemeen

Het voorgestelde nieuwe Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) is ontleend aan het in 2003 ingevoerde Boek 4 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (hierna: het Nederlandse BW), met de nodige afwijkingen.
Uitgangspunt van het nieuwe erfrecht is dat iedereen vrij is om bij testament te beschikken over zijn vermogen. Als iemand geen testament heeft gemaakt, is het "erfrecht bij versterf" in titel 2 van Boek 4 van het BW van toepassing. Het erfrecht bij versterf moet zoveel mogelijk aansluiten bij de in de maatschappij levende opvattingen.
De belangrijkste afwijking van het Nederlandse erfrecht is de afschaffing van de legitieme portie ofwel het gedeelte van de erfenis waarop de afstammelingen van de erflater in ieder geval aanspraak kunnen maken. Deze wordt vervangen door een aanspraak van minderjarige kinderen op een som ineens voor verzorging en studie, en een som voor kinderen die zonder beloning in het bedrijf of in het huishouden van een ouder hebben gewerkt.
 

Ook wordt de positie van de langstlevende echtgenoot sterk verbeterd. Deze erft in beginsel alles, en de kinderen krijgen een geldvordering die pas opeisbaar wordt na zijn overlijden of op het moment dat hij in staat van faillissement is verklaard. Anders dan in Nederland geldt deze bescherming alleen indien de langstlevende ouder geen stiefouder van de kinderen is. Verder komt er een bescherming van de partner met wie de erflater ten minste tien jaar heeft samengeleefd (concubinaat).

Tot slot wordt de wettelijke regeling van de schenking aangepast. Uit pagina’s 5 en 6 van de memorie van toelichting blijkt verder dat diverse organisaties en bestuurlijke organen zijn geraadpleegd bij de totstandkoming van het voorgestelde nieuwe Boek 4 van het BW.

Voorlichting en inwerkingtreding
Het onderhavige ontwerp heeft tot gevolg dat het erfrecht van de Nederlandse Antillen ingrijpend wordt gewijzigd, met name de afschaffing van de legitieme portie en de versterking van de positie van de langstlevende echtgenoot.
De Raad adviseert de regering dan ook om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de onderhavige landsverordening op brede schaal voorlichting te geven aan de bevolking over de gevolgen van de wijziging van Boek 4 van het BW. Daarbij dient benadrukt te worden dat van de “wettelijke verdeling” van Afdeling I van Titel 3 van het onderhavige ontwerp kan worden afgeweken door het opstellen van een andersluidend testament.
De Raad adviseert om de periode tussen de vaststellingsdatum en de datum van inwerkingtreding van de onderhavige landsverordening zodanig te kiezen dat er voldoende tijd is om het bovenstaande te realiseren.

Het ontwerp
Artikel 3 (onwaardigheid om te erven)
In het voorgestelde artikel 3 van Boek 4 van het BW staan de gevallen opgesomd waarin iemand van rechtswege onwaardig is om te erven. Dat is onder meer het geval wanneer de vermoedelijk erfgenaam is veroordeeld wegens een jegens de erflater gepleegd misdrijf waarop gevangenisstraf met een maximum van ten minste vier jaren is gesteld (artikel 3, eerste lid, onder b). Ook is een vermoedelijk erfgenaam van rechtswege onwaardig om te erven als bij rechterlijke uitspraak is vastgesteld dat hij de erflater lasterlijk heeft beschuldigd van een misdrijf waarop gevangenisstraf van ten minste vier jaren is gesteld. Ingevolge het voorgestelde artikel 3, derde lid, van Boek 4 van het BW vervalt de onwaardigheid wanneer de erflater aan de onwaardige zijn gedraging op ondubbelzinnige wijze heeft vergeven. De termijn van vier jaren is hetzelfde als in Boek 4 van het Nederlandse BW.

De Raad wijst erop dat de strafmaxima in de Nederlandse Antillen hoger zijn dan in Nederland. Zo staat op eenvoudige mishandeling in Nederland maximaal drie jaren gevangenisstraf maar in de Nederlandse Antillen maximaal vier jaren gevangenisstraf. (artikel 300, eerste lid, van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, respectievelijk artikel 313, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen). Het zonder meer overnemen van de Nederlandse termijn leidt ertoe dat er in meer gevallen sprake zal zijn van onwaardigheid om te erven. Zo zal iemand die veroordeeld is voor eenvoudige mishandeling van een familielid, bijvoorbeeld een klap in het gezicht zonder dat dit ernstig letsel tot gevolg heeft gehad, onwaardig zijn om te erven. Hij zal dan immers moeten aantonen dat dit familielid hem ondubbelzinnig heeft vergeven.
Over de hierboven geconstateerde discrepantie tussen de strafmaxima in de twee landen is in de memorie van toelichting niets vermeld en de Raad is er niet van overtuigd dat dit wenselijk is. Het kan bovendien leiden tot meer rechtszaken over erfenissen.
De Raad adviseert de termijn van vier jaren in het nieuw voorgestelde artikel 3 aan te passen aan de Nederlands-Antilliaanse strafmaten, door deze naar zes jaren te brengen.

Artikel 13 (bescherming langstlevende echtgenoot)
Ingevolge het voorgestelde artikel 13 van Boek 4 van het BW verkrijgt de langstlevende echtgenoot van rechtswege de goederen van de nalatenschap. De kinderen ontvangen een geldvordering ter hoogte van hun erfdeel. Deze vordering is pas opeisbaar als de echtgenoot is overleden of in staat van faillissement is verklaard. Deze bescherming geldt niet van rechtswege voor stiefouders.
Op grond van het voorgestelde artikel 13, eerste lid, van Boek 4 van het BW kan de erflater in zijn testament bepalen dat de bescherming van de langstlevende echtgenoot ook van toepassing is als hij kinderen heeft die niet tevens het kind zijn van de langstlevende echtgenoot. Boek 4 van het Nederlandse BW maakt geen verschil tussen de gezamenlijke kinderen van de erflater en de langstlevende echtgenoot en andere kinderen.
Volgens de memorie van toelichting op pagina 9 en 10 kan van kinderen die niet verwant zijn aan de langstlevende echtgenoot niet worden verlangd dat zij tot de dood van hun – soms veel jongere – stiefouder moeten wachten op hun erfenis. De bescherming van de langstlevende echtgenoot moet dan wijken voor het belang van de kinderen van de erflater.
De Raad wijst erop dat de wettelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot evenmin van toepassing is als de overledene niet-gemeenschappelijke kinderen nalaat. In die gevallen zal de erflater een testament moeten opstellen, om te bewerkstelligen dat de langstlevende echtgenoot beschermd blijft. De Raad ziet voorts niet in waarom een stiefouder in beginsel moet worden uitgesloten van de wettelijke bescherming om kinderen eerder in het bezit van de erfenis te stellen. Het feit dat de langstlevende echtgenoot veel jonger is dan de erflater betekent nog niet dat deze geen behoefte aan bescherming heeft. Voorts past deze regel niet goed in het in paragraaf 6 op pagina 2 van de memorie van toelichting genoemde uitgangspunt dat de beschikkingvrijheid van het individu voorrang heeft op de aanspraken van kinderen op de erfenis.
De Raad adviseert de gemaakte keuze te heroverwegen en de wettelijke bescherming van de langstlevende echtgenoot ook te laten gelden, indien de overledene niet-gemeenschappelijke kinderen nalaat.

Artikelen 43a (misbruik van omstandigheden)
Ingevolge het voorgestelde artikel 43a, eerste lid, van Boek 4 van het BW kan een erfgenaam vorderen dat de rechter op grond van misbruik van omstandigheden de vermogensrechtelijke gevolgen van een door de dood ontbonden huwelijk uitsluit of beperkt, indien dit huwelijk niet meer dan vijf jaar heeft geduurd en daaruit geen kind is geboren. Deze regeling moet voorkomen dat vermogende ouderen of zieken worden verleid tot een huwelijk met personen die uitsluitend op hun erfenis uit zijn. Ingevolge het tweede lid van het voorgestelde artikel 43a van Boek 4 van het BW geldt een omgekeerde bewijslast. De langstlevende echtgenoot zal moeten bewijzen dat hij of zij geen misbruik heeft gemaakt van de afhankelijke positie van de overleden echtgenoot. Volgens de memorie van toelichting op pagina 34 is het, vanwege het afschaffen van de legitieme portie, wenselijk dat de vermogensrechtelijke gevolgen van huwelijken in gemeenschap van goederen kunnen worden uitgesloten. Daarbij wordt verwezen naar een Nederlandse zaak van een verpleger die in gemeenschap van goederen trouwde met een oudere, hulpbehoevende, rijke vrouw, en haar vervolgens vermoordde om zo de helft van haar vermogen te bemachtigen.

De Raad merkt allereerst op dat artikel 43a niet thuishoort in Boek 4 van het BW, maar eerder in het huwelijksvermogensrecht. Deze bepaling kan dan ook beter in Boek 1 van het BW worden opgenomen.
De Raad wijst er voorts op dat een vordering wegens misbruik van omstandigheden bij alle kortdurende huwelijken zonder kinderen kan worden ingediend. Hieronder vallen niet alleen huwelijken van 'erfenisjagers' met veel oudere partners, maar ook 'bonafide' huwelijken die na korte tijd door de dood worden ontbonden. Het risico bestaat dat kinderen uit een eerder huwelijk of andere familieleden gebruik maken van deze bepaling om de langstlevende echtgenoot dwars te zitten. De belanghebbenden hoeven in de procedure slechts te stellen dat het huwelijk door misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen. De langstlevende echtgenoot moet vervolgens bewijzen dat het huwelijk niet door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen, en dat de overledene de consequenties van zijn huwelijk goed kon overzien. De bewijslevering kan voor aanzienlijke problemen zorgen omdat volgens artikel 44, vierde lid, van Boek 3 van het BW, misbruik van omstandigheden niet alleen aanwezig kan zijn bij objectief vast te stellen omstandigheden zoals invaliditeit of een psychische aandoening, maar ook bij lichtzinnigheid of onervarenheid. Uit de memorie van toelichting op pagina 34 en 35 wordt niet duidelijk hoe de langstlevende echtgenoot kan bewijzen dat het huwelijk niet door misbruik van omstandigheden is gesloten. Dit zet de deur open naar slepende rechtszaken tussen de langstlevende echtgenoot en directe familieleden van de erflater.

In de memorie van toelichting bij artikel 43a op pagina 34 wordt verwezen naar een vergelijkbare regeling voor schenkingen in de voorgestelde artikelen 176 en 186 van van Boek 7 van het BW. Daarin gaat het echter om een heel andere situatie. De schenker wordt op grond van misbruik van omstandigheden bewogen tot het doen van een gift, komt vervolgens tot beter inzicht, en vordert zelf de ten onrechte gedane gift weer terug. De begiftigde heeft dan de bewijslast om aan te tonen dat er geen sprake was van misbruik van omstandigheden. Voorts is een schenking ingevolge het voorgestelde artikel 175, eerste lid, van Boek 7 van het BW een overeenkomst waarbij de schenker de begiftigde iets schenkt, zonder dat er van de begiftigde een prestatie tegenover staat. Dat is naar het oordeel van de Raad van een heel andere orde dan de ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen die door het sluiten van een huwelijk is ontstaan.

De Raad heeft dan ook bedenkingen tegen het voorgestelde artikel 43a van Boek 4 van het BW en geeft in overweging deze bepaling te schrappen uit de onderhavige ontwerp-landsverordening.

De memorie van toelichting
Afschaffing van de legitieme portie
Het nieuwe Boek 4 van het BW kent geen zogeheten legitieme portie meer. In het huidige Boek 4 worden erfgenamen in rechte lijn (kinderen en kleinkinderen) beschermd tegen volledige onterving. Een onterfde erfgenaam kan een beroep doen op zijn legitieme portie die, afhankelijk van het aantal erfgenamen, de helft tot driekwart bedraagt van hetgeen hij of zij anders zou hebben geërfd. Landen met een Anglo-Amerikaans (common law) rechtsstelsel kennen geen legitieme portie. In plaats daarvan kennen deze rechtsstelsels verzorgingsrechten voor de langstlevende echtgenoot en voor minderjarige of nog studerende kinderen. In Nederland is de legitieme portie bij de inwerkingtreding van Boek 4 van het Nederlandse BW niet afgeschaft, maar zijn de gevolgen beperkt.
Het voorgestelde artikel 35 van Boek 4 van het BW bevat verzorgingsrechten voor minderjarige en studerende kinderen. Kinderen die zonder beloning in het bedrijf of in de huishouding van hun ouders hebben gewerkt, krijgen op grond van het voorgestelde artikel 36 van Boek 4 van het BW eveneens recht op een billijke vergoeding.

De Raad acht het van groot belang dat het erfrecht bij versterf zoveel mogelijk aansluit bij de in de Nederlands-Antilliaanse samenleving heersende opvattingen. Dit erfrecht is immers van toepassing als de overledene geen testament heeft gemaakt. Uit de memorie van toelichting wordt niet duidelijk wat de heersende opvattingen in de Nederlands-Antilliaanse samenleving zijn over het recht van kinderen om van hun ouders te erven, en in het bijzonder over de afschaffing van de legitieme portie. In paragraaf 25 op pagina 5 van de memorie van toelichting wordt wel vermeld welke colleges en organisaties zijn geraadpleegd, maar er wordt niet ingegaan op de standpunten van die colleges en organisaties. Alleen wordt vermeld dat het bestuurscollege van het eilandgebied Bonaire geen bezwaar had.

De Raad adviseert in de memorie van toelichting uiteen te zetten hoe de afschaffing van de legitieme portie zich verhoudt tot de opvattingen en ontwikkelingen in de Nederlands-Antilliaanse samenleving.

De Raad wijst erop dat na de invoering van het nieuwe Boek 4 van het BW het Nederlandse en het Nederlands-Antilliaanse erfrecht sterker dan voorheen van elkaar zullen verschillen. Hierdoor kan het aantal conflicten toenemen over de vraag welk erfrecht van toepassing is op de nalatenschap van personen die banden hebben met meerdere landen binnen het Koninkrijk. De memorie van toelichting besteedt hier vrijwel geen aandacht aan. Alleen staat in paragraaf 26 van de memorie van toelichting op pagina 6 dat over deze afwijkingen van het Nederlandse erfrecht intensief contact is geweest met het Nederlandse ministerie van Justitie. Het standpunt van dit ministerie wordt echter niet weergegeven.
De Raad geeft in overweging in de memorie van toelichting in te gaan op de gevolgen van grotere verschillen met het Nederlandse erfrecht.

Artikel 27b (gerechtelijke vaststelling vaderschap)
In het voorgestelde artikel 27b van Boek 4 van het BW zijn de erfrechtelijke gevolgen geregeld indien een gerechtelijk vaderschap wordt vastgesteld na de verdeling van de boedel. In de memorie van toelichting op pagina 20 wordt verwezen naar de ontwerp-landsverordening gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. In het onderhavige deel van de toelichting staat echter niet dat een gerechtelijke vaststelling op grond van artikel 207a van Boek 1 van het BW geen gevolgen heeft voor de (verdeling van de) nalatenschap indien dit meer dan vijf jaren na het overlijden van de man wordt vastgesteld.
De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit onderdeel aan te vullen.

Artikel 28 (voortgezette bewoning)
Ingevolge het voorgestelde artikel 28, eerste en tweede lid, van Boek 4 van het BW kunnen de langstlevende echtgenoot en de huisgenoten van de erflater negen maanden in de gemeenschappelijke woning blijven wonen en de inboedel blijven gebruiken. Na afloop van die periode kunnen de erfgenamen de woning opeisen. In Nederland geldt ingevolge artikel 28 van Boek 4 van het Nederlandse BW een termijn van zes maanden. Op grond van artikel 165, eerste lid, van Boek 1 van het BW geldt de termijn van zes maanden in de Nederlandse Antillen ook in geval van een echtscheiding. De memorie van toelichting maakt niet duidelijk waarom voor een langere termijn is gekozen.
De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit punt aan te vullen.

Pagina 41 (artikelen 98 tot en met 108)
De Raad adviseert in de memorie van toelichting onder het opschrift “Artikelen 98 tot en met 108” te vermelden dat, evenals in het Nederlandse BW, artikel 99 niet bestaat.

Artikel 102 (noodtestament)
In het voorgestelde artikel 102 van Boek 4 van het BW staan de ambtenaren genoemd tegenover wie een erflater in buitengewone omstandigheden, waaronder rampen en gevechtshandelingen, een noodtestament kan maken. Hieronder valt ook “elke openbare ambtenaar”. In de memorie van toelichting op pagina 41 staat niet wie onder ‘openbare ambtenaar’ verstaan moeten worden. In artikel 102 van Boek 4 van het Nederlandse BW staat dat het om een door de minister van Justitie bevoegd verklaarde ambtenaar moet gaan.
De Raad adviseert het begrip ‘openbare ambtenaar’ in het ontwerp te definiëren voor zover dit nog heeft plaatsgevonden in het Burgerlijk Wetboek. Ingeval het Burgerlijk Wetboek reeds een definitie van voornoemd begrip bevat, dan geeft de Raad in overweging in de memorie van toelichting naar de bestaande definitie te verwijzen, ter verduidelijking van dit begrip.

Artikel 178 (einde bewind)
Ingevolge het voorgestelde artikel 178, eerste lid, tweede volzin, van Boek 4 van het BW eindigt het bewind ten behoeve van een rechtspersoon door diens ontbinding, en voorts door diens opzegging, wanneer dertig jaren na het overlijden van de erflater zijn verlopen. Uit de memorie van toelichting op pagina 66 wordt niet duidelijk waarom een rechtspersoon dertig jaren moet wachten alvorens het bewind kan worden opgezegd.
De Raad adviseert de keuze voor deze termijn nader te motiveren in de memorie van toelichting.

Artikel 28 Landsverordening op het Notarisambt
Ingevolge artikel 28 van de Landsverordening op het Notarisambt is bij het opstellen van een testament de aanwezigheid van getuigen niet meer vereist. Dit geldt overigens niet alleen voor testamenten, maar ook voor de akte van openbare verkoop, verhuur, verpachting of aanbesteding. De memorie van toelichting op pagina 113 en 114 bij deze bepaling maakt niet duidelijk waarom ook in die gevallen geen getuigen meer zijn vereist. Voorts kan de notaris de aanwezigheid van getuigen vereisen; de memorie van toelichting maakt niet duidelijk in welke gevallen zulks nuttig en noodzakelijk kan zijn.
De Raad adviseert de memorie van toelichting op dit onderdeel aan te vullen.

Financiële paragraaf
In de memorie van toelichting is geen financiële paragraaf opgenomen zoals voorgeschreven in artikel 3 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land (P.B. 2001, no. 40). Uit de overige aan de Raad overgelegde stukken kan de Raad opmaken dat de onderhavige ontwerp-landsverordening geen financiële gevolgen heeft voor het Land. Een advies van de Directie Financiën zoals vereist in artikel 2 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land ontbreekt echter, om welke reden het voor de Raad niet onomstotelijk vast staat dat deze ontwerp-landsverordening geen financiële gevolgen heeft.

Uitgaande van de aan de Raad overgelegde stukken geeft de regering in overweging om zowel artikel 2, eerste lid, als artikel 3 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land in acht te nemen.

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting geeft de Raad aanleiding tot het maken van wetstechnische en redactionele opmerkingen. De Raad volstaat met het geven van een aantal voorbeelden.

Het ontwerp
– Artikel I: het opschrift ”Boek 4 wordt vervangen door:” dient te worden gewijzigd in “Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen door:”.
– Artikel I: in artikel 9 dient “Ten einde” te worden gewijzigd in “Teneinde”.
– Artikel IV: in onderdeel B dienen de woorden “dat zowel” één maal te worden geschrapt.
– Artikel V: in onderdeel 3 dienen de aanduidingen “4.”, “5.” en “6.” voor de tekst van het nieuw voorgestelde artikel 193 te worden gewijzigd in onderscheidenlijk “1.”, “2.” en “3.”.
– Artikel XI: in onderdeel 3, dient het opschrift te luiden: “Na artikel 37 wordt in afdeling 2 een artikel ingevoegd, luidende:”.
– Artikel XIII: in onderdeel 6 dient “In artikel 9, derde lid,” te worden gewijzigd in “In artikel 9”.
– Artikel XIII: in onderdeel 12 dient “In artikel 26, onderdeel a,” te worden gewijzigd in “In artikel 26, onderdeel I, onder a”.
– Artikel XIII: in onderdeel 18 dient de aanduiding “4.” voor de tekst van het vierde lid van het te wijzigen artikel 41 te worden geschrapt aangezien de leden van de artikelen in de Successiebelastingverordening 1908 (P.B. 1908, no. 48) niet zijn genummerd.
– Artikel XV: in artikel 19, onderdeel 1, van de Registratieverordening 1908 (P.B. 1908, no. 47) dienen de termen “olographische of geheime testamenten” en “testamenten” alsmede “artikel 961 van Boek 4” te worden gewijzigd in onderscheidenlijk “onderhandse uiterste willen”, “uiterste willen” en “artikel 97 van Boek 4”.
– Artikel XVIII: in onderdeel 1 dient het opschrift “Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:” te worden gewijzigd in “In artikel I wordt na artikel 23 een artikel ingevoegd, luidende:”.
– Artikel XVIII: in onderdeel 2 dient het opschrift “Na titel 3 wordt een titel ingevoegd, luidende:” te worden gewijzigd in “In artikel I wordt na titel 3 een titel ingevoegd, luidende:”.
– Artikel XVIII: in onderdeel 3 dient het opschrift “In titel 7 wordt na artikel 144 een artikel, te weten artikel 146, ingevoegd, luidende ” te worden gewijzigd in: “In artikel I wordt na artikel 144 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:”.
– Artikel XIX: de voorgestelde wijziging in onderdeel 1, dient als volgt te luiden: “Onder verwijdering van de punt aan het eind van de volzin wordt in artikel 1 toegevoegd:, alsmede ter regeling van het overgangsrecht ter zake van de door de Landsverordening erfrecht en schenking aangebrachte wijzigingen in de wetgeving buiten het nieuwe Burgerlijk Wetboek.”.

De memorie van toelichting
– Op pagina 66, in de eerste volzin van de toelichting bij artikel 178, dient "rechthebbend eis" vervangen te worden door "rechthebbende is".
– Op pagina 78, in de toelichting bij artikel 202, in onderdeel 5 dient de volzin "Het is niet zinvol voor een kind." te worden geschrapt omdat deze overbodig is.
– Op pagina 92, in onderdeel 1 bij artikel 175 dient "vederpartij" te worden gewijzigd in "wederpartij".
– Op pagina 124 e.v., bij artikel XVIII, dient er rekening mee te worden gehouden dat de Landsverordening overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek (P.B. 2000, no. 119) slechts drie artikelen bevat, te weten artikelen I, II en III, en dat de overige in voornoemde landsverordening vermelde artikelen, subartikelen zijn.

 

De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.

Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerp-landsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 10 februari 2010

de Ondervoorzitter,   de Secretaris,

 

_____________________   ____________________
Prof mr. F.B.M. Kunneman    mevr. mr. C.M. Raphaëla