no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/19-13-LV

Uitgebracht op : 29/08/2013
Publicatie datum: 12/09/2013

Ontwerplandsverordening tot vaststelling van de begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2014 (zaaknummer 2013/042863)

Ontwerplandsverordening tot vaststelling van de begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2014
(zaaknummer 2013/042863)

Advies: Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 1 augustus 2013, dat de Raad van Advies op 2 augustus 2013 heeft ontvangen, om het oordeel van de Raad inzake bovengenoemd onderwerp en naar de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 29 augustus 2013, bericht de Raad u als volgt.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

I. Algemene opmerkingen

1. Kwaliteit van de ontwerpbegroting 2014

Volgens de Raad is het belangrijk dat reeds bij de aanvang van de voorbereidingsfase van een ontwerpbegroting aandacht wordt besteed aan de eisen van kwaliteit waaraan het ontwerp en de memorie van toelichting moeten voldoen.
Bij de toetsing van de ontwerplandsverordening tot vaststelling van de begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2014 (hierna: ontwerpbegroting 2014) en de toelichting daarop heeft de Raad kunnen constateren dat meer dan voorheen aandacht is besteed aan de voorbereiding van de memorie van toelichting. Dat neemt niet weg dat bepaalde hoofdstukken van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting 2014 technische en redactionele onvolkomenheden bevatten die gecorrigeerd moeten worden.
De Raad spreekt de wens uit dat door de aangekondigde nieuwe aanpak in de toekomst meer verbetering zichtbaar zal zijn in de kwaliteit van de memorie van toelichting bij een ontwerpbegroting.

2. Risico’s waarmee rekening dient te worden gehouden

De Raad wil de aandacht van de regering vragen voor de volgende bijzondere risico’s waarmee de regering naar het oordeel van de Raad rekening dient te houden in de ontwerpbegroting 2014.

a. Het normbekostigingsstelsel “Vergoeden en Verantwoorden” (V&V stelsel)
Op pagina 4, tweede alinea van onderaf, van de bij het onderhavige spoedadviesverzoek op de ontwerpbegroting 2014 gevoegde brief van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van 1 juli 2013
(kenmerk 2013/038452) wijst de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer op een risico van NAf 143 miljoen binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport. Deze kosten worden onder meer in verband gebracht met het V&V stelsel.
De Raad adviseert de regering om in de memorie van toelichting aan te geven hoe zij op onderwijsgebied met het jaarlijks terugkomend risico van NAf 143 miljoen als gevolg van onder meer het V&V stelsel omgaat, en hoe de regering van plan is dit risico terug te dringen.

Het is de Raad niet bekend of er een evaluatie is verricht naar de toereikendheid van de subsidie op basis van het V&V stelsel en of dit een goed instrument is gebleken voor niet alleen de kostenbeheersing maar ook voor de kwaliteit van het onderwijs. Indien een dergelijke evaluatie is verricht, adviseert de Raad de regering in de Algemene Beschouwingen tevens op de resultaten daarvan in te gaan

b. Aangekondigde aanpassing van de basisverzekering ziektekosten
Bij de behandeling van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten in de Staten heeft de regering aangekondigd deze te zullen evalueren en dat zo spoedig mogelijk door middel van zogenaamde reparatiewetgeving de gebreken, moeilijkheden en ongewenste gevolgen van de basisverzekering ziektekosten worden hersteld.
Het is de Raad opgevallen dat in de ontwerpbegroting 2014 noch in de meerjarenbegroting rekening is gehouden met de aangekondigde aanpassing van de basisverzekering ziektekosten middels de beoogde reparatiewetgeving. Het is voor de Raad niet duidelijk of voornoemde aanpassing negatieve gevolgen zal hebben voor de Begroting voor het dienstjaar 2014 (hierna: Begroting 2014) of dat de aanpassing budgetneutraal zal gebeuren. De Raad sluit niet uit dat bedoelde aanpassing voor belangrijke verschuivingen op de Begroting 2014 en de meerjarenbegroting zal zorgen en adviseert de regering nu al daarop voorbereid te zijn, en die eventueel reeds nu aan te geven in de toelichting op de ontwerpbegroting 2014.

c. Kapitaalinvesteringen en exploitatiekosten
De Raad constateert dat er een aantal investeringen voorgenomen zijn waarvan op voorhand vaststaat dat daaraan exploitatielasten verbonden zullen zijn. Als voorbeeld noemt de Raad het voornemen van de regering om een multifunctioneel gebouw te Tera Cora te bouwen ter versterking van de bejaardenzorg (Zie “Functie 07 Overige Algemeen Beheer” en pagina 7 van de Algemene Beschouwingen bij het ontwerp van de nota van wijziging op het ontwerp van de Eerste Suppletoire begroting 2013, waarover de Raad reeds op 21 augustus 2013 advies (RvA no. RA/17-13-LV) heeft uitgebracht).
Uit de ontwerpbegroting 2014 blijkt echter niet of de onderhoudskosten c.q. exploitatiekosten verbonden aan bedoelde investeringen structureel van aard zijn en ook niet of deze kosten al dan niet ten laste van de overheid zullen komen. Dit geldt ook voor het schoolgebouw voor de huisvesting van de bedrijfsopleiding voor het maritiem centrum en de verschillende investeringen in voorzieningen bij enkele stranden ter verbetering van het toeristisch product. (noot 1)
De Raad adviseert de regering om de memorie toelichting op de ontwerpbegroting 2014 aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

d. Financiering door Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen
De Raad constateert dat de middelen die door de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (hierna: SONA) ter beschikking worden gesteld, niet op de ontwerpbegroting 2014 zijn opgevoerd. De Raad is van oordeel dat de ontwerpbegroting 2014 daardoor onvolledig is en bovendien strijdig is met artikel 4, tweede lid, van de Landsverordening comptabiliteit 2010. Bedoeld artikel schrijft duidelijk voor dat voornoemde samenwerkingsmiddelen separaat als een bate en last worden geraamd en verantwoord, waarbij de uitgaven naar functie worden ingedeeld. Dit houdt in dat niet alleen de uitgaven en middelen op de begroting moeten verschijnen doch deze moeten eveneens functioneel worden ingedeeld.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de Raad met zich mee dat ook de middelen die door SONA ter beschikking zullen worden gesteld op de Begroting 2014 zichtbaar dienen te zijn, niet alleen in verband met de voldoening aan voornoemd artikel, maar ook en vooral om maatregelen te kunnen treffen indien die middelen onverhoopt niet verkregen worden. Daarnaast vraagt de Raad de bijzondere aandacht van de regering voor projecten waarbij sprake is van medefinanciering door het Land en SONA. Immers, SONA zal tot eind 2014 operationeel zijn. De Raad geeft als voorbeeld het Implementatieplan Gevangenis waarvoor Nederland via SONA een bijdrage levert van ongeveer NAf 2,9 miljoen (pagina 58 van de Algemene Beschouwingen).
De Raad heeft uit de media kennisgenomen van de door de regeringen van Curaçao en Nederland gemaakte afspraken over de effectieve besteding van de samenwerkingsmiddelen via SONA en de Antilliaanse medefinancieringsorganisatie (Amfo). De regeringen van beide landen zouden hebben afgesproken dat Curaçao NAf 2 miljoen reserveert op de Begroting 2014 voor de financiering van de projecten die nu nog via de Amfo worden uitgevoerd. Vanaf 2015 neemt Curaçao de financiering van de non-gouvernementele organisaties (ngo’s) over en zal Curaçao jaarlijks zo’n NAf 8 miljoen moeten reserveren voor de ngo’s.
De Raad adviseert de regering de ontwerpbegroting 2014 op bovengenoemd punt aan te vullen.

e. Overheidsbedrijven
In het tweede tekstblok op pagina 34 van de Nota van Financiën (hierna: Nota) staat dat er een traject loopt voor het wettelijk verankeren van dividendbeleid en dat gewerkt wordt aan een plan van aanpak dat voorziet in een minimumafdracht aan de regering door de daarvoor in aanmerking komende overheidsbedrijven. Deze door de regering te realiseren taakstelling zou op termijn ten minste NAf 25 miljoen per jaar moeten opleveren.
De Raad vindt dat de meerjarige verhoging van NAf 5 miljoen op de ontwerpbegroting 2014 en de meerjarenbegroting (Nota, pagina 34, derde tekstblok) een risico voor de overheid inhoudt.
De Raad adviseert de regering om in de memorie van toelichting haar beleid duidelijk toe te lichten en aan te geven welke concrete plannen er zijn om de eventuele slechte financiële situatie van de overheidsbedrijven te verbeteren, om zodoende de in de Begroting 2014 en de meerjarenbegroting opgenomen bedragen te kunnen handhaven

f. Personeelslasten
Op pagina 3, vijfde alinea, van de brief van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van 1 juli 2013 (kenmerk 2013/038452) adviseert de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer om effectieve maatregelen te nemen zodat het gecorrigeerde personeelsplafond niet wordt overschreden. Daar staat ook dat de reeds in gang gezette maatregelen in 2013 en de voorgenomen maatregelen in het kader van het optimaliseringstraject in de personele sfeer een structurele doorwerking in de meerjarenbegroting moeten hebben en dat gelet daarop ook in Begroting 2014 een bedrag van NAf 20,0 miljoen is afgevoerd.
De Raad concludeert uit het voorgaande dat zowel de (ontwerp)begroting 2014 als de meerjarenbegroting is bijgesteld, in 2014 met NAf 20,0 miljoen, als gevolg van maatregelen die nog niet geëffectueerd zijn maar wel “in gang gezet zijn”.
De Raad is van oordeel dat dat aanzienlijke financiële risico’s met zich kan meebrengen, als de maatregelen uiteindelijk niet op de verwachte datum effectief zijn.
De Raad adviseert de regering met het oog daarop de nodige voorzieningen te treffen en deze toe te lichten voor het geval het verwachte resultaat niet of niet tijdig wordt bereikt.

g. Het uitblijven van de bouw van een nieuw ziekenhuis
Er is lange tijd door de regering gesproken over de bouw van een nieuw en modern ziekenhuis. De verwachting daarbij was ook dat met de bouw van een dergelijk ziekenhuis – naast betere zorg – de kosten van de medische zorg teruggedrongen kunnen worden.
De Raad constateert echter dat in de ontwerpbegroting 2014 geen middelen worden gereserveerd voor de bouw van een nieuw ziekenhuis. Ook blijkt niet uit de Algemene Beschouwingen dat de bouw van een nieuw ziekenhuis door derden zal worden gefinancierd en ook niet wanneer dat eventueel zal gebeuren. In eerdere projecties was een nieuw en efficiënt ziekenhuis een integraal en cruciaal onderdeel van kostenbeheersing in de medische zorg. Het uitblijven van een nieuw ziekenhuis en een onduidelijk beeld wanneer dat wel kan worden gerealiseerd, kan naar het oordeel van de Raad van invloed zijn op die eerdere projecties en dus op de kosten gemoeid met de medische zorg. Deze kosten zullen door de Sociale Verzekeringsbank, als uitvoeringsorgaan van de basisverzekering ziektekosten, moeten worden gedragen en bij een eventueel tekort door het Land moeten worden gedekt.
De Raad adviseert de regering reeds nu rekening te houden met het risico dat het Land bedoeld tekort zal moeten dragen.

3. De onderbouwing van de ontwerpbegroting 2014

Artikel 2 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 schrijft voor dat de begroting, de meerjarenbegroting en de jaarrekening tezamen met de toelichtingen een inzicht moeten geven in zowel de financiële positie als de baten en lasten zodat met betrekking tot beide een verantwoord beeld kan worden gevormd. Voorts bepaalt artikel 14, tweede lid, van voornoemde landsverordening dat de begroting zowel per hoofdstuk als per functie wordt toegelicht. In het derde tot en met het zesde lid van artikel 14 zijn de gegevens genoemd die de toelichting bij de begroting moet bevatten, waaronder de factoren die aan de ramingen ten grondslag liggen en voor zover mogelijk gegevens omtrent de omvang van de activiteiten of prestaties die worden beoogd (beleidsmatige begroting).
De Raad juicht toe dat de toelichting op de ontwerpbegroting 2014 belangrijke verbeteringen vertoont in vergelijking met voorgaande jaren, zowel voor wat betreft de nieuwe indeling als onderdeel van de nieuwe “verantwoorde beleidsbegroting” als voor wat betreft de inhoud en de verzorging van de aangeleverde tekst.
De Raad vraagt echter ook deze keer de bijzondere aandacht van de regering voor het duidelijker in beeld brengen van de beleidsvoornemens die in de Algemene Beschouwingen worden opgenomen. Dat betekent dat een beleidsvoornemen niet alleen duidelijk geformuleerd moet worden – wat nu over het algemeen niet het geval is – maar dat ook aangegeven moet worden welke activiteiten verricht zullen worden om dat voornemen te verwerkelijken en welke meetbare resultaten gedurende en na het hele traject verwacht worden. Daarnaast dienen de beleidsvoornemens gerelateerd te worden aan de begrote bedragen voor het betrokken dienstjaar en/of de daaropvolgende dienstjaren in de meerjarenbegroting en aan een tijdsplanning voor de realisering daarvan.
De Raad geeft hieronder het volgende voorbeeld waarbij niet voldaan wordt aan de vereisten van een deugdelijke toelichting en waardoor moeilijk dan wel in mindere mate voldaan wordt aan het vereiste zoals geformuleerd in de artikelen 2 en 14 van de Landsverordening comptabiliteit 2010. Dit verzwakt mede de autorisatie-, sturings- en beleidsfunctie van de begroting als een afgeleide van het budgetrecht van de Staten.

Uit het hoofdstuk “Ministerie van Justitie” van de Algemene Beschouwingen kan de Raad bijvoorbeeld niet afleiden wat de gemeenschap uitgedrukt in cijfers aan criminaliteit ondervindt, wat het beleid van de regering specifiek zal zijn om die situatie te veranderen, wat de regering precies wil veranderen (bijvoorbeeld criminaliteitscijfer moet van x naar ij), hoe (met welke middelen) en per wanneer de regering de situatie wil veranderen (streefdatum) en wat dat zal kosten (doelstelling gerelateerd aan de begrote bedragen). Het op deze wijze projecteren van voornemens zonder dat er duidelijke en specifieke doelstellingen en acties worden aangegeven en de economische en financiële gevolgen daarvan worden gekwantificeerd, draagt naar het oordeel van de Raad niet bij aan de sturings- en beleidsfunctie die de begroting aan het parlement dient te bieden. Immers het parlement moet in staat worden gesteld om voornoemd beleid bij de uitvoering ervan te kunnen evalueren.

De Raad concludeert dat de toelichting op de ontwerpbegroting 2014 grote verbeteringen vertoont in vergelijking met voorgaande jaren. Gezien het voorgaande is er echter nog ruimte voor verdere verbetering. De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

4. Bekendmaking van het project “Verantwoorde beleidsbegroting”

Op pagina 4 van de Algemene Beschouwingen staat dat het project “Verantwoorde beleidsbegroting” in 2012 is opgestart en dat de nieuwe manier van begroten zijn aanvang heeft gevonden in de Begroting 2014.
De Raad is ervan op de hoogte dat de verschillende ministeries en Hoog Colleges van Staat informatie ter zake hebben gekregen.
De Raad adviseert de regering in verband met de transparantie en kenbaarheid van beleid, voor het project “Verantwoorde beleidsbegroting” middelen beschikbaar te blijven stellen om gedegen voorlichting ter zake te blijven geven aan zowel het ambtelijk apparaat als aan de Staten.

5. Stimulering van de economie

In de inleiding van de Algemene Beschouwingen staat op pagina 3 dat de regering besloten heeft het saneringsplan aan te vullen met economie stimulerende maatregelen en dat de regering in dat kader diverse investeringen zal doen in de sociaal – economische en educatieve infrastructuur. Volgens de Algemene Beschouwingen zou dit in het belang zijn van het behoud van de sociale cohesie, waarbij de negatieve effecten op de economie welke direct uitgaan van de bezuinigingsmaatregelen worden opgevangen en waarbij het groeipotentieel van de economie wordt vergroot (economische impuls).
De Raad is van oordeel dat sociale cohesie uiteraard zeer toe te juichen is en ook voor de economie gezond is, maar dat neemt niet weg dat de regering vooral voorwaarden moet scheppen die op directe wijze een stimulerend effect hebben op de economie. De Raad denkt hierbij vooral aan voorwaarden die de exportsector bevorderen teneinde een verslechtering van de betalingsbalans tegen te gaan. Over het algemeen mist de Raad in de memorie van toelichting concrete maatregelen die dergelijke directe stimulering van de economie teweeg moeten brengen in het jaar 2014.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het voorgaande.

6. Cijfers betreffende 2012 en 2013

De tabellen in de Algemene Beschouwingen geven met uitzondering van pagina 13 en in tegenstelling tot die in de Nota van Financiën, géén inzicht in de realisatiecijfers van 2012 en de prognose voor 2013, en zelfs niet in die van de Begroting voor het dienstjaar 2013 (hierna: Begroting 2013), waardoor de Algemene Beschouwingen naar het oordeel van de Raad minder bruikbaar zijn als beleidsinstrument. De begrote bedragen voor 2014 kunnen immers niet worden afgezet tegen die van 2012 en 2013.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen op bovengenoemd punt aan te vullen.

7. Instrumenten en doelstellingen

Het is de Raad opgevallen dat instrumenten in de Algemene Beschouwingen meermalen en in diverse ministeries worden genoemd die moeten dienen tot het bereiken van de operationele doelstellingen, maar dat die zogenaamde instrumenten veeleer doelstellingen zijn.
De Raad verwijst in dit verband naar bijvoorbeeld pagina 195, onderdeel “C. Voorkoming en vroege opsporing van gezondheidsbedreigingen en gezondheidsrisico’s bij de bevolking” waar verwezen wordt naar het instrument deskundigheidsbevordering. Naar het oordeel van de Raad is dit geen instrument maar een doelstelling.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen met het oog op het voorgaande aan te passen.

II. De ontwerpbegroting 2014 en de meerjarenbegroting

1. Staatsorganen en overige algemene organen

In de eerste tabel op pagina 10 van de Algemene Beschouwingen, behorende bij de paragraaf “Raad van Advies”, staan geen bedragen gereserveerd voor “Instrument C: in de jaren 2016 en 2017 zullen er medewerkers stage lopen bij de Raad van State in Nederland”.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landverordening comptabiliteit 2010 dient de begroting op duidelijke en stelselmatige wijze de aard en omvang van alle begrote baten en lasten en de saldo daarvan te weergeven. Dit houdt in dat niet kan worden volstaan met het opnemen van “p.m.” De Raad van Advies heeft bovendien een begroting aangeboden aan de regering waarin de ontbrekende bedragen wel zijn opgenomen.
De Raad adviseert de regering voornoemde tabel aan te vullen met de ontbrekende bedragen.

2. De cijfers over 2014 tot en met 2017

De in de ontwerpbegroting 2014 opgenomen bedragen met betrekking tot de organisatorische eenheden betreffen niet alleen het dienstjaar 2014, maar ook de dienstjaren 2015 tot en met 2017. De Raad constateert dat voor vrijwel alle functies hetzelfde bedrag over de jaren 2014 tot en met 2017 op de meerjarenbegroting wordt opgenomen.
Omstandigheden als gefaseerde uitvoering van beleidsvoornemens of beleidswijzigingen als gevolg van gewijzigde omstandigheden, verwachte wijziging van de inflatiecijfers en/of demografische veranderingen hebben gevolgen voor de omvang van de meerjarenramingen. Aangezien de gebudgetteerde bedragen in de regel meerjarig gelijk blijven, lijkt het er op dat genoemde (voorbeeld-) omstandigheden niet zijn verwerkt in de meerjarenramingen.

De Raad noemt als voorbeeld het Hoofdstuk “Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning” waar op een enkele sporadische uitzondering na (pagina 75 van de Algemene Beschouwingen) de begrote bedragen voor een beleidsartikel hetzelfde is in 2014 als in 2017. Men zou derhalve kunnen stellen dat de meerjarenbegroting onvoldoende doordacht is en dat daardoor ramingen van slechts 1 jaar (2014) zijn overlegd.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting nader toe te lichten om welke redenen de gebudgetteerde bedragen over de periode 2014-2017 vrijwel gelijk blijven. In het licht daarvan adviseert de Raad in de memorie van toelichting tevens aan te geven op welke wijze de door de diverse organisatorische eenheden te verrichten taken zich in de jaren 2013 tot en met 2015 zullen ontwikkelen.
De Raad adviseert ook de nodige stappen te nemen zodat de meerjarenbegroting behorende bij de begroting voor het dienstjaar 2015 een beter inzicht geeft in de meerjarige financiële gevolgen.

III. Inhoudelijke opmerkingen met betrekking tot de memorie van toelichting

1. Algemeen

De memorie van toelichting behorende bij de ontwerpbegroting 2014 bestaat uit de onderdelen Algemene Beschouwingen en de Nota. De Raad behandelt de Nota in een apart onderdeel.

2. Staatsorganen en overige algemene organen

Op pagina 17 van de Algemene Beschouwingen, onderdeel “Ombudsman”, staat dat de gevolgen van het niet naleven van de uit het Verdrag voor de rechten van het kind voortvloeiende verplichtingen voor de Ombudsman aanleiding zijn om te onderzoeken in hoeverre het mogelijk is om vooruitlopend op een formalisering van deze werkzaamheden het bureau van de Ombudsman nu reeds op deze komende taken voor te bereiden.
Het uitvoeren van deze taak is volgens de Algemene Beschouwingen afhankelijk van de mogelijkheid van de Ombudsman om op korte termijn het personeelsbestand uit te breiden gebaseerd op de in het verleden goedgekeurde ontwikkelvariant voor het Bureau Ombudsman Curaçao.
De Raad constateert dat de begrote bedragen voor de Ombudsman echter tot en met 2017 ongewijzigd blijven. De Raad is van oordeel dat de Ombudsman goed en onmisbaar werk verricht in het belang van met name de burgers, waardoor getracht moet worden om al het nodige te doen zodat het personeelsbestand tot een verantwoord niveau zal worden gebracht.

3. Ministerie van Algemene Zaken

Op pagina 29 van de Algemene Beschouwingen staat dat de middelen budgetneutraal worden overgeheveld van Plan Nashonal pa Desaroyá Bario (PNB) naar een subsidiepost “Overige Uitgaven Algemeen Bestuur” ten behoeve van Reda Sosial.
Daaruit leidt de Raad niet af dat PNB zal worden opgeheven.
De Raad adviseert de regering om in de memorie van toelichting aan te geven wat er vervolgens met PNB zal gebeuren.

4. Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening

Uit het hoofdstuk “Ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening” (hierna: Ministerie van BPD) in de Algemene Beschouwingen kan niet worden opgemaakt welke concrete instrumenten worden ingezet om de doelstellingen te realiseren, waarbij meetbaar moet zijn welke resultaten binnen welke termijn gehaald moeten worden. De Raad maakt uit de Algemene Beschouwingen evenmin op welke termijn de doelstellingen moeten zijn verwezenlijkt.
De Raad is van mening dat in de Algemene Beschouwingen niet alleen duidelijk geformuleerde beleidsvoornemens moeten worden opgenomen met de activiteiten die daarvoor zullen worden verricht en de financiële gevolgen die daaraan verbonden zijn, maar ook welke instrumenten voor het bereiken van de doelstellingen worden ingezet en welke – meetbare – resultaten op welke termijn gehaald moeten worden. Dit draagt bij aan de sturings- en beleidsfunctie die de begroting aan het parlement dient te bieden, omdat het parlement dan in staat wordt gesteld om het beleid bij de uitvoering ervan te evalueren.
De Raad adviseert de regering om de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

5. Ministerie van Justitie

a. Overwerk politie
Er is op de ontwerpbegroting 2014 een bedrag van NAf 12,3 miljoen gebudgetteerd voor overwerk. Het voor overwerk gebudgetteerd bedrag neemt in de jaren 2015 tot en met 2017 toe. De Raad constateert dat de uitgaven in het kader van overwerk een structureel karakter vertonen. Ook de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer vraagt in haar brief van 8 juli 2013 (kenmerk 2013/040869) de aandacht van de regering hiervoor. In voornoemde brief is de aandacht gevraagd voor met name de overschrijding van de personeelsbudgetten die vooral veroorzaakt wordt door een overschrijding van het overwerkbudget bij de Korps Politie Curaçao met circa NAf 9,0 miljoen. De Raad merkt verder op dat reeds bij de behandeling van de nota van wijziging op de Eerste Suppletoire Begroting 2013 een structurele verhoging van NAf 4 miljoen aan overwerk is geconstateerd die overigens meerjarig doorwerkt. In zijn advies over voornoemde nota van wijziging heeft de Raad ook kanttekeningen geplaatst hierover. (noot 2)
Aangezien voornoemd bedrag enorm op de begroting van het Ministerie van Justitie drukt, adviseert de Raad de regering om een oplossing te vinden voor dit structurele probleem.

b. Indicatoren Openbaar Ministerie
In het “Jaarverslag 2012, Openbaar Ministerie, Parket Procureur-Generaal” blijkt dat er in totaal 63 zittingsdagen zijn geweest (34 voor regulier hoger beroep). Met dit aantal hoger beroepszittingsdagen zal volgens de Raad ongetwijfeld het aantal zittingsdagen in Eerste Aanleg beduidend meer zijn dan het aantal vermeld op pagina 46 van de Algemene Beschouwingen. Overigens geldt dit ook voor de andere genoemde cijfers op pagina 46 van de Algemene Beschouwingen.
De Raad adviseert de regering de cijfers ter zake op juistheid te controleren.

c. Motivering begrote bedragen en beleid
Zoals de Raad reeds naar voren heeft gebracht in het onderdeel “I. Algemene opmerkingen”, onder “2. De onderbouwing van de ontwerpbegroting 2014” van dit advies, schiet de onderbouwing van de ontwerpbegroting 2014 ook voor wat betreft het hoofdstuk “Ministerie van Justitie” tekort. Het beleid is bijvoorbeeld heel algemeen geformuleerd en de vertaling naar de begrote bedragen wordt onvoldoende toegelicht. De Raad verwijst bijvoorbeeld naar pagina’s 46, 49 en 56 van de Algemene Beschouwingen.
Op subfunctie “131201 Opleidingsinstituut RH & VH” bijvoorbeeld is een bedrag begroot van ongeveer NAf 5,3 miljoen. Op pagina 48 van de Algemene Beschouwingen staat onder het onderdeel “UO Opleidingsinstituut Rechtshandhaving en Veiligheid” dat cursussen en opleidingen zullen worden verzorgd.
De Raad gaat ervan uit dat reeds bekend is welke cursussen en opleidingen in 2014 verzorgd zullen worden. De Raad adviseert de regering om een beeld te geven van ten minste een aantal van die cursussen en opleidingen.

Op pagina 43 van de Algemene Beschouwingen staat voorts dat het van belang is om inzicht te hebben in de effectiviteit van het bestaande beleid en om zicht te hebben op de terreinen binnen het beleidsdomein, waarvoor nieuw beleid moet worden ontwikkeld.
Aangezien er te weinig informatie in dit hoofdstuk wordt gegeven, kan de Raad aan de hand hiervan geen inzicht verkrijgen in de verwachte effectiviteit van het beleid en heeft de Raad geen zicht op de terreinen binnen het beleidsdomein.
De Raad adviseert de regering – met name gezien het gevoel dat onder de gemeenschap leeft, dat de criminaliteit meer maar ook zwaarder is geworden – bijzondere aandacht te besteden aan het completeren van dit hoofdstuk met een meer uitgewerkt en gemotiveerd beleid ten aanzien van de cijfers op de ontwerpbegroting 2014.
De Raad adviseert ook om daar waar bestaand beleid vervangen wordt door nieuw beleid, aan te geven op welk punt het bestaand beleid niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd.

Als voorbeeld van een concrete doelstelling wijst de Raad op pagina 47 van de Algemene Beschouwingen, laatste alinea. Daar wordt concreet aangegeven, dat de Landsrecherche door middel van investeringen verwacht de doorlooptijden van onderzoeken met 10% te kunnen verlagen. Des te meer nu een bedrag van slechts NAf 65.000 daarvoor is opgenomen op de ontwerpbegroting 2014 (subfunctie “131200 Landsrecherche”) zou daar bij vermeld moeten worden, wat gedaan zal worden om die verlaging te bereiken.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het voorgaande.

d. Het Implementatieplan Gevangenis
Op pagina 57 van de Algemene Beschouwingen staat dat in 2014 een eigen bijdrage van NAf 3.448.000 nodig is voor de uitvoering van het Implementatieplan Gevangenis.
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen aan te geven dat een deel van dat geld begroot is op de kapitaaldienst en de rest op de gewone dienst van de ontwerpbegroting 2014 onder “Overdrachten”.

e. Financiering uit het Criminaliteitsbestrijdingsfonds
Op pagina 59 van de Algemene Beschouwingen staat dat een nieuw gesloten jeugdinrichting deels met gelden uit het Criminaliteitsbestrijdingsfonds zal worden gefinancierd.
De Raad constateert dat deze gelden niet opgenomen zijn op de ontwerpbegroting 2014.
De Raad adviseert de regering om de gelden op de ontwerpbegroting 2014 op te nemen. Daarbij moet ook blijken dat gelden van het Criminaliteitsbestrijdingsfonds voor de bouw van de jeugdinrichting zullen worden gebruikt.

f. Oprichting Interpol Curaçao
Op pagina 4, vijfde alinea, van de brief van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van 1 juli 2013 (kenmerk 2013/038452) staat dat er momenteel geen ruimte is om de materiële kosten van Interpol Curaçao te dekken. De regering wordt door de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer geadviseerd om de begroting van Interpol vooralsnog niet mee te nemen in de toetsing van de Begroting 2014 gezien het feit dat Interpol als Landsdienst nog niet opgericht is.
De Raad vraagt de regering of nagegaan is of het voorgaande negatieve invloed heeft op de justitiële keten en op de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit.

6. Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning

a. Missie van het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning
Dit ministerie draagt zorg voor een duurzame ontwikkeling van verkeer, vervoer en ruimtelijke planning, waarbij “heel”, “veilig” en “schoon” centraal staan (Algemene Beschouwingen, pagina 70, eerste tekstblok).
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen aan te geven wat met “heel” wordt bedoeld.

b. Beleidsartikelnummer: 14.27.01.06
In de Algemene Beschouwingen zijn onder andere als “bijzondere inspanningen” vermeld het opschonen van de wachtlijst van woningbouwverzoeken en het minimaliseren van de post “nog te innen huurpenningen en erfpachtcanon” (Algemene Beschouwingen, pagina 83, eerste tekstblok).
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen aan te geven wat het aantal woningbouwverzoeken dat op de wachtlijst staat momenteel is, wat de planning is om de wachtlijst op te schonen alsook om de woningbouwverzoeken op de opgeschoonde wachtlijst weg te werken.
Verder adviseert de Raad nader toe te lichten wat de oorzaken zijn van de achterstand in het heffings- en inningsproces van de huurpenningen en erfpachtcanon en wat de aanpak zal zijn om deze in te lopen.

7. Ministerie van Economische Ontwikkeling

a. Kwaliteit van de toelichting
De Raad is van oordeel dat de toelichting in het hoofdstuk ”Ministerie van Economische Ontwikkeling”, vergeleken met voorgaande jaren, een verbetering vertoont. De doelstellingen, hoe die bereikt zullen worden en hoe gemeten zal kunnen of deze zijn bereikt, zijn over het algemeen iets duidelijker dan voorheen, maar de toelichting is nog steeds niet toereikend om de begroting als deugdelijk autorisatie-, sturings- en beleidsinstrument te gebruiken.
De Raad meent echter dat met de informatie die uit het hoofdstuk “Ministerie van Economische Ontwikkeling” gehaald kan worden, het erop lijkt dat de maatregelen die de regering gaat treffen, onvoldoende zullen zijn om de economie een impuls te geven om onder meer werkgelegenheid te creëren. De Raad mist in dit hoofdstuk de voorwaardenscheppende rol van de regering om de economie te stimuleren en te laten groeien. De Raad ziet bijvoorbeeld niet dat de regering voornemens is om de “cost of doing business” te verlagen en hoe dit bereikt zal worden. Met name de relatie tussen het economisch beleid en het fiscaal beleid als beleidsinstrument is in deze niet terug te vinden noch te herkennen.

Op pagina 95 van de Algemene Beschouwingen is een bedrag van NAf 7,4 miljoen opgenomen voor “Overige Economische Ontwikkeling” (Functie 38). Dit bedrag komt terug op pagina 103 van de Algemene Beschouwingen onder “2. Het stimuleren van sectoren ten behoeve van de economische groei”.
De Raad is van mening dat voornoemd onderdeel op pagina 103 vaag is en verzoekt de regering om dit nader in concreto toe te lichten, en tevens aan te geven welke instrumenten die onder Functie 38 vallen, zullen worden gebruikt ter stimulering van de economische groei.

Op pagina 100 van de Algemene Beschouwingen, eerste alinea, wordt melding gemaakt van “duurzame economische ontwikkeling met werkgelegenheid minstens gelijk aan de ontwikkeling van de beroepsbevolking” en een “matige inflatie”.
De Raad adviseert de regering om in de Algemene Beschouwingen te vermelden hoe de regering in het licht van het bovenstaande een hogere werkgelegenheid zal bereiken en wat onder een “matige inflatie” moet worden verstaan. De Raad adviseert de regering voorts om ook hier te streven naar meer specifieke en meetbare resultaten.

b. Drie facetten
Voor wat betreft het hoofdstuk “Ministerie van Economische Ontwikkeling” merkt de Raad tot slot op dat de Raad drie belangrijke facetten mist.

Ten eerste wordt het TAC rapport “Strategies for sustainable long term economic development” niet genoemd, terwijl de huidige regering in de media aankondigde het integraal over te nemen. Als dat rapport daadwerkelijk door de regering is overgenomen, acht de Raad dat de financiële implicaties van de overgenomen aanbevelingen terug te vinden moeten zijn in ontwerpbegroting 2014. In voornoemd rapport staan een groot aantal aanbevelingen op het gebied van de stimulering van een duurzame economische ontwikkeling.
De Raad adviseert de regering het TAC rapport in de ontwerpbegroting 2014 te verwerken indien de regering dat rapport inderdaad heeft overgenomen en in de Algemene Beschouwingen daarop in te gaan.

Ten tweede mist de Raad in dit hoofdstuk het consultatief overleg (mechanisme en structuur) met (organisaties van) het bedrijfsleven. In de Algemene Beschouwingen staat weliswaar wat de regering voornemens is te doen, maar er blijkt niet dat de regering het bedrijfsleven bij haar plannen zal gaan betrekken.
Op pagina 108 van de Algemene Beschouwingen staat bijvoorbeeld dat om sectoren te kunnen stimuleren door de private sector geïnvesteerd dient te worden. De Raad is van oordeel dat niet in eerste instantie de personen werkzaam bij het ministerie, maar (organisaties van) het bedrijfsleven het meest aangewezen is om te zeggen wat er gedaan dient te worden opdat de private sector gaat investeren.
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen aan te geven met welke organisaties van het bedrijfsleven overleg is gevoerd en wat het resultaat van dat overleg is geweest, of dat dit overleg alsnog moet plaatsvinden.

Ten derde is de Raad van oordeel dat de doelstellingen van dit ministerie in het hoofdstuk “Ministerie van Economische Ontwikkeling” dienen te worden gekwantificeerd.
De Raad adviseert de regering bijvoorbeeld aan te geven, hoeveel nieuwe arbeidsplaatsen door uitvoering van het beleid gecreëerd zullen worden, hoeveel geld de regering verwacht dat lokaal en vanuit het buitenland zal worden geïnvesteerd en wat de verwachte groei van de economie daardoor zal zijn.

8. Ministerie van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport

a. Het gratis onderwijs
De regering heeft voor 2014 alsook meerjarig middelen gereserveerd voor het bekostigen van het zogenaamde “gratis onderwijs”.
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen duidelijk aan te geven wat het beleid betreffende het “gratis onderwijs” is.
Nu kennelijk blijkt dat de regering er voor gekozen heeft om het “gratis onderwijs” voor de komende schooljaren voort te zetten, adviseert de Raad de regering evenwel om de uitvoering van voornoemd project in de schooljaren 2012-2013 en 2013-2014 te evalueren en voor de komende jaren, waar nodig, te verbeteren.

b. Verschil in beleidsterrein
Op pagina 117 van de Algemene Beschouwingen is het de Raad opgevallen dat er een verschil wordt gemaakt in beleidsterreinen ten aanzien van het Openbaar Funderend Onderwijs (OFO) en het Bijzonder Funderend Onderwijs (BFO). Bij het OFO gaat het om het in stand houden, uitbreiden en stimuleren van het onderwijs. Bij het BFO staat effectief en efficiënt bekostigen van onderwijs centraal.
Naar het oordeel van de Raad zouden zowel het OFO als het BFO dezelfde beleidsterreinen moeten hebben. De Raad mist in de Algemene Beschouwingen een onderbouwing van dit verschil.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de Algemene Beschouwingen aan te passen.

c. Het Monumentenbureau
Op grond van de Monumentenlandsverordening dient de overheid zorg te dragen voor de ambtelijke ondersteuning van de Monumentenraad. Het Monumentenbureau is als organisatorisch onderdeel opgenomen bij “Functie 55 Oudheidkunde en Musea” (pagina 123 van de Algemene Beschouwingen). De Raad constateert dat een Monumentenbureau echter niet is opgenomen in de Nieuwe Bestuurlijke Organisatie (NBO) en bestaat in feite dus thans niet als organisatie-eenheid. De Raad is van oordeel dat de regering in de Algemene Beschouwingen dient aan te geven binnen welke termijn het Monumentenbureau opgericht zal worden.
De Raad verzoekt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

d. Wetenschap
Op pagina 139 van de Algemene Beschouwingen staat de wens van de regering om het wetenschapsklimaat te bevorderen. De Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA) heeft een bedrag van NAf 17,5 miljoen gevraagd. Dat bedrag heeft de regering teruggebracht naar NAf 13,8 miljoen.
Indien de regering wenst om wetenschap te bevorderen, moeten daarvoor dan ook naar het oordeel van de Raad voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. De Raad vraagt de regering in de Algemene Beschouwingen aan te geven of de UNA in voldoende mate zal kunnen bijdragen aan de bevordering van het wetenschapsklimaat nu de gevraagde subsidie behoorlijk is teruggebracht.

e. Sport en Cultuur
Voor sport en cultuur is een bedrag van ongeveer NAf 13,8 miljoen begroot (Functies 53, 54 en 58). Van dat bedrag worden ook de subsidies betaald aan de diverse stichtingen en verenigingen.
Aangezien op het gebied van sport en cultuur verschillende beleidsdoelstellingen zijn gesteld, adviseert de Raad de regering beleidsprioriteiten te stellen zodat ook de individuele stichtingen en verenigingen tot hun recht kunnen komen.

f. Studeren in de regio
Het is de Raad niet duidelijk welke dekking er bestaat voor de ombuiging naar het studeren in de regio. De financiële gevolgen verbonden aan voornoemd beleidsvoornemen zijn volgens de Raad niet zichtbaar in de ontwerpbegroting 2014 en ook niet meerjarig.
De Raad adviseert de regering de ontwerpbegroting 2014 en de meerjarenbegroting in het licht daarvan aan te passen.

9. Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn

a. Kapitaaldienst
Het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn draagt onder meer zorg voor huisvesting ten behoeve van ouderen. Op pagina 180 van de Algemene Beschouwingen staat dat 25 aangepaste woningen in het jaar 2014 beschikbaar worden gesteld. In de tabel op pagina 152 van de Algemene Beschouwingen, onder de “Functie 65 Bejaardenoorden”, is niet gespecificeerd welke middelen hiervoor worden gereserveerd.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

b. Meetgegevens
Op pagina’s 154 en 155 van de Algemene Beschouwingen zijn de gegevens genoemd aan de hand waarvan gemeten kan worden of de doelstellingen gerealiseerd zijn. De Raad constateert dat er geen indicatie is gegeven wanneer de doelstellingen bereikt moeten worden.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

c. Rol van de Secretaris-generaal
Op pagina 155 van de Algemene Beschouwingen staat dat de secretaris-generaal de sectordirecteuren en de beleidsdirecteur op een coördinerende wijze aanstuurt doch geen hiërarchische bevoegdheden heeft om de sectordirecteuren instructies te geven op het uit te voeren beleid. Het gestelde dat de secretaris-generaal geen hiërarchische bevoegdheden heeft, staat naar het oordeel van de Raad op gespannen voet met de in artikel 2 van de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie omschreven taak van de secretaris-generaal.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

d. Inhuren van wetgevingsjuristen en consultants
Volgens de Algemene Beschouwingen (pagina 157) zal het Ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn het inhuren van wetgevingsjuristen en consultants als instrument gebruiken om bepaalde doelstellingen te bereiken. De Raad is van oordeel dat in de Algemene Beschouwingen niet is onderbouwd waarom het noodzakelijk is om externe bijstand te zoeken. Uit de memorie van toelichting kan de Raad niet opmaken of er onvoldoende wetgevingsjuristen zijn die vallen onder voornoemd ministerie en/of het Ministerie van Algemene Zaken waardoor het noodzakelijk wordt externe bijstand te zoeken. Laatstgenoemd ministerie is immers op grond van artikel 4, onder k, van de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie belast met de algemene zorg voor wet- en regelgeving en juridische zaken.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

e. Uitvoeringscapaciteit
Dit ministerie zal een aantal interessante instrumenten inzetten zoals mediation bij HRM beleid ten aanzien van conflicten en Restorative practices bij Justitie, op scholen en in familie situaties (pagina’s 150 en 168 van de Algemene Beschouwingen). De Raad vraagt zich af of dit ministerie over voldoende gekwalificeerd personeel beschikt om deze trajecten uit te voeren, coördineren, evalueren en bij te sturen. Het zou naar het oordeel van de Raad raadzaam zijn om, naast informatie over het beschikbare gekwalificeerd personeel, het traject van opleiding en training aan te geven.
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

10. Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur

a. Algemeen
De Raad is van oordeel dat het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur rekening dient te houden met kosten die niet zijn begroot voor het jaar 2014. De Raad bedoeld onder anderen de aangekondigde aanpassing van de basisverzekering ziektekosten en het uitblijven van de bouw van een nieuw ziekenhuis, zoals uiteengezet in onderdeel 2b en g van de Algemene opmerkingen van dit advies. De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

b. Paraatheidsnorm voor de ambulance
Op pagina 193 van de Algemene Beschouwingen wordt onder punt e gesproken van een paraatheidsnorm voor de ambulance. Naar het oordeel van de Raad kan dit gedeelte achterwege blijven omdat dit reeds in de wet is opgenomen. (noot 3)
De Raad adviseert de regering de Algemene Beschouwingen aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

11. Ministerie van Financiën

a. Nieuwe Algemeen Beleidskader voor Overheidsvennootschappen (NABO)
Een instrument om de voor het dienstjaar 2014 genoemde operationele doelstellingen te bereiken, is het opstellen van een nieuw algemeen beleidskader voor overheidsvennootschappen (NABO), met als doel het aanreiken van interne en externe prestatiecriteria en kostennormering (Algemene Beschouwingen, pagina 208, vijfde tekstblok).
De Raad adviseert de regering nader toe te lichten wat bovengenoemde prestatiecriteria en kostennormering inhouden. De Raad adviseert tevens om in de Algemene Beschouwingen aan te geven of bedoelde kostennormering zal stroken met de door de Stichting Overheids Accountants Bureau (hierna: SOAB) gehanteerde balansnormering voor overheidsentiteiten.

b. Corporate governance
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen, in het voorlaatste tekstblok op pagina 208, concreet aan te geven welke taken het Ministerie van Financiën heeft op het gebied van corporate governance.

c. Voorgenomen belastingverlichting
Uit de meerjarige projecties in de ontwerpbegroting 2014 en in de Algemene Beschouwingen op pagina 212 (derde tekstblok onder e) constateert de Raad dat de regering vanaf 2015 het voornemen heeft belastingverlichtingen in zowel de loon- en inkomstenbelasting als de winstbelastingsfeer in te voeren. Deze verlichtingen, alhoewel ook door de Raad toegejuicht, kunnen bij een niet daadkrachtige aanpak van de betalingsbalansproblematiek een verdere accentuering van deze problematiek tot gevolg hebben.
De Raad vraagt derhalve de bijzondere aandacht van de regering voor een eenduidig en aanvullend beleid (export stimulerende maatregelen), dat naast het reeds geruime tijd in gang gezette restrictief beleid op het verstrekken van kredieten van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, de betalingsbalansproblematiek met daadkracht aanpakt.

d. Geldleningen
De in “Functie 93. Geldleningen” opgenomen bedragen zijn inclusief de rente ter financiering van een eventuele (kortstondige) financieringsbehoefte, alsook voor de financiering van de kapitaaluitgaven in de periode 2014 tot en met 2017 (Algemene Beschouwingen, pagina’s 214 en 215).
De Raad adviseert de regering om ten behoeve van meer overzichtelijkheid van met name dit onderdeel van de Algemene Beschouwingen, de rentelasten te splitsen, in die zin dat separaat wordt aangegeven wat de rentelasten zijn die gerelateerd zijn aan de kortstondige financiering en wat de rentelasten zijn die gerelateerd zijn aan de financiering van de kapitaaluitgaven in de periode 2014 tot en met 2017.

e. Functie 95 Algemene uitgaven en inkomsten
In het laatste tekstblok op pagina 215 van de Algemene Beschouwingen staat dat op de gewone dienst een budget wordt opgevoerd van jaarlijks circa NAf 17,0 miljoen, voor de dekking van onvoorziene uitgaven die zich overheidsbreed kunnen voordoen. Daarnaast wordt ook ten behoeve van investeringen een bedrag van NAf 15,3 miljoen opgevoerd, op de kapitaaldienst (Algemene Beschouwingen, pagina 216).
De Raad adviseert de regering in de Algemene Beschouwingen nader toe te lichten wat deze onvoorziene uitgaven zijn en of de investeringen ad NAf 15,3 miljoen ook overheidsbrede uitgaven betreffen.
De Raad is van oordeel dat er een normstelling moet komen voor de toelaatbare hoogte van begrote onvoorziene uitgaven en adviseert de regering hierop in de Algemene Beschouwingen in te gaan.

Verder adviseert de Raad de regering om in de Algemene Beschouwingen te specificeren waar de post ad NAf 20,0 – 28,8 miljoen op de gewone dienst die bestemd is voor de taakstellende reductie van het ambtenarenapparaat via natuurlijk verloop, uit bestaat (Algemene Beschouwingen, pagina 215, laatste tekstblok).

IV. Nota van Financiën

1. Algemeen

De Raad vindt het een positief gegeven dat vanwege de genomen maatregelen tot het structureel wegwerken van het begrotingstekort, de rating van Curaçao door Standard & Poors is gehandhaafd en dat deze organisatie de vooruitzichten (de zogenaamde outlook) heeft omgezet van negatief naar stabiel (Nota, pagina 13, derde tekstblok).
Daarnaast is het een positieve ontwikkeling in de Nota te lezen dat het primair saldo tot en met 2015 negatief is, maar dat in de jaren daarna een begroot overschot ontstaat, dit inclusief de reservedotaties (Nota, pagina 16, in “Tabel 2. Recapitulatie”).

2. Onderbouwing van de ontwerpbegroting 2014

a. Casinoheffing en speelvergunningsrechten
Door een verwachte toename van de opbrengsten van de casinoheffing en speelvergunningsrechten worden deze opbrengsten geraamd op circa NAf 22,5 miljoen vanaf 2014 (Nota, pagina’s 20, laatste tekstblok en 35, laatste tekstblok). In de Nota is echter niet toegelicht waar de verhoogde raming van voornoemde opbrengsten op gebaseerd is.
De Raad adviseert de regering in de Nota de verhoogde raming van de opbrengsten van de casinoheffing en speelvergunningsrechten toe te lichten.

b. Loon- , inkomsten- en winstbelasting
Bij de raming van de opbrengsten uit loon- en inkomstenbelasting alsook van de winstbelasting (zie grafieken 6 en 7, op pagina’s 25 en 26 van de Nota) is voor de periode 2014 – 2017 voortgebouwd op het in 2014 te bereiken structurele niveau. Dit betekent dat rekening wordt gehouden met lastenverlichting in de inkomsten- en de winstbelasting vanaf 2015 indien het doorlopen van het sanerings- en groeipad in overeenstemming met de projecties plaatsvindt (Nota, pagina’s 25, derde tekstblok en 27, derde tekstblok van onderaf).
De Raad constateert dat de grootte van het bedrag van de respectieve lastenverlichtingen daarbij niet is vermeld.
De Raad adviseert de regering de Nota aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.

Verder merkt de Raad op dat de lastenverlichtende maatregelen voor de inkomstenbelasting pas in 2015 ingaan; een eventuele lastenverlichting in de inkomstenbelasting zal dus niet eerder dan in 2016 effect hebben terwijl deze reeds in 2015 lijkt te zijn begroot.
De Raad adviseert de regering op het bovenstaande in te gaan in de Nota.

c. Afvalstoffenbelasting
De Raad adviseert de regering de verwachte verhoging van de opbrengsten uit afvalstoffenbelasting in 2014 (Nota, pagina 32, “Tabel 7. Overige directe belastingopbrengsten”) toe te lichten.

3. Dividend

De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten
In de Nota is in de realisatiecijfers van 2012 dividend opgenomen van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (Nota, pagina 33, “Tabel 8. Niet-belastingopbrengsten”).
De Raad heeft de indruk dat het dividend van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten niet is opgenomen in de Begroting 2013 en volgende jaren.
De Raad adviseert de regering in de Nota op het bovenstaande in te gaan.

4. Personeel

In de Nota is meerjarig een besparing voor personeelskosten opgenomen ad NAf 20,0 miljoen in 2014 wat oploopt tot NAf 28,8 miljoen in 2017 (Nota, pagina 38, eerste tekstblok). De besparingen worden bereikt door het natuurlijk verloop van personeel, onder andere door de uitstroom wegens pensionering (Nota, pagina 38, tweede tekstblok) en door de thans geldende vacaturestop.
In het derde tekstblok, op pagina 38 van de Nota staat echter dat het natuurlijk verloop vanaf 2015 voorlopig nauwelijks effect heeft wegens het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd tot 65 en rekening houdende met de overgangsregeling.
De Raad vindt de bovengenoemde toelichting innerlijk tegenstrijdig en vindt dat de verwachte aantallen personeel waarop bespaard zal worden met cijfers moet worden toegelicht.
De Raad vraagt zich overigens af of de besparing van NAf 20,0 miljoen niet gebruikt zou kunnen worden voor het upgraden van het personeel.
Verder vraagt de Raad zich af wat “de voorgenomen overgangsregeling” inhoudt.
De Raad adviseert de regering de Nota aan te passen met inachtneming van het bovenstaande. De Raad adviseert tevens cijfermatig aan te geven hoeveel jaarlijks bespaard zal worden.

5. Uitblijven synergie-effecten wegens samengaan voormalig Land en eiland

Op pagina 43 van de Nota (eerste tekstblok) wordt geconstateerd dat tot dusver onvoldoende positieve synergie-effecten zijn behaald uit het samengaan van het voormalige land de Nederlandse Antillen en het voormalige eilandgebied Curaçao. De regering heeft de: SOAB opdracht gegeven om in samenwerking met het Ministerie van Financiën de materiële lasten te onderzoeken.
De Raad adviseert de regering om in de Nota aan te geven wanneer het genoemde onderzoek zal zijn afgerond opdat de volle (financiële) synergie-effecten wegens het samengaan van het voormalige land de Nederlandse Antillen en het eilandgebied Curaçao zo spoedig mogelijk kunnen worden verwezenlijkt.

6. Overige opmerkingen

a. Grafiek 4. Belastingopbrengsten
De Raad adviseert de regering in “Grafiek 4. Belastingopbrengsten” (Nota, pagina 23) ook de realisatiecijfers van 2012 op te nemen.

b. Benaming “Deelnemingen/dividendbelasting”
In het tweede tekstblok van onderaf op pagina 26 van de Nota wordt de benaming “Deelnemingen/dividendbelasting” gebruikt. De Raad is van oordeel dat het niet juist is om de winstbelasting die van de zogenaamde offshoremaatschappijen zal worden verkregen met de benaming “deelnemingen/dividendbelasting” aan te duiden. Van deelneming door de overheid in de onderhavige maatschappijen is hier geen sprake, terwijl de heffing van dividendbelasting, bedoeld in de Landsverordening op de dividendbelasting 2000 (P.B. 1999, no. 246), niet in Curaçao plaatsvindt. Voor zover het gewenst is om voor dit deel van de winstbelasting een onderscheid te maken, adviseert de Raad om te spreken van “Winstbelasting offshoremaatschappijen”. De Raad adviseert de Nota van Financiën op dit punt aan te passen.

c. Omzetbelasting/logeergastenbelasting
In het eerste tekstblok op pagina 32 van de Nota staat dat de logeergastenbelasting vanaf 2014 wordt ingebed in de omzetbelasting.
Op pagina 27 van de Nota (eerste tekstblok) staat over de raming omzetbelasting voor het jaar 2014 dat de raming aan te ontvangen opbrengsten uit omzetbelasting is gebaseerd op de meest actuele realisatiecijfers over de eerste vijf maanden van 2013. Verder is er rekening mee gehouden dat de in 2013 geïntroduceerde tariefsdifferentiatie in de omzetbelasting eerst voor de Begroting 2014 het volledige effect heeft.
De Raad adviseert de regering in de Nota aan te geven of bij deze raming rekening is gehouden met de inbedding van de logeergastenbelasting in de omzetbelasting en dit in de ontwerpbegroting 2014 zichtbaar te maken.

d. Curaçao Tourist Board
Op pagina 46, onder “Tabel 11. Overdrachten”, staat dat ook de Curaçao Tourist Board (hierna: CTB) is opgevoerd onder de overdrachten.
De Raad adviseert de regering de Nota op dit punt aan te passen aangezien CTB subsidie ontvangt (zie de Staat van Inkomensoverdrachten behorende bij de ontwerpbegroting 2014, pagina 2, onder “Functie 4611”).

e. Lasten in verband met de reorganisatie van de Belastingdienst
In “Tabel 17. Beleidsdoelen Investeringen” op pagina 55 van de Nota, is de financiering van het project “herstructurering belastingstelsel” ad NAf 2,0 miljoen opgenomen.
De Raad adviseert de regering in de Nota in te gaan op de vraag of het bedrag van NAf 2,0 miljoen bestemd is voor de reorganisatie van de Belastingdienst én de herstructurering van het belastingstelsel.
In de memorie van toelichting bij de Landsverordening onroerende zaakbelasting staat dat de kosten voor het opleiden van het personeel van de Belastingdienst in verband met de invoering van voornoemde landsverordening NAf 2.700.000 bedragen. Dit bedrag is niet opgenomen in de ontwerpbegroting 2014.
De Raad adviseert de regering in de Nota in te gaan op het bovenstaande.

V. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 29 augustus 2013

de Ondervoorzitter, de Secretaris,

 

___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla

  (1)  Zie “Functie 38 Overige Economische Ontwikkeling”, pagina 14 van de Algemene Beschouwingen bij het ontwerp van de nota van wijziging op het ontwerp van de Eerste Suppletoire begroting 2013 respectievelijk “Functie 75 Agrarische Zaken en Visserij”, pagina 18 van de Algemene Beschouwingen van voornoemd ontwerp.
(2)  Zie ook pagina 3, voorlaatste tekstblok, van het advies van 21 augustus 2013, RvA no. RA/17-13-LV over de ontwerpnota van wijziging op de Landsverordening tot wijziging van de landsverordening van de 14de februari 2013 tot vaststelling van de Begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2013 (Eerste Suppletoire begroting 2013).
(3) Zie de Landsverordening Ambulancezorg (P.B. 2012, no. 39) (GT) en het Eilandsbesluit Ambulancezorg (A.B. 2011, no. 19).

 

Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft (wets)technische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

I. Algemene opmerkingen

Op grond van het bepaalde in artikel 2, laatste volzin, van de Regeling Muntstelsel Curaçao en Sint Maarten is de aanduiding van de Nederlands-Antilliaanse gulden: “NAf”.
De Raad stelt voor om overal de juiste afkorting voor de gehanteerde munteenheid, te weten “NAf” en niet “ANG”, te gebruiken.

Bij de eerste vermelding van afkortingen in de memorie van toelichting dient te worden uitgeschreven waarvoor de afkortingen staan. De Raad constateert dat niet altijd rekening hiermee wordt gehouden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
De afkortingen “SER” en “GOA” worden in het vierde tekstblok op pagina 7 van de Algemene Beschouwingen (Hoofdstuk “Staatsorganen en overige algemene organen”) voor het eerst gebruikt en moeten bij de eerste vermelding worden uitgeschreven.
Op pagina 102, onder “Ad. d” en “Ad. e”, komen ook de afkortingen “IBO”, “DEO” en “LTES” voor zonder dat wordt uitgeschreven waarvoor die afkortingen staan.

De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

II. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

a. Het ontwerp

1. De considerans
Voor de Raad is de tweede overweging niet duidelijk. In deze overweging is niet de strekking van de ontwerpbegroting 2014 opgenomen maar is volstaan met het verwoorden van het bepaalde in artikel 87 van de Staatsregeling van Curaçao over het aangaan van een geldlening. Uit de toelichting op artikel 2 van de ontwerpbegroting 2014 (pagina’s 68 en 69 van de Nota) kan worden opgemaakt dat het ontwerp er onder meer toe strekt het leningenplafond vast te stellen.

2. Artikel 1
De Raad adviseert de regering om “ARTIKEL 1” te vervangen door “Artikel 1”.

3. Artikel 2
Het is de Raad opgevallen dat artikel 2 uit zeven in plaats van zes leden moet bestaan. De Raad verzoekt de aandacht van de regering hiervoor.

4. Het slotformulier, de ondertekening en de uitgifte
De Raad adviseert de regering om het slotformulier in overeenstemming met de artikelen 7 en 10 van de Bekendmakingsverordening te brengen door:
– de woorden “Gegeven te Willemstad, de” te vervangen door “Gegeven te Willemstad” en dit rechts van het midden van de tekst te plaatsen;
– de woorden “De Minister van Financiën” en “De Minister van Algemene Zaken” op te nemen alwaar de betreffende ministers de landsverordening dienen te ondertekenen;
– de hierna volgende woorden op te nemen:

“Uitgegeven de
De Minister van Algemene Zaken,”.

5. Bijlagen

1°. Onduidelijkheid bijlagen
De Raad is van mening dat het niet duidelijk is welke de bijlagen behorende bij de Begroting 2014 zijn. De Raad adviseert de regering om na het slotformulier op een nieuwe pagina tot uitdrukking te brengen dat hierna de bijlagen behorende bij de Begroting 2014 opgenomen zijn.

2°. Staat van gewaarborgde leningen
– In de bijlage “Staat van gewaarborgde leningen” wordt op pagina 2 bij “6. Postspaarbank” verwezen naar “P.B. 1958, no. 62 (zoals vastgesteld bij LBHAM)”. De verwijzing naar dit publicatieblad staat ook op pagina 4 van deze bijlage, namelijk in de “Toelichting op de staat van gewaarborgde leningen” bij onderdeel 6.
De Raad merkt op dat P.B. 1958, no. 62 is vervallen bij de Algemene Overgangsregeling Wetgeving en Bestuur Curaçao (A.B. 2010, 87) en dat daarvoor in de plaats is gekomen de Postspaarbankverordening 2010 (P.B. 2012, no. 46). Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Postspaarbankverordening 2010 is deze landsverordening vervallen per 31 december 2011, met uitzondering van artikel 9, het zogenaamde waarborgartikel (zie artikel 16, tweede lid, van de Postspaarbankverordening) waar hier op gedoeld wordt.
De Raad adviseert de bijlage “Staat van gewaarborgde leningen” aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

– In de bijlage “Staat van gewaarborgde leningen” wordt op pagina 2 bij “7. Bur. Intell. Eigendom” verwezen naar M.B. 2000, no. 37, waarin zou zijn bepaald dat de openbare rechtspersoon Curaçao garant staat voor het Bureau voor de Intellectuele Eigendom van Curaçao.
De Raad wijst erop dat artikel 12 van de Landsverordening BIE (P.B. 2013, no. 40) de bepaling is waarin bedoelde garantstelling staat, te weten: “De openbare rechtspersoon het land Curaçao staat garant voor de solventie van het Bureau”.
De Raad adviseert de bijlage “Staat van gewaarborgde leningen” aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.

b. De memorie van toelichting

1. Algemene Beschouwingen

1°. Woordgebruik
De Raad merkt op dat er in de memorie van toelichting enkele woorden en/of termen voorkomen die niet op de juiste wijze geschreven en/of gebruikt worden. De Raad adviseert de regering om de memorie van toelichting aan te passen. De Raad noemt als voorbeeld:
– “Secretaris-Generaal”, “secretaris generaal” of “Secretaris generaal” moet “Secretaris-generaal” zijn;
– “Inspecteur generalen” moet “Inspecteurs-generaal” z