Adviezen
RvA no. RA/19-22-LV
Uitgebracht op : 14/09/2022
Publicatie datum: 27/10/2022
De in ontwerp goedgekeurde (initiatief)landsverordening tot wijziging van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao
(Zittingsjaar 2017-2018-121) (zaaknummer 2021/034047)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 27 juni 2022 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 5 september 2022, bericht de Raad u als volgt.
I. Inleiding
Op 22 mei 2018 heeft de Raad advies uitgebracht over een initiatiefontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao (Zittingsjaar 2017-2018-121)(hierna: advies d.d. 22 mei 2018).[1] Naar aanleiding van het advies van de Raad is dat initiatiefontwerp aangepast door de initiatiefnemers.
Het aangepaste initiatiefontwerp is goedgekeurd door de Staten op 12 oktober 2021 en op diezelfde datum aan de Gouverneur aangeboden ter vaststelling. In deze fase van het wetgevingstraject, de zogenoemde vaststellingsfase, heeft de regering slechts twee mogelijkheden; zij kan besluiten om de in ontwerp goedgekeurde landsverordening vast te stellen of om deze niet vast te stellen. De in ontwerp goedgekeurde landsverordening kan vóór haar vaststelling door de regering niet meer gewijzigd worden.
De regering heeft advies gevraagd van Wetgeving en Juridische Zaken (hierna: WJZ) om een besluit te kunnen nemen over het al dan niet vaststellen van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening. Hierna heeft de regering de in ontwerp goedgekeurde landsverordening voorgelegd aan de Raad overeenkomstig artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de Landsverordening Raad van Advies.
Alleen als zwaarwegende gronden zich verzetten tegen vaststelling, zal de Raad de regering adviseren om een in ontwerp goedgekeurde landsverordening niet vast te stellen. Strijdigheid met het internationaal recht of met de Staatsregeling van Curaçao zijn voorbeelden van zwaarwegende gronden die zich verzetten tegen vaststelling van een in ontwerp goedgekeurde (initiatief)-landsverordening.
II. Toetsing door de Raad
De Raad heeft de in ontwerp goedgekeurde landsverordening en de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken bestudeerd en concludeert dat zijn adviezen over het algemeen zijn opgevolgd. De reden waarom bepaalde onderdelen uit die adviezen niet opgevolgd zijn, wordt vermeld in de Toelichting op de nota van wijziging naar aanleiding van het advies van de Raad van Advies (Zittingsjaar 2017-2018-121) (hierna: de Toelichting op de nota van wijziging). De Raad kan zich in de motivering vinden of vindt het onnodig om in deze fase van het wetgevingsproces op het desbetreffende onderdeel weer in te gaan. De Raad vindt het wel op zijn plaats om een aantal opmerkingen te maken. Deze opmerkingen zijn evenwel niet van dien aard dat zij zich tegen de vaststelling van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening verzetten.
III. De in ontwerp goedgekeurde landsverordening
1. De informatieplicht van entiteiten en natuurlijke personen buiten de overheidsorganisatie jegens en de vorderingsbevoegdheid van de betrokken minister
Artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao (hierna: de LARC), zoals gewijzigd in artikel I, onderdeel A, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening, regelt de informatieplicht van de rechtspersonen, personenvennootschappen en natuurlijke personen, bedoeld in het nieuwe artikel 42a, onderdeel a tot en met c, van de LARC jegens de minister die het aangaat. In het tweede en derde lid van het nieuwe artikel 41 is de bevoegdheid opgenomen van de minister die het aangaat om andere bescheiden van genoemde entiteiten en natuurlijke personen te vorderen.
Ingevolge het nieuwe artikel 41, vierde lid, van de LARC wordt van alle op grond van de in de vorige leden bedoelde stukken gelijktijdig met toezending aan de minister die het aangaat door de betrokken rechtspersonen, personenvennootschappen en natuurlijke personen een afschrift gezonden aan de Algemene Rekenkamer.
Laatstgenoemd lid is bij nota van wijziging naar aanleiding van het advies van de Raad van Advies (hierna: de nota van wijziging) aan artikel 41 toegevoegd (pagina 1). Volgens de initiatiefnemers gaat het daarbij uitdrukkelijk niet om een zelfstandige informatieplicht van de entiteiten en natuurlijke personen jegens de Algemene Rekenkamer, maar om een in het kader van de informatieplicht jegens de betrokken minister getroffen praktische maatregel. Op die manier wordt volgens de initiatiefnemers voorkomen dat de Algemene Rekenkamer voor de desbetreffende informatie afhankelijk zou zijn van de betrokken minister. De Algemene Rekenkamer dient bij haar oordeelsvorming over de noodzaak tot nader onderzoek niet belemmerd te worden door het eventueel niet optimaal functioneren van de betrokken ministeriële departementen (pagina’s 3 en 5 van de Toelichting op de nota van wijziging).
In verband met die toevoeging is bij nota van wijziging in het nieuwe artikel 42e, tweede lid, van de LARC de mogelijkheid opgenomen dat de Algemene Rekenkamer ook aan de hand van de haar in afschrift toegezonden bescheiden, bedoeld in het nieuwe artikel 41, vierde lid, van de LARC kennis kan nemen van de informatie over de rechtspersonen, personenvennootschappen en natuurlijke personen, bedoeld in het nieuwe artikel 42a, onderdeel a tot en met c, van de LARC.
In het advies van Wetgeving en Juridische Zaken (hierna: WJZ) d.d. 10 juni 2022 (met kenmerk WJZ ‘21/0725) merkt WJZ op dat het regelen van de informatieplicht, die de in het nieuwe artikel 42a, onderdeel a tot en met c, van de LARC bedoelde entiteiten en natuurlijke personen hebben, jegens de minister die het aangaat (hierna: de informatieplicht) niet valt onder de reikwijdte van artikel 70 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: de Staatsregeling). Ook de bevoegdheden die de minister in het nieuwe artikel 41, tweede en derde lid, van de LARC heeft om in die artikelleden genoemde andere bescheiden van genoemde entiteiten en natuurlijke personen te vorderen (hierna: de vorderingsbevoegdheid), vallen niet onder de invulling van de bevoegdheden en taken die de Algemene Rekenkamer heeft. Zowel de informatieplicht als de vorderingsbevoegdheid van de betrokken minister behoren tot uitdrukking te komen in de comptabiliteitswetgeving, aldus WJZ. In genoemd advies van WJZ wordt de regering geadviseerd de Raad van Advies expliciet te vragen of het door WJZ in zijn advies overwogene over de nieuwe artikelen 41 en 42e, tweede lid, tweede volzin, van de LARC (artikel I, onderdelen A en B, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening) vaststelling van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening in de weg staat.
Artikel 70 van de Staatsregeling schrijft voor dat de instelling, de samenstelling en de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer bij landsverordening worden geregeld en dat bij landsverordening aan de Algemene Rekenkamer andere dan in dit hoofdstuk genoemde taken kunnen worden opgedragen. Het gaat in artikel 70 van de Staatsregeling om een opdracht van de constitutionele wetgever aan de gewone wetgever om de in dat artikel genoemde onderwerpen en andere dan in hoofdstuk 5 van de Staatsregeling genoemde taken van de Algemene Rekenkamer bij wet in formele zin (een landsverordening) te regelen. Dit maakt dat de desbetreffende landsverordening die strekt ter uitvoering van die opdracht als een organieke landsverordening moet worden aangemerkt. Het begrip ‘organiek’ wordt gebruikt voor onder andere regelingen waarvan de constitutionele wetgever het primaire belang zo groot heeft geacht dat vermelding in de landsconstitutie zelf gerechtvaardigd is. Dat begrip dient alleen om dat belang uit te drukken. Verdere consequenties zijn niet aan dat begrip verbonden[2]. Dus een organieke landsverordening verschilt voor het overige niet van andere landsverordeningen.
Het doet er volgens de Raad niet toe in welke landsverordening aan die opdracht uitvoering wordt gegeven. Zo is in Nederland de instelling, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer van Nederland in een apart hoofdstuk in de Nederlandse Comptabiliteitswet 2016 (hierna: CwNL) geregeld en niet in een aparte wet (betreffende specifiek de Algemene Rekenkamer Nederland). Naast bepalingen over de instelling, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer bevat de CwNL onder andere ook regels over de informatieplicht van organisaties buiten het Rijk die publieke financiële middelen beheren jegens de betrokken minister.
De regels over de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer konden dus evengoed in een apart hoofdstuk van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (hierna: LvC2010) worden opgenomen, omdat deze een wet in formele zin is. Echter, heeft het land Curaçao ervoor gekozen de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer in een aparte voor dat doel bestemde landsverordening, namelijk de LARC), te regelen.
In het licht hiervan vindt de Raad dat het voor de duidelijkheid en toegankelijkheid van de LARC en de LvC2010 (in verband met de formele rechtszekerheid) inderdaad beter zou zijn geweest indien het bepaalde in het nieuwe artikel 41 van de LARC, opgenomen in artikel I, onderdeel A, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening, in de LvC2010 zou zijn opgenomen en niet in de LARC. De LARC behoort immers slechts betrekking te hebben op de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. De in het nieuwe artikel 41 van de LARC opgenomen informatieplicht en vorderingsbevoegdheid hebben betrekking op de betrokken minister en niet op de instelling, samenstelling en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer (zie in dit verband ook het volgende onderdeel van dit advies). Toch levert het opnemen van die bepalingen in de LARC, volgens de Raad, geen strijdigheid op met artikel 70 van de Staatsregeling.
De constitutionele wetgever heeft met artikel 70 van de Staatsregeling het primaat van de wetgever willen waarborgen door expliciet in dat artikel de onderwerpen over de Algemene Rekenkamer te noemen die bij wet in formele zin (dus bij landsverordening) moeten worden geregeld. Artikel 70 van de Staatsregeling verplicht de gewone wetgever niet om slechts de in dat artikel opgesomde onderwerpen in een aparte landsverordening te regelen. Die onderwerpen kunnen ook samen met andere onderwerpen die de Algemene Rekenkamer raken worden geregeld mits die regeling bij landsverordening plaatsvindt. Het opnemen van het bepaalde in artikel 41 in de LARC en niet in de LvC2010 is naar het oordeel van de Raad dus niet juridisch onjuist.
Gezien het bovenstaande is de Raad van oordeel, dat het opnemen van de informatieplicht en de vorderingsbevoegdheid van de minister die het aangaat in de in ontwerp goedgekeurde landsverordening, de vaststelling van deze landsverordening niet in de weg staat.
2. De verhouding tussen de informatieplicht in de LARC respectievelijk de LvC2010
Aan de ene kant regelt het nieuwe artikel 41, eerste lid, van de LARC de zelfstandige informatieplicht van onder andere de entiteiten en natuurlijke personen die direct, indirect of voorwaardelijk een subsidie, lening of garantie ten laste van de landsbegroting ontvangen (het nieuwe artikel 42a, onderdeel a, van de LARC) jegens de minister die het aangaat.
Aan de andere kant zijn de betrokken entiteiten en natuurlijke personen- in het kader van de taak van de Minister van Financiën tot het houden van toezicht op de begrotingsuitvoering -ook verplicht (verantwoordings) informatie aan laatstgenoemde minister te overleggen (artikel 41 eerste en vierde lid van de LvC2010).
Volgens artikel 41, derde lid, van de LvC2010 en de toelichting daarop omvat bovengenoemd toezicht mede de toetsing aan het algemene financiële beleid, waaronder de toetsing aan de principes van doelmatigheid en doeltreffendheid.
Wat de rechtspersonen betreft aan wie door het Land of een derde voor rekening en risico van het Land rechtstreeks of middellijk een subsidie, lening of garantie wordt verstrekt, is volgens de toelichting op artikel 41 van de LvC2010 het financiële belang van het Land erin gelegen te kunnen vaststellen of die subsidie, lening of garantie is benut conform de daartoe gestelde voorwaarden. Daarnaast kan het nodig zijn om inzicht te verkrijgen in de financiële positie van de rechtspersoon, bijvoorbeeld om de terugbetalingscapaciteit te kunnen bepalen of om een realistische inschatting te kunnen maken van het risico dat de garantie wordt ingeroepen (pagina 29, eerste tekstblok van de memorie van toelichting). Ook kan specifieke verantwoording worden verzocht waarin de subsidieontvanger moet aantonen dat de te subsidiëren activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden voorwaarden (pagina 39, voorlaatste tekstblok, van de memorie van toelichting). Indien de ontvangen informatie niet toereikend is dan kan de Minister van Financiën en de minister die het aangaat nadere inlichtingen inwinnen dan wel inzage in ontbrekende bescheiden, documenten en andere informatiedragers vorderen, alsmede, mede aan de hand van de administratie van de betrokken entiteiten of natuurlijke personen een onderzoek bij hen instellen.
De Raad constateert dat de informatieplicht opgenomen in het nieuwe artikel 41, eerste lid, van de LARC van de entiteiten en natuurlijke personen genoemd in het nieuwe artikel 42a, onderdeel a, van de LARC jegens de minister die het aangaat en de informatieplicht van diezelfde entiteiten en natuurlijke personen jegens de Minister van Financiën opgenomen in artikel 41 LvC2010 elkaar enigszins overlappen. Immers de informatie die de Minister van Financiën op grond van artikel 41 van de LvC2010 ontvangt kan ook nuttig zijn voor het door de Algemene Rekenkamer uit te voeren onderzoek dat -zoals gesteld in de toelichting op de nota van wijziging (pagina 4, eerste tekstblok) – primair gericht is op het beleid en het toezicht van de betrokken minister.
Nu is de informatieplicht van de entiteiten en natuurlijke personen, genoemd in het nieuwe artikel 42a, onderdeel a, van de LARC, versnipperd zowel in de LARC als in de LvC2010 geregeld.
3. Geen beperking in tijd van de onderzoeksbevoegdheid van de Algemene Rekenkamer
In het nieuwe artikel 42e, negende lid, van de LARC staat dat de Algemene Rekenkamer haar bevoegdheden, bedoeld in dit artikel, kan uitoefenen zolang als en over de jaren dat het algemeen belang dit vordert (artikel I, onderdeel B, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening). Volgens WJZ kan een al te lange termijn om bepaalde bevoegdheden uit te oefenen- hoezeer het algemeen belang dit vordert- knellen met de rechtszekerheid. Als voorbeeld wordt de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) genoemd waarin voor administratieplichtigen een maximale bewaartermijn van tien jaar bestaat (artikel 43, zesde lid, van de ALL). WJZ geeft de regering in verband hiermee in overweging via een apart wetgevingstraject de LARC zodanig te wijzigen dat een maximale termijn van tien jaar wordt aangehouden, indien de regering tot vaststelling van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening overgaat.
Artikel 43, zesde lid, van de ALL regelt de bewaarplicht van de administratieplichtigen bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Deze zijn natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen, natuurlijke personen die inhoudingsplichtig zijn en lichamen[3]. Zij zijn verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren. Dit is voor de heffing van belastingen over de winst van de administratieplichtigen van belang.
Ook op grond van artikel 2:15, derde lid en artikel 3: 15A, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek geldt voor het bestuur van rechtspersonen en voor hij die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefent de verplichting om de in het eerste en tweede lid van genoemde artikelen bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende tien jaren te bewaren.
Ten aanzien van de subsidieontvanger (een stichting of een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging of een natuurlijke persoon) bepaalt artikel 33, tweede lid, van het Landsbesluit subsidie dat de door hem gevoerde administratie en de daartoe behorende bescheiden gedurende tien jaren worden bewaard. Ingevolge het derde lid van dat artikel voert de subsidieontvanger een zodanig ingerichte administratie dat daaruit te allen tijde data beschikbaar zijn voor onderzoek, beleidsontwikkeling en planning.
Het gaat bij de uitoefening van de onderzoeksbevoegdheid van de Algemene Rekenkamer bij de entiteiten en natuurlijke personen, om controle op het door hen gevoerde geldelijk beheer van publieke middelen. Die onderzoeksbevoegdheid is op grond van het nieuwe artikel 42e, negende lid, van de LARC niet beperkt in tijd. De Raad constateert dat de initiatiefnemers in de toelichting op de LARC, zoals gewijzigd in de in ontwerp goedgekeurde landsverordening, niet in zijn gegaan op de tijd waarbinnen de Algemene Rekenkamer een onderzoek kan verrichten en de bewaartermijn van de stukken bij de entiteiten en natuurlijke personen die voor een onderzoek van de Algemene Rekenkamer relevant zouden kunnen zijn. Volgens de Raad vloeit echter uit de LARC zoals gewijzigd door de in ontwerp goedgekeurde landsverordening geen gehoudenheid voor de entiteiten en natuurlijke personen voort om stukken als bedoeld in het nieuwe artikel 41 van de LARC, langer dan tien jaar te bewaren. Er wordt nergens gerept over enige bewaartermijn. Het nieuwe artikel 42e, negende lid, van de LARC brengt niet automatisch met zich mee dat de entiteiten en natuurlijke personen die het beheer voeren over publieke middelen, de stukken bedoeld in het nieuwe artikel 41 van de LARC, langer dan 10 jaar moeten bewaren.
De Raad constateert evenwel dat er tussen de onbepaalde termijn waarbinnen de onderzoeksbevoegdheid van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van het gevoerde geldelijk beheer van publieke middelen bij de entiteiten en natuurlijke personen zich strekt en de wettelijke bewaartermijn van gegevens, die voor een onderzoek van de Algemene Rekenkamer relevant zou kunnen zijn, een discrepantie bestaat. Die discrepantie zou de onderzoeksbevoegdheid door de Algemene Rekenkamer, indien die bevoegdheid na 10 jaar bij de entiteiten en natuurlijke personen wordt uitgeoefend, kunnen bemoeilijken. Zo is het onmogelijk voor de Algemene Rekenkamer om – bij het verrichten van onderzoek na 10 jaar bij de entiteiten en natuurlijke personen- op grond van het nieuwe artikel 42e, derde lid, van de LARC de overlegging van stukken te vorderen, inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en informatiedragers en daarvan afschrift te nemen omdat die stukken wettelijk na 10 jaar niet meer hoeven te worden bewaard.
Naar het oordeel van de Raad staat ook bovengenoemd punt een vaststelling van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening niet in de weg.
IV. De memorie van toelichting
1. De financiële paragraaf
Uit de aan de Raad overgelegde stukken blijkt dat de initiatiefnemers na het advies van de Raad d.d. 22 mei 2018 nog steeds van mening zijn dat de in ontwerp goedgekeurde landsverordening geen financiële gevolgen heeft voor de landsbegroting. Nu geven deze initiatiefnemers als onderbouwing voor deze volharde stelling aan dat het wijzigingsvoorstel niet gericht is op een uitbreiding van de taken van de Algemene Rekenkamer, maar op een uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer. Ten aanzien van de dekking van de kosten van de uitoefening door de Algemene Rekenkamer van die bevoegdheden, geldt volgens de initiatiefnemers dat in beginsel in een afweging van prioriteiten binnen de eigen begroting van de Algemene Rekenkamer daarvoor ruimte moet worden gevonden.
Uit de memorie van toelichting volgt evenwel dat de in ontwerp goedgekeurde landsverordening opgenomen uitbreiding van de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer een uitbreiding van het werkterrein van de Algemene Rekenkamer met zich meebrengt. Zoals al aangegeven in het advies d.d. 22 mei 2018 [4]is de Raad van oordeel dat die uitbreiding evident kosten met zich mee zal brengen. De mogelijke kosten van die uitbreiding zijn, ondanks het advies d.d. 22 mei 2018, niet in de Toelichting op de nota van wijziging inzichtelijk gemaakt. In de Toelichting op de nota van wijziging (pagina 4, laatste tekstblok) staat zelfs dat er geen aanleiding bestaat voor een afzonderlijke financiële paragraaf in de memorie van toelichting. Die stelling is niet in overeenstemming met artikel 11 van de LvC2010. De wetgever heeft met artikel 11 van de LvC2010 willen voorkomen dat de financiële effecten van een wettelijke regeling onvoldoende in het oog worden gehouden, waardoor men bij de uitvoering daarvan voor onaangename verrassingen wordt gesteld. Door de verwachte kosten verbonden aan de uitvoering van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening niet inzichtelijk te maken, hebben de initiatiefnemers niet conform de door de wetgever beoogde zorgvuldigheid gehandeld. De Raad merkt op dat het zorgvuldigheidsbeginsel een belangrijk beginsel is waarmee bij het opstellen van wettelijke regelingen rekening moet worden gehouden.
Hoewel bovengenoemde opmerking van de Raad over de financiële gevolgen van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening de vaststelling daarvan door de regering niet in de weg staat, adviseert de Raad de regering om alvorens daartoe over te gaan een beslissing te nemen over de manier waarop de extra kosten, die met de uitvoering van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening gemoeid zijn, zullen worden opgevangen.
2. Nadere regels in de memorie van toelichting
Bij nota van wijziging is in het nieuwe artikel 42d, derde lid, van de LARC (artikel I, onderdeel B van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening) de termijn voor de reactie van de betrokken minister op de bevindingen en voorlopige conclusies in het onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer gesteld op ten hoogste drie weken. In de Toelichting op de nota van wijziging (pagina 6) staat dat indien geen reactie is gegeven na ommekomst van die termijn de Algemene Rekenkamer haar rapport vaststelt. Ingevolge aanwijzing 158 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt de toelichting niet gebruikt voor het stellen van nadere regels. Een dergelijke bepaling had volgens de Raad in de in ontwerp goedgekeurde landsverordening opgenomen moeten worden.
V. Overige opmerkingen
1. Verwijzingen naar gewijzigde artikelen
Bij nota van wijziging is een nieuw artikel 42e van de LARC in de in ontwerp goedgekeurde landsverordening opgenomen. De Raad merkt op dat in het nieuwe artikel 42d, tweede lid, van de LARC naar artikel 42e, zevende lid, wordt verwezen dat bij nota van wijziging in artikel 42e, tiende lid is gewijzigd. Ook de verwijzing in het nieuwe artikel 42f, tweede lid, van de LARC naar artikel 42e, eerste tot en met zesde lid en achtste lid is onjuist. Artikel 42e, eerste tot en met zesde lid en achtste lid, is bij nota van wijziging gewijzigd in artikel 42e, eerste tot en met negende lid en elfde lid. In genoemd artikel 42f, tweede lid, moet dus naar het nieuwe artikel 42e, eerste tot en met negende lid en elfde lid, van de LARC worden verwezen.
2. Verwijzing naar de oude term voor informatieplichtigen
In het geldende artikel 25, tweede en derde lid, van de LARC wordt gesproken over ‘instellingen en rechtspersonen, bedoeld in artikel 41’. In het nieuwe artikel 41 van de LARC opgenomen in artikel I, onderdeel A, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening wordt de term ‘instellingen en rechtspersonen’ vervangen door de term ‘rechtspersonen, personenvennootschappen en natuurlijke personen’. De in artikel 25, tweede en derde lid, van de LARC gebruikte terminologie voor de, informatieplichtigen moet dus worden aangepast aan de terminologie die daarvoor wordt gebruikt in het nieuwe artikel 41 van de LARC in artikel I, onderdeel A, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening.
3. Het zich verschaffen van toegang tot een plaats met behulp van de sterke arm
In het nieuwe artikel 42e, derde lid, van de LARC (artikel I, onderdeel B, van de in ontwerp goedgekeurde landsverordening) is onder meer de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer opgenomen om alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden dan wel te laten betreden door personen aangewezen door de Algemene Rekenkamer. De Raad constateert dat in dat artikel niet is opgenomen dat de Algemene Rekenkamer indien nodig zich de toegang tot een plaats als bedoeld in dat artikel kan verschaffen met behulp van de sterke arm. In artikel 48, tweede lid, van de LARC is die mogelijkheid ten aanzien van de bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer tot het betreden van plaatsen wel opgenomen.
VI. Conclusie
In deze fase van het wetgevingstraject heeft de regering slechts twee mogelijkheden. Zij kan besluiten om de in ontwerp goedgekeurde landsverordening vast te stellen of om deze niet vast te stellen. De Raad zal alleen dan adviseren om een in ontwerp goedgekeurde landsverordening niet vast te stellen als zwaarwegende gronden zich verzetten tegen vaststelling.
De opmerkingen die de Raad in dit advies gemaakt heeft, zijn niet van dien aard dat ze zich tegen het vaststellen van de in ontwerp goedgekeurde Landsverordening tot wijziging van de LARC verzetten. De Raad adviseert de regering de onderhavige door de Staten in ontwerp goedgekeurde landsverordening vast te stellen.
Echter, adviseert de Raad de regering om alvorens daartoe over te gaan een beslissing te nemen over de manier waarop de extra kosten, die gemoeid zijn met de in ontwerp goedgekeurde landsverordening, zullen worden opgevangen.
De Raad adviseert de regering voorts om in een apart wetgevingstraject van de LARC in elk geval rekening te houden met de opmerkingen die de Raad gemaakt heeft in onderdelen III, IV onder 2 en V van dit advies.
Willemstad, 14 september 2022
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
____________________ _____________________
mevr. mr. L. M. Dindial mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Advies met kenmerk RvA no. RA/06-18-LV.
[2] Prof dr. A. Van Rijn, Handboek Caribisch Staatsrecht, Boom Juridisch, Den Haag, pagina 41
[3] In de ALL wordt onder het begrip ‘lichamen’ verstaan verenigingen en andere rechtspersonen, vennootschappen en doelvermogens (artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de ALL).
[4] Pagina 3, onderdeel ‘4. De financiële paragraaf”.