Adviezen
RvA no. RA/22-09-LV
Uitgebracht op : 20/01/2010
Publicatie datum: 31/08/2010
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 17 juni 2009 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 18 januari 2010 bericht de Raad u als volgt.
De ontwerp-landsverordening tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek strekt, volgens de considerans, ertoe, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek te herzien. Gelet op het aantal wijzigingen wordt het om reden van overzichtelijkheid gewenst geacht de gehele tekst van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opnieuw vast te stellen.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.
Inhoudelijke opmerkingen
Algemeen
De belangrijkste voorgestelde wijzigingen zijn in het algemeen deel van de memorie van toelichting puntsgewijs opgesomd, welke opsomming de overzichtelijkheid van de memorie van toelichting ten goede komt.
De Raad juicht het toe dat de wijzigingen ten opzichte van het huidige Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (Boek 2 BW) in de memorie van toelichting op voldoende inzichtelijke wijze zijn toegelicht.
Vanwege het opnieuw vaststellen van de gehele tekst van Boek 2 BW is echter niet op voorhand vast te stellen welke wijzigingen in Boek 2 BW worden voorgesteld. Teneinde dit zichtbaar te maken geeft de Raad in overweging in de memorie van toelichting, bij de puntsgewijs vermelde wijzigingen, tevens de corresponderende te wijzigen c.q. nieuw voorgestelde artikelen te vermelden.
De Raad geeft voorts in overweging om in de memorie van toelichting een overzicht op te nemen van de artikelen die niet worden gewijzigd. Om de bruikbaarheid voor de praktijk te vergroten is het het overwegen waard met
betrekking tot de ongewijzigde artikelen de “oude” memorie van toelichting in de memorie van toelichting in te voegen.
Het ontwerp
a. De considerans
In een considerans wordt de strekking van de landsverordening in hoofdzaak kort weergegeven. In de onderhavige considerans is de reden waarom Boek 2 BW wordt gewijzigd niet aangegeven.
De Raad geeft in overweging de strekking alsnog in de considerans op te nemen.
b. Artikel I
Artikel 10 (vertegenwoordiging)
Derde lid
Volgens de Raad kunnen in de eerste volzin van het derde lid de zinsneden “zonder eigen onderzoek” en “anders dan het handelsregister” aanleiding geven tot verwarring.
De Raad geeft in overweging bedoelde volzin aan te passen teneinde deze toegankelijker te maken.
Vierde lid
Het vierde lid bevat de zinsnede "te allen tijde" terwijl in de memorie van toelichting op het vierde lid blijkt dat er uitzonderingen denkbaar zijn (pagina 5, bij punt 7).
De Raad geeft in overweging de uitzonderingen niet alleen in de memorie van toelichting maar ook in artikel 10 op te nemen.
Vijfde lid
De combinatie "redelijke termijn" en "terstond na afloop van die termijn" in de huidige redactie van de tweede volzin van het vijfde lid, levert onduidelijkheid op over de vraag wanneer de wederpartij de rechtshandeling uiterlijk van de hand kan wijzen.
De Raad geeft in overweging om de termijnstelling door de wederpartij, evenals bij een ingebrekestelling, schriftelijk te laten geschieden, zodat gemakkelijker is vast te stellen welke termijn precies is gesteld.
Volgens de Raad zou het, ondanks de toelichting op het vijfde lid (memorie van toelichting, pagina 6, bij punt 15), wellicht beter zijn indien in de derde volzin de individuele bestuurder niet wordt genoemd. Weliswaar mag de wederpartij afgaan op de in het vierde lid bedoelde verklaring van een bestuurder, maar hij mag ook, ter voorkoming van problemen, verlangen dat het bestuur de in de derde volzin van het vijfde lid bedoelde mededeling doet.
De Raad geeft in overweging het ontwerp op dit punt aan te passen.
Artikel 108a (aan het aandeelhouderschap verbonden verplichtingen)
Naar de mening van de Raad is artikel 108a, tweede en derde lid, moeilijk leesbaar door de vele verwijzingen naar artikel 102.
De Raad geeft in overweging om het voorgestelde artikel 108a toegankelijker te maken.
De Raad merkt op dat niet geheel is uitgesloten dat de minderheidsaandeelhouders onvoldoende beschermd worden, aangezien de statuten een regeling kunnen bevatten waardoor er tegen de wil van de minderheidsaandeelhouders nieuwe verplichtingen kunnen worden verbonden aan het aandeelhouderschap. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een eis als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 108a van het ontwerp, wordt ingevoerd waaraan (alleen) de minderheidsaandeelhouder niet kan voldoen.
De Raad geeft in overweging in de memorie van toelichting nader in te gaan op de keuze voor de voorgestelde regeling van de positie van de minderheidsaandeelhouders boven die van de Nederlandse regeling (het bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangige wetsvoorstel “Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht” (TK 31058, nr. 2) (hierna: wetsvoorstel Flexwet).
Artikelen 127 en 227 (vennootschappelijke overeenkomst)
Algemeen
Volgens de Raad moet nader worden bezien of de genoemde artikelen in voldoende mate bescherming bieden aan derden.
In de memorie van toelichting op artikel 127 wordt namelijk gesteld dat potentiële wederpartijen van de vennootschap inzage kunnen verlangen in de vennootschappelijke overeenkomsten, en (kennelijk bij weigering) kunnen besluiten niet met de vennootschap in zee te gaan (pagina 16, bij punt 4). Dit biedt echter geen bescherming tegen de situatie dat een vennootschappelijke overeenkomst wordt aangegaan of gewijzigd nadat de wederpartij met de vennootschap heeft gecontracteerd.
De Raad geeft in overweging het inzagerecht van belanghebbenden uitdrukkelijk te regelen.
Derde lid
De Raad vindt dat onderdeel c van het derde lid niet duidelijk is geformuleerd omdat niet precies duidelijk wordt hoe de statuten moeten luiden om een aandeelhouders-overeenkomst mogelijk te maken.
De Raad geeft in overweging in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan, dan wel dit aspect in de voorgestelde artikelen 127 en 227 te verduidelijken.
Voorts vraagt de Raad zich af of het de bedoeling is dat bij de overdracht van een aandeel de nieuwe aandeelhouder van rechtswege de positie inneemt van de oude aandeelhouder, als partij bij de vennootschappelijke overeenkomst of dat dit (verplicht) moet worden overeengekomen met de andere aandeelhouders en de vennootschap.
Ten aanzien hiervan adviseert de Raad om na te gaan of voldoende duidelijk is geregeld hoe de vennootschappelijke overeenkomst gaat gelden voor een later toetredende aandeelhouder.
Artikelen 135a en 235a (ontbreken van stemmen)
Eerste lid
Het komt de Raad voor dat de formulering “oplossing aanreiken” in het eerste lid van de artikelen 135a en 235a enigszins vrijblijvend overkomt.
De Raad geeft in overweging de woorden "oplossing aanreiken" in voornoemde artikelleden te wijzigen in "regeling treffen".
Artikelen 239, 240 en 241 (de aandeelhouder-bestuurde vennootschap)
Artikel 239
In het belang van de overzichtelijkheid en ter vergemakkelijking van eventuele toekomstige wetswijzigingen stelt de Raad voor om het vierde lid van artikel 239 te vernummeren tot tweede lid, onder gelijktijdige vernummering van het tweede lid tot derde lid en het derde lid tot vierde lid, en het nieuwe tweede lid als volgt te laten luiden:
”2. Voor de aandeelhouder-bestuurde vennootschap gelden voorts de artikelen van deze
titel.”.
Artikel 240
Gelet op de memorie van toelichting op artikel 240, derde lid, onderdeel b, (pagina 22, bij punt 4) geeft de Raad in overweging om na het woord "overgang" de woorden "van rechtswege" in te voegen.
De Raad geeft voorts in overweging om te bezien of in artikel 240, derde lid, onderdeel c, eveneens een uitzondering moet worden gemaakt voor de kleindochtermaatschappij (de middellijk dochtermaatschappij).
Artikel 241
In artikel 241, derde lid, wordt onder andere de toepasselijkheid van artikel 228, tweede lid, uitgesloten ten aanzien van de aandeelhouder-bestuurde-vennootschap. Aangezien de Raad van mening is dat artikel 228, tweede lid, hier ook zinvol kan zijn, wordt in overweging gegeven toe te lichten waarom de toepasselijkheid van voornoemd artikellid wordt uitgesloten.
Artikelen 274 tot en met 280, en 284 tot en met 286 (het recht van enquête)
Artikel 274
Algemeen
In artikel 274 e.v. komen herhaaldelijk de woorden "oorspronkelijke verzoekers" voor. De Raad vindt dat deze terminologie impliceert dat er sprake is van andere verzoekers, hetgeen niet het geval is.
De Raad adviseert de term “oorspronkelijke verzoekers” dan ook te wijzigen in “verzoekers” of in de memorie van toelichting toe te lichten om welke reden gesproken wordt van "oorspronkelijke verzoekers".
Tweede lid
De zinsnede "de directe kosten vergoedt" in de eerste volzin van het tweede lid zou in combinatie met de tweede volzin van hetzelfde lid, dat de vergoeding door het Hof wordt begroot naar redelijkheid en billijkheid, aanleiding kunnen geven tot onduidelijkheid.
De Raad geeft in overweging het tweede lid van het voorgestelde artikel 274 aldus te formuleren dat duidelijk wordt dat de directe kosten, waartoe het verzoek en de eventueel ingevolge artikel 275 getroffen voorlopige voorzieningen aanleiding hebben gegeven, naar redelijkheid en billijkheid wordt vastgesteld.
Artikel 275
Tweede lid
Volgens de Raad zou het Hof de onderzoeker niet alleen moeten kunnen ontheffen van zijn taak op verzoek van de verzoekers of van de onderzoeker zelf, maar ook op verzoek van de rechtspersoon alsook ambtshalve. Er zijn namelijk situaties denkbaar dat een onderzoeker niet goed functioneert maar noch verzoekers, noch de onderzoeker om ontheffing vraagt.
De Raad adviseert het tweede lid aan te passen rekeninghoudende met het bovenstaande.
Artikel 276
Tweede lid
De Raad is van mening dat een voorziening niet kan worden ingetrokken maar wel kan worden opgeheven. Voor het verleden blijft de voorziening dan haar gelding behouden.
Voorts zou de mogelijkheid van verval van de voorziening met terugwerkende kracht volgens de Raad wettelijk moeten worden uitgesloten.
De Raad adviseert het tweede lid aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
Vierde lid
Uit de eerste volzin blijkt volgens de Raad niet wat rechtens is indien een voorziening de daar bedoelde rechten wel aantast. De Raad adviseert in de memorie van toelichting te vermelden of de voorziening dan van rechtswege niet geldt of dat de rechthebbende daartegen moet opkomen.
De Raad vindt dat de tweede volzin niet alleen moeten gelden wanneer aantasting van verworven rechten dreigt, dus vóórdat de voorziening is gegeven, maar ook wanneer de voorziening is gegeven en deze volgens de betrokken derde reeds tot aantasting heeft geleid. In dat geval zou de voorziening immers kunnen worden opgeheven of gewijzigd.
Ook vindt de Raad dat de verhouding tussen de eerste en derde volzin niet duidelijk is, in die zin dat het onduidelijk is of het Hof de vrijheid heeft te bepalen dat een lagere dan volledige schadevergoeding wordt toegekend op grond dat deze een "redelijke" schadevergoeding is.
Tot slot is de Raad ten aanzien van de derde volzin van mening dat er niet gesproken kan worden van een zekere “mate van goede trouw”, maar slechts van de vraag of goede trouw al dan niet aanwezig is.
De Raad geeft in overweging het vierde lid van artikel 276 aan te passen rekeninghoudende met de bovenstaande opmerkingen.
Zevende lid
Gelet op artikel 3 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen (P.B. 1961, no. 142) (Cassatieregeling) over tussentijdse cassatie is, volgens de Raad, cassatie tegen een beschikking als hier bedoeld waarschijnlijk niet mogelijk. Ook kan in het Burgerlijk Wetboek niet geregeld worden of er al dan niet een mogelijkheid tot cassatie bestaat gezien de formulering van artikel 23 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden.
Omdat aanpassing van artikel 3 van de Cassatieregeling niet gemakkelijk uitvoerbaar is, stelt de Raad voor om het ontwerp zo in te richten, dat de bedoelde beslissingen als einduitspraken in de zin van artikel 3 van de Cassatieregeling kunnen worden aangemerkt, door telkens losse procedures aan te nemen.
Artikel 277
De Raad adviseert in de memorie van toelichting te begrenzen wat onder "functionaris" in het eerste lid wordt verstaan.
Verder geeft de Raad in overweging om de bevoegdheid tot rechterlijke tussenkomst niet toe te kennen aan de fungerend voorzitter, maar aan het (meervoudig) Hof.
De Raad vindt dat uitgewerkt moet worden welke personen om de tussenkomst van het Hof kunnen verzoeken en oplegging van dwangsommen kunnen vragen, en aan welke personen dwangsommen worden verbeurd. De Raad is van mening dat de bevelen van het Hof alleen mogen worden gegeven aan degene die niet voldoet aan een redelijk verzoek van de onderzoeker tot medewerking, inzageverschaffing, afschriftverstrekking dan wel tot het tonen van bezittingen van de rechtspersoon. Dit is slechts mogelijk na die persoon te hebben gehoord, althans deugdelijk te hebben opgeroepen.
De Raad geeft in overweging artikel 277 en de memorie van toelichting aan te vullen met inachtneming van het bovenstaande.
Artikel 279
Naar analogie van artikel 174b, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering adviseert de Raad om in het eerste lid van artikel 279 op te nemen dat de onderzoekers het verslag moeten ondertekenen.
Voorts geeft de Raad in overweging om in het tweede lid het woord "aanpassingen" te gebruiken in plaats van "bijstellingen" en tevens op te nemen, dat indien de opmerkingen van het bestuur of de raad van commissarissen niet tot aanpassingen hebben geleid, de onderzoekers dit moeten motiveren.
Artikel 284
Met betrekking tot het eerste lid verwijst de Raad naar de hierboven gemaakte opmerkingen bij artikel 276, tweede lid.
Artikelen 285 en 286
Met betrekking tot de artikelen 285 en 286 verwijst de Raad naar de hierboven gemaakte opmerkingen bij art 276, zevende lid.
De memorie van toelichting
Algemeen
De Raad merkt het volgende op over de in het onderdeel “Belangrijkste wijzigingen en aanvullingen” opgesomde wijzigingen in het algemeen deel van de memorie van toelichting.
De omschrijving van de wijziging, vermeld bij punt 4, kan ruimer worden gesteld. Het jaarrekeningenregime van de grote vennootschap wordt namelijk niet alleen van overeenkomstige toepassing verklaard op de “grote stichting” maar ook op de “grote vereniging” (artikel 89, derde lid), de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij (artikel 94, zevende lid).
De Raad geeft in overweging de memorie van toelichting op dit onderdeel aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
Ter voorkoming van misverstanden stelt de Raad voor de voorlaatste regel in de omschrijving van de wijziging, vermeld bij punt 5, te wijzigen in: “In hoeverre daarnaast bepalingen als voorgesteld reeds geoorloofd zijn volgens het thans geldende recht, is niet geheel duidelijk.”.
Volgens de Raad dient de opsomming aangevuld te worden met een drietal onderwerpen die eveneens een ingrijpende wijziging van Boek 2 BW inhouden, te weten:
– de bestuurdersaansprakelijkheid bij faillissement, geregeld in artikel 16,
– de statuten van de naamloze vennootschap, geregeld in artikel 102;
– de bevoegdheid een besluit tot wijziging van de statuten te vernietigen, geregeld in artikel
134, vierde lid.
Artikelsgewijze toelichting
Pagina 7 (artikel 11)
In de toelichting op artikel 11 op pagina 7 van de memorie van toelichting staat dat het aan de bestaande Nederlandse regeling ontleende vierde lid in de praktijk aanleiding geeft tot grote moeilijkheden.
De Raad geeft in overweging in de toelichting te verduidelijken waaruit de moeilijkheden bestaan.
Pagina 13 (artikel 108a)
In de memorie van toelichting op pagina 13, bij punt 4, staat dat minderheidsaandeelhouders in de Nederlandse regeling hun bescherming moeten vinden in de vooralsnog niet heel duidelijke bepaling dat een verplichting of eis als bedoeld niet “tegen de wil van een aandeelhouder, zelfs niet onder voorwaarde of tijdsbepaling” aan zijn aandeelhouderschap kan worden verbonden.
De Raad geeft in overweging nader toe te lichten waarom de Nederlandse bepaling "vooralsnog niet heel duidelijk" is.
Bij punt 5 op pagina 13 van de memorie van toelichting wordt verwezen naar het tweede, vierde en vijfde lid van artikel 2:192 van het wetsvoorstel Flexwet. In deze opsomming ontbreekt een verwijzing naar het derde lid van artikel 2:192 van het wetsvoorstel Flexwet, zonder dat daar een toelichting bij gegeven is.
De Raad geeft in overweging in de toelichting te vermelden om welke reden het derde lid van artikel 2:192 van het wetsvoorstel Flexwet ontbreekt in de bovengenoemde opsomming en of het ontbrekende artikellid eveneens zijn pendant vindt in artikel 254 jo 251 van het ontwerp.
Pagina 15 (artikel 127)
Met betrekking tot de memorie van toelichting op pagina 15, bij punt 3, inzake het vierde lid van artikel 127, merkt de Raad op, dat het niet duidelijk is hoe dit voorstel aansluit bij doelstellingen die zijn genoemd in het algemeen deel van de toelichting. Het in Nederland genoemde argument van openbaarheid van inrichting lijkt in de toelichting niet dermate overtuigend te zijn weerlegd dat een afwijking van de Nederlandse regeling gerechtvaardigd is.
Aan de toelichting zou bijvoorbeeld toegevoegd kunnen worden dat in de Nederlandse Antillen, in verband met de economische belangen bij een concurrerende positie voor internationale investeerders, gestreefd wordt naar grotere vennootschapsrechtelijke flexibiliteit.
De Raad geeft in overweging de toelichting op artikel 127, vierde lid, in bovengenoemde zin aan te passen.
Pagina 19 (artikel 135)
Aangezien artikel 2:238 van het wetsvoorstel Flexwet model heeft gestaan voor artikel 135 vindt de Raad dat meteen aan het begin van de toelichting gerefereerd moet worden aan het bedoelde artikel 2:238.
De Raad geeft in overweging de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
Hoewel het voorgestelde artikel 135 afwijkt van artikel 2:238 van het wetsvoorstel Flexwet, wordt dit in de toelichting niet genoemd of toegelicht.
Het verschil met het wetsvoorstel Flexwet lijkt te zijn dat in de Flexwet een adviesrecht wordt gegeven aan de bestuurders en commissarissen (pagina’s 87 tot en met 89 van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Flexwet (TK, 2006/07, 31 058 nr. 3)).
De Raad geeft in overweging in de toelichting uitdrukkelijk te vermelden op welke onderdelen en om welke redenen artikel 135 afwijkt van artikel 2:238 van het wetsvoorstel Flexwet.
Pagina 23 (artikel 241)
De Raad stelt voor om in de toelichting bij punt 3 op pagina 23 te verduidelijken waarom toepasselijkheid van artikel 228, tweede lid, verstorend werkt, ook indien de uitvoering binnen de grenzen van de redelijkheid en billijkheid blijft.
Pagina 26 (artikel 274)
Tweede lid
In Nederland heeft de wetgever de toepasselijkheid van artikel 6:162 Nederlands BW willen uitsluiten (Tekst en Commentaar Burgerlijk Wetboek: commentaar bij artikel 2:350, tweede lid, Nederlands BW, bij punt 3 op pagina 830). Hier lijkt het artikel 6:162 BW juist niet te worden uitgesloten.
De Raad adviseert nader toe te lichten of er een verschil met de Nederlandse regeling is beoogd en zo dit het geval is, wat daar de reden van is.
Derde lid
Anders dan in Nederland wordt de mogelijkheid gecreëerd dat het Hof bepaalt dat de verzoekers zekerheid moeten stellen. De reden voor het verschil met de Nederlandse wetgeving wordt in de toelichting echter niet gegeven. Voorts ontbreekt hier de bepaling dat de kosten van het onderzoek door de rechtspersoon moeten worden betaald, hetgeen wel in artikel 281, eerste lid, is opgenomen. Ook sluit het voorstel niet goed aan op artikel 281 want daaruit blijkt dat de kosten ten laste komen van de rechtspersoon die eventueel verhaal heeft op de verzoekers.
De Raad geeft in overweging een nadere toelichting te geven met betrekking tot de hierboven aangehaalde punten.
Pagina 27 (artikel 276)
In de toelichting bij punt 1, op pagina 27, staat dat een niet onbelangrijk verschil met artikel 2:349a, tweede lid, Nederlands BW is, dat een verzoek nodig is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De Raad concludeert uit artikel 2:349a, tweede lid, Nederlands BW dat ook in Nederland een verzoek is vereist voor het treffen van een voorlopige voorziening. Volgens de Raad is in de toelichting dan ook ten onrechte vermeld dat dit een verschil is met de Nederlandse regeling.
De Raad adviseert ten aanzien van dit onderdeel in de memorie van toelichting een nadere toelichting te geven.
Pagina 28 (artikel 282)
Ter verduidelijking stelt de Raad voor om in de memorie van toelichting te vermelden op welke jurisprudentie in de memorie van toelichting (pagina 28, bij artikel 282) wordt gedoeld.
Pagina 30 (artikel 323b)
Bij punt 2, op pagina 30 staat dat de Nederlandse regeling, neergelegd in de artikelen 333h en 333i Boek 2 Nederlands BW, enkele haken en ogen blijkt te hebben, om welke reden zij niet wordt overgenomen in het Nederlands-Antilliaans recht. De Raad vindt dat de afwijking ten opzichte van de artikelen 2:333h en 2:333i Nederlands BW niet voldoende wordt toegelicht of gerechtvaardigd met de enkele opmerking dat de Nederlandse regeling “enkele haken en ogen” blijkt te hebben.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting nader toe te lichten wat de bedoelde haken en ogen precies inhouden en waarom wordt afgeweken van de Nederlandse regeling.
Voorts geeft de Raad in overweging toe te lichten of de minderheidsaandeelhouders minder bescherming genieten door de in artikel 323b van het ontwerp opgenomen aanspraak op schadevergoeding dan in het geval dat de in de Nederlandse wetgeving opgenomen aanspraak op schadeloosstelling zou gelden, en zo dit het geval is adviseert de Raad nader toe te lichten in welk opzicht.
Artikel III van het ontwerp
De Raad geeft in overweging met betrekking tot de inwerkingtredingsbepaling in artikel III van het ontwerp, in de memorie van toelichting aan te geven hoe zal worden omgegaan met overgangsrecht.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting geeft de Raad aanleiding tot het maken van wetstechnische en redactionele opmerkingen. De Raad volstaat met het geven van een aantal voorbeelden.
Het ontwerp
Artikel 16
Het tweede en derde lid verwijzen naar artikel 3:15b BW, welk artikel niet in het BW voorkomt. Wellicht wordt een ander artikel bedoeld.
Artikel 51
Aan het slot van onderdeel a van het eerste lid moet de punt worden gewijzigd in een puntkomma.
Artikel 102
De tweede volzin van het vijfde lid van artikel 102 verwijst naar artikel 109, tweede lid. Dit moet zijn artikel 109, vierde lid.
Artikel 271
De aanduidingen “4” en “5” vóór de tekst van artikel 217 dienen te worden gewijzigd in de aanduidingen “1” respectievelijk “2”.
Artikel 274
In de eerste volzin van het tweede lid dient “vergoedt” te worden gewijzigd in “vergoeden”.
Artikel 279
In het derde lid kan het woord "voorts" vervallen.
Artikel 306
In het derde lid kan het woord "echter" vervallen.
De memorie van toelichting
Pagina 1
In het algemeen deel op pagina 1, bij punt 1, dient in de zesde volzin, na het woord “systeem”, ingevoegd te worden het woord “te”.
Pagina 13
In de memorie van toelichting op artikel 108a wordt op pagina 13, bij punt 6, verwezen naar artikel 127, derde lid. Dit moet zijn “artikel 127, vierde lid”.
Pagina 25
Het opschrift “Artikelen 250 tot en met 270” onder “Titel 7 – Uitkoop, uittreding en gedwongen overdracht” op pagina 25 moet luiden: “Artikelen 250 tot en met 257”.
Pagina 30
In de memorie van toelichting op artikel 323b op pagina 30, bij punt 1, dient in de vijfde volzin de zinsnede “ik acht genomen” te worden gewijzigd in “in acht genomen”.
De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.
Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerp-landsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 20 januari 2010
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
_____________________ ____________________
Prof mr. F.B.M. Kunneman mevr. mr. C.M. Raphaëla