Adviezen
RvA no. RA/22-21-LB
Uitgebracht op : 28/09/2021
Publicatie datum: 27/01/2023
Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 13, derde lid, van de Landsverordening financieel beheer (Subsidiebesluit 2022)
(zaaknummer 2020/014376)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 3 juni 2021, ontvangen op 10 juni 2021, om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 20 september 2021, bericht de Raad u als volgt.
I. Algemeen
1. De beoogde reikwijdte van het Subsidiebesluit 2022
In het eerste lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer wordt bepaald dat het verstrekken van subsidie door een minister zal geschieden met inachtneming van de Landsverordening comptabiliteit 2010 en binnen de grenzen van de in de begroting vastgestelde financiële middelen. Hiermee wordt de reikwijdte van het ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 13, derde lid, van de Landsverordening financieel beheer (Subsidiebesluit 2022) (hierna: het ontwerp) bepaald.
Door het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van het ontwerp – dat gebaseerd is op het derde lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer – zal het Subsidiebesluit 2022 van toepassing zijn op alle subsidies, behoudens subsidies op grond van andere wettelijke regelingen. De Raad is van oordeel dat niet het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zijnde een uitvoeringsregeling van de Landsverordening financieel beheer, de reikwijdte van de subsidieverlening bepaalt, maar de Landsverordening financieel beheer zelf. In artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten subsidies. Bedoeld artikel bepaalt immers in algemene zin dat het verstrekken van subsidie door een minister geschiedt met inachtneming van de Landsverordening comptabiliteit 2010 en binnen de grenzen van de in de begroting vastgestelde financiële middelen. In het derde lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer wordt het vaststellen van nadere regels voor de verstrekking van subsidie verplicht gesteld, waarin het ontwerp beoogt te voorzien. Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat artikel 2, eerste lid, van het ontwerp in strijd is met artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer, welke van een hogere orde is. Artikel 2, eerste lid, van het ontwerp heeft dan ook geen rechtsgevolg.
Bovendien wordt in aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving bepaald dat een hogere regeling, in dit geval de Landsverordening financieel beheer, niet gewijzigd kan worden door een lagere regeling zoals in dit geval het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Indien de regering de reikwijdte van het subsidiestelsel wil wijzigen, dan dient dit in de landsverordening zelf te geschieden door (het eerste lid van) artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer te wijzigen. Op deze wijze kan dan worden voorkomen dat er conflicten ontstaan tussen algemene en specifieke bepalingen in (de lex specialis-regel) en tussen oudere en jongere wettelijke regelingen (de lex posterior-regel).
Dat deze mogelijkheid voor de regering openstaat wordt door haarzelf onderschreven in paragraaf 3 “Advies Raad van Advies” van de nota van toelichting behorende bij het Landsbesluit subsidie[1]. In het tweede tekstblok op pagina 24 van die nota van toelichting zegt de regering dat de reikwijdte van subsidieverlening op de Landsverordening financieel beheer gebaseerd moet zijn en niet op dit landsbesluit (lees: Landsbesluit subsidie). De regering zegt bovendien toe op afzienbare termijn een voorstel tot wijziging van de Landsverordening financieel beheer te zullen indienen. De Raad heeft dit wijzigingsvoorstel nog niet voor advies mogen ontvangen. In de toelichting op artikel 33 van het ontwerp brengt de regering naar voren dat door de Minister van Financiën een commissie is ingesteld die tot taak heeft de wetgeving op het gebied van subsidies volledig en met inachtneming van de bestaande wettelijke kaders en mogelijkheden, alsmede van de diverse sociaal en maatschappelijke van belang zijnde aspecten, te herzien.
Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat artikel 2, eerste lid, van het ontwerp geschrapt dient te worden. Daarnaast dient een voorstel tot het wijzigen van de Landsverordening financieel beheer, waarin de reikwijdte van de subsidieverlening aangepast zal worden, bij de Staten ingediend te worden. Aanbevelenswaardig is om, ter voorkoming van fragmentarisering van de subsidiewetgeving, het resultaat van de herziening van de subsidiewetgeving spoedig af te ronden en nieuwe wetgeving vast te stellen.
De Raad vraagt aandacht van de regering hiervoor.
2. Subdelegatie van regelgevende bevoegdheid
Op grond van het derde lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels worden gesteld voor de verstrekking van subsidie. In het vierde lid van artikel 13 wordt bepaald welke regels in ieder geval in het bedoelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, opgenomen dienen te worden. De Raad constateert dat in meerdere artikelen van het ontwerp de mogelijkheid wordt gecreëerd om aan de minister de bevoegdheid te geven tot het vaststellen van ministeriële regelingen met algemene werking.
De Raad wijst erop dat delegatie aan de minister van de bevoegdheid tot het vaststellen van bovenbedoelde ministeriële regelingen met algemene werking echter niet toegestaan is. In het derde lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer (de delegerende regeling) wordt de uitdrukking “bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen” gebruikt. Dit duidt erop dat subdelegatie uitgesloten is. Bovendien duiden de woorden “nadere regels” in de wettelijke subdelegatieterminologie, anders dan bij de grondwettelijke subdelegatieterminologie, niet op de mogelijkheid van subdelegatie.[2] De Raad is van oordeel dat de regels die volgens de regering bij ministeriële regeling met algemene werking verder uitgewerkt zouden moeten worden, in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, zelf opgenomen moeten worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de artikelen 4, tweede lid, 7, derde lid, 13, derde lid, 20, vijfde lid, 21, vijfde lid, 23, vijfde lid, 24, vierde lid en 30, tweede lid van het ontwerp aan te passen.
3. Grondslag voor sancties
Hoofdstuk 8 van het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regelt de bestuursrechtelijke sancties van intrekking en wijziging van een subsidiebeschikking en de civielrechtelijke sanctie van nietigheid van een subsidiebeschikking. In het tweede lid van artikel 83 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) wordt bepaald dat voorschriften die door straffen worden gehandhaafd alleen krachtens een landsverordening in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen worden gegeven. In de jurisprudentie en literatuur[3] bestaat er geen eenduidigheid over de vraag of de sancties van intrekking en wijziging van subsidiebeschikkingen reparatoir of punitief van aard zijn. Of deze sancties als reparatoire of punitieve sancties aangemerkt zouden kunnen worden, hangt sterk af van de feiten en omstandigheden van elk individueel geval.
Indien de intrekking van een begunstigende beschikking, de wijziging daarvan of de nietigheid als een punitieve sanctie beschouwd kunnen worden, dan is sprake van een “criminal charge” en dienen de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en de artikelen 14 en 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: BUPO) in acht te worden genomen. Met andere woorden, het legaliteitsbeginsel brengt met zich mee dat in de Landsverordening financieel beheer een grondslag opgenomen moet worden voor het opnemen van de sanctiebepalingen in de artikelen 30 tot en met 32 in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen die bestraffend van aard zijn.[4]
Deze grondslag is thans niet terug te vinden in de Landsverordening financieel beheer. In artikel 13, vierde lid, onderdeel d van deze landsverordening wordt slechts bepaald dat regels met betrekking tot het toezicht in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, mogen worden opgenomen. Genoemde artikelen van het ontwerp zouden dus in strijd kunnen zijn met de Staatsregeling.
Aangezien voor het realiseren van de met het onderhavige landsbesluit beoogde doelstelling handhaving daarvan in voldoende mate mogelijk moet zijn, is de Raad van oordeel dat artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer zodanig gewijzigd moet worden dat er sancties gesteld kunnen worden bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Zie in dit verband aanwijzingen 8 en 17, eerste lid, onder d van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In deze laatste aanwijzing wordt bepaald dat voorschriften met betrekking tot civielrechtelijke sancties, zoals in dit geval de nietigheid van de subsidiebeschikking (artikel 32 van het ontwerp), en bestuurlijke sancties zoals de intrekking of wijziging van een subsidiebeschikking (artikelen 30 en 31 van het ontwerp) in een landsverordening opgenomen moeten worden.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het ontwerp van het Subsidiebesluit 2022, waarin bestuursrechtelijke en civielrechtelijke sancties zijn opgenomen, op of na het tijdstip waarop hoger bedoelde wijziging van de Landsverordening financieel beheer is vastgesteld, vastgesteld kan worden.
De Raad adviseert de regering met voortvarendheid de Landsverordening financieel beheer zodanig aan te passen dat er sancties gesteld kunnen worden bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
4. Het systeem voor de verlening van subsidie
In artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer wordt de basis gelegd voor het verlenen van subsidie door de overheid. Uit onderdeel c van het vierde lid van artikel 13 volgt dat er twee vormen kunnen zijn waarbij een minister subsidie kan verstrekken, te weten, op aanvraag dan wel bij inschrijving. Dit systeem vindt zijn verdere uitwerking in het eerste en tweede lid van artikel 5 van het thans geldende Landsbesluit subsidie. In het algemene gedeelte van de nota van toelichting behorende bij het ontwerp wordt aangegeven dat het streven van de regering is om de subsidieverlening zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden en dat het systeem van inschrijving zowel voor de overheid als voor de private sector tijdrovend en administratief veeleisend blijkt te zijn. [5] Het blijkt dat het systeem van inschrijving dat op marktwerking gebaseerd is niet tot de gewenste resultaten leidt omdat onze maatschappij van beperkte omvang is, waarbij concurrentie omtrent de uitvoering van gesubsidieerde taken veelal ontbreekt. Om deze redenen is door de regering volgens de nota van toelichting ervoor gekozen om het systeem van inschrijving, gebaseerd op het eerste lid van artikel 5 van het Landsbesluit subsidie, te laten vervallen. Het onderhavige ontwerp bevat aldus regels met betrekking tot het verlenen van subsidie op aanvraag.
Volgens de nota van toelichting “kan een subsidie primair worden verkregen op basis van het systeem van aanvraag.” Vervolgens wordt in bedoelde toelichting aangegeven “Daarnaast is een incidentele subsidie ook mogelijk.”[6] Door het gebruik in de nota van toelichting van voornoemde aangehaalde bewoordingen van de regering wordt de indruk gewekt dat het ontwerp alleen één hoofdcategorie subsidie kent, te weten subsidie op aanvraag. Anderzijds wordt door het woord “daarnaast” aangegeven dat er twee hoofdcategorieën subsidies bestaan, te weten, subsidie op aanvraag en incidentele subsidies.
De Raad is van oordeel dat ook incidentele subsidies beschouwd kunnen worden als subsidies op aanvraag. Ter voorkoming van verwarring wordt in overweging gegeven om in de nota van toelichting in ieder geval het woord “Daarnaast” in boven aangehaalde passage te schrappen. Ook wordt in overweging gegeven in deze toelichting duidelijk tot uitdrukking te laten komen dat het ontwerp één hoofdcategorie subsidie kent, te weten subsidie op aanvraag, en dat bij de beoordeling c.q. verlening van subsidies onderscheid zal worden gemaakt tussen structurele subsidies en incidentele subsidies.
De Raad adviseert de regering de nota van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.
5. De ministeriële verantwoordelijkheid
In het derde lid van artikel 2 van het ontwerp wordt de financiële ministeriële verantwoordelijkheid geregeld. Volgens genoemd artikel verbindt een subsidie die door een minister is toegekend of toegezegd in strijd met de bepalingen van het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, slechts die minister in persoon en geeft generlei aanspraak jegens het Land, noch tot nakoming, noch tot schadevergoeding. Deze bepaling moet volgens de Raad, in het licht van het bepaalde in aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, niet in het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden opgenomen maar in de Landsverordening financieel beheer of de Landsverordening comptabiliteit 2010. Het gaat immers om een bepaling die sterk bepalend is voor het stelsel van het toekennen van subsidies waaruit financiële aanspraken jegens de overheid kunnen voortvloeien. Dit soort bepalingen dienen niet aan lagere wetgeving overgelaten te worden maar moeten onderdeel uitmaken van een landsverordening, bijvoorbeeld de Landsverordening financieel beheer of de Landsverordening comptabiliteit 2010.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 2 van het ontwerp te schrappen. Ook wordt geadviseerd een wijziging van de Landsverordening financieel beheer of de Landsverordening comptabiliteit 2010, tot stand te brengen waarin de financiële ministeriële verantwoordelijkheid geregeld wordt.
6. Hardheidsclausule
De Raad is van oordeel dat ten aanzien van de toepassing van enkele van de absolute intrekkings- en wijzigingsgronden in het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp een hardheidsclausule opgenomen dient te worden. Als voorbeeld wordt genoemd de intrekkings- en afwijzingsgrond, opgenomen in onderdeel c van genoemd artikellid. Gezien de doelstelling van het ontwerp bestaat immers voldoende aanleiding om te verwachten dat het intrekken of wijzigen van een subsidiebeschikking in bedoelde gevallen zou kunnen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard die eerder niet te overzien waren. In dit verband wordt verwezen naar § 4.8 “Hardheidsclausules” van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande een wijziging van de Landsverordening financieel beheer tot stand te brengen waarin een hardheidsclausule ten aanzien van subsidies opgenomen wordt of een wettelijke grondslag voor het opnemen van een hardheidsclausule in het Subsidiebesluit 2022 geschapen wordt.
7. De financiële paragraaf in samenhang met een redelijke invoeringstermijn
De voor de overheid verwachte kosten bij de voorbereiding en inwerkingtreding van het onderhavige landsbesluit zijn in de financiële paragraaf van de nota van toelichting zoveel mogelijk in kaart gebracht en er is tevens ingegaan op de dekking daarvan.
Volgens aanwijzing 157 van de Aanwijzingen voor de regelgeving moeten niet alleen de lasten voor de overheid in de financiële paragraaf worden opgenomen maar ook die voor burgers, bedrijven en instellingen. Ten aanzien van de subsidieaanvragers wordt in de financiële paragraaf vermeld dat de nieuwe aanpak ongetwijfeld financiële, en ook administratieve gevolgen zal hebben voor hen. De Raad gaat ervan uit dat deze kosten heel moeilijk in te schatten zullen zijn. Uit de financiële paragraaf van de nota van toelichting kan niet worden opgemaakt of de (potentiële) subsidieaanvragers bereid zijn om deze kosten te dragen. Volgens de Raad is het mogelijk dat bepaalde subsidieaanvragers de te maken kosten niet uit eigen middelen zullen kunnen dragen. Een gedwongen externe financiering in dat verband kan de nodige tijd in beslag nemen. Dit kan leiden tot onnodige vertragingen. Bij de vaststelling van de datum van inwerkingtreding van het Subsidiebesluit 2022 (artikel 36 van het ontwerp) dient, onder verwijzing naar aanwijzing 136 van de Aanwijzingen voor regelgeving, en rekening houdende met onder meer het vorenstaande, een redelijke invoeringstermijn te worden vastgesteld.
In het licht van het vorenstaande wordt de regering geadviseerd in de financiële paragraaf van de nota van toelichting er zorg voor te dragen dat de subsidieaanvragers tijdig inzicht krijgen in de te ondernemen concrete acties met betrekking tot de administratieve aanpassingen opdat de daaruit voortvloeiende kosten kunnen worden afgeleid en door de (potentiële) subsidieaanvragers tijdig daarop kan worden ingespeeld. Ook wordt geadviseerd bij het bepalen van de inwerkingtredingsdatum van het Subsidiebesluit 2022 met het bovenstaande rekening te houden.
II. Inhoudelijke opmerkingen
1. Het ontwerp
a. Subsidieaanvraag op verzoek van de minister (artikel 6)
Volgens de tweede volzin van het eerste lid van artikel 6 van het ontwerp kan een instelling voor een tweede of meerdere subsidies op basis van hetzelfde of een andere categorie in aanmerking komen indien de subsidieaanvraag door deze instelling op verzoek van de minister die het aangaat plaatsvindt. Noch in het algemeen deel noch in de toelichting op artikel 6 wordt aangegeven wat onder een subsidieaanvraag op verzoek van de minister verstaan moet worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de toelichting op (het eerste lid van) artikel 6 van het ontwerp aan te passen of de tweede volzin van het eerste lid van artikel 6 van het ontwerp te schrappen.
b. Keuze op basis van prioriteitstelling (artikelen 6 en 11)
1°. Meerdere aanvragen
In de tweede volzin van het tweede lid van artikel 6 van het ontwerp wordt bepaald dat op basis van prioriteitstelling een keuze gemaakt zal worden indien er meerdere aanvragen zijn voor eenzelfde of vergelijkbare activiteit. Indien er meerdere aanvragen zijn voor een bepaalde of vergelijkbare activiteit, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de meest voordelige aanvraag volgens het derde lid van artikel 11 van het ontwerp. De Raad is van oordeel dat duidelijk gemaakt moet worden hoe deze artikelen zich tot elkaar verhouden voor wat betreft de prioriteitstelling bij de keuze aan uiteindelijk welke aanvrager subsidie verleend zal worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
2°. Prioriteitstelling bij eenzelfde of vergelijkbare activiteit
De Raad is van oordeel dat in de nota van toelichting duidelijk gemaakt dient te worden hoe de prioriteitstelling in de praktijk zal geschieden indien er meerdere verzoeken om subsidie worden ingediend voor eenzelfde of vergelijkbare activiteit. Immers, daar het vergelijkbare activiteiten betreft, ligt het voor de hand dat ze gelijke prioriteit zouden genieten.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
c. Meerdere aanvragen om subsidie bij welke instanties ingediend (artikelen 8 en 16)
Uit het tweede lid van artikel 8 volgt dat een aanvraag om subsidie, ingediend door een instelling, een mededeling moet bevatten indien de aanvrager voor dezelfde of vergelijkbare activiteiten tevens een aanvraag om subsidie bij één of meerdere ministeries of andere organisaties heeft ingediend. Volgens onderdeel c van het eerste lid van artikel 16 van het ontwerp dient de bovenbedoelde mededeling ook bij de aanvraag door een natuurlijk persoon te worden gedaan. De natuurlijk persoon dient echter niet alleen mededeling te doen indien bij één of meerdere ministeries een aanvraag om subsidie is ingediend maar ook bij andere publiekrechtelijke organisaties of particuliere organisaties. De Raad is van oordeel dat dit onderscheid tussen de aanvragen van instellingen en natuurlijk personen nader gemotiveerd dient te worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting, en indien nodig de artikelen 8 en 16 van het ontwerp, aan te passen.
d. Ontvankelijkheid (artikelen 9 en 17)
1°. Artikelen 9, eerste lid, onderdeel b en 17, eerste lid, onderdeel b
In onderdeel b van het eerste lid van de artikelen 9 en 17 van het ontwerp wordt bepaald dat een aanvraag om subsidie niet ontvankelijk is indien er sprake is van strijd met enige wettelijke bepaling. In de toelichting op artikel 9 van het ontwerp wordt aangegeven dat het om strijd met een bepaling uit het onderhavige landsbesluit of enige andere wettelijke regeling gaat. De Raad is van oordeel dat deze grond voor het weigeren van een subsidie te vaag en onbepaald is en ruimte laat voor willekeur.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel b van het eerste lid van de artikelen 9 en 17 van het ontwerp aan te passen.
2°. Artikelen 9, derde lid en 17, derde lid
Op grond van het derde lid van de artikelen 9 en 17 van het ontwerp stelt de minister die het aangaat de aanvrager gemotiveerd op de hoogte van de niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de minister dit zal doen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 9 en het derde lid van artikel 17 van het ontwerp aan te passen.
e. Gedeeltelijke weigering subsidieverlening (artikel 10)
Volgens artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het ontwerp kan de minister die het aangaat het verlenen van een subsidie ten dele weigeren indien de aanvrager ook zonder subsidieverlening over eigen middelen of over middelen van derden, hieronder begrepen de reserves van gelieerde instellingen kan beschikken om gedeeltelijk de kosten van de activiteit te dekken. Hier betreft het volgens de Raad het gedeeltelijk niet verlenen van de aangevraagde subsidie ofwel een gedeeltelijke subsidieweigering.
In de toelichting op artikel 10 van het ontwerp (pagina 22) luidt de tweede volzin als volgt: “Derhalve wordt geen subsidie aan een instelling toegewezen indien deze in staat is om de kosten van de activiteit zelf te dragen”. Uit het laatste blijkt naar het oordeel van de Raad niet dat het om gedeeltelijke subsidieweigering gaat.
De regering wordt geadviseerd de toelichting op artikel 10 van het ontwerp in overeenstemming te brengen met artikel 10, tweede lid, onderdeel a van het ontwerp.
f. Advies van het betreffende ministerie (artikel 11)
1°. Termijn voor advies
In het vierde lid van artikel 11 van het ontwerp wordt bepaald dat het betreffende ministerie een advies opstelt naar aanleiding van de toetsing van de subsidieaanvraag. Het is niet duidelijk binnen welke termijn dit advies opgesteld dient te worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het vierde lid van artikel 11 aan te passen.
2°. Beoordeling meest voordelige aanvraag
Artikel 11, derde lid, van het ontwerp geeft aan dat indien er meerdere aanvragen zijn voor een bepaalde of vergelijkbare activiteit, de aanvragen worden gerangschikt op basis van de meest voordelige aanvraag.
De regering wordt gevraagd in de nota van toelichting in te gaan op de criteria voor het bepalen van de meest voordelige aanvraag.
g. Beslistermijn bij verlening subsidie aanvraag
Volgens artikel 12, tweede lid van het ontwerp stelt de minister die het aangaat een subsidieaanvrager uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaande aan het begrotingsjaar waarbinnen een subsidieperiode zou moeten aanvangen, schriftelijk op de hoogte van de toekenning of afwijzing van de subsidieaanvraag.
Volgens de Raad is het mogelijk dat de subsidieaanvrager bepaalde te nemen acties, ten einde de activiteit naar behoren te kunnen uitvoeren, indien deze in aanmerking komt voor subsidie, laat afhangen van de uitkomst van de aanvraag. Bijvoorbeeld bepaalde noodzakelijke investeringen ter uitbreiding van de productie of uitbreiding van het personeel. Echter indien de subsidieaanvrager niet binnen een redelijke termijn vóór de voorgenomen datum van aanvang van de activiteit op de hoogte wordt gesteld van het besluit van de minister over de aanvraag, zal de subsidieaanvrager bij een positief besluit de noodzakelijke acties niet tijdig kunnen nemen om op bedoelde aanvangsdatum in staat te zijn de activiteit naar behoren te kunnen uitvoeren.
De Raad is van oordeel dat er een redelijke termijn moet zijn tussen de datum van ontvangst van de subsidieaanvraag en de datum waarop een besluit daarop wordt genomen. Bij tijdige indiening van een subsidieaanvraag moet bij de kennisgeving aan de subsidieaanvrager, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van het ontwerp zoveel mogelijk rekening worden gehouden met bovenbedoelde voorgenomen aanvangsdatum.
De Raad adviseert de regering artikel 12 van het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.
h. De indieningstermijn voor de aanvraag voor incidentele subsidie (artikel 13)
Volgens het eerste lid van artikel 13 van het ontwerp dient een aanvraag om een incidentele subsidie uiterlijk twaalf weken voordat een aanvang met de activiteit wordt gemaakt te worden ingediend. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het huidige Landsbesluit subsidie is bedoelde termijn gesteld op 14 weken. De Raad mist in de nota van toelichting een onderbouwing om welke reden in het ontwerp gekozen is voor een termijn van twaalf weken.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
i. Het uittreksel van de Kamer van Koophandel (artikelen 14 en 8)
In onderdeel f van het eerste lid van artikel 14 van het ontwerp wordt bepaald dat bij de indiening van een aanvraag voor een incidentele subsidie een uittreksel van de inschrijving van de instelling in het register van de Kamer van Koophandel en Nijverheid moet worden overgelegd. Eenzelfde verklaring dient ook overgelegd te worden door een instelling op grond van onderdeel d van het eerste lid van artikel 8 van het ontwerp. Het verschil tussen deze twee bepalingen is echter dat in het eerstgenoemde artikelonderdeel bepaald is dat de verklaring niet ouder dan zes maanden mag zijn.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de discrepantie tussen de twee genoemde artikelen op te heffen door artikel 14, eerste lid, onderdeel f, van het ontwerp aan te passen.
j. Termijn voor het aanleveren van aanvullende gegevens (artikelen 14 en 16)
Volgens het derde lid van artikel 14 en het tweede lid van artikel 16 van het ontwerp kan de minister die het aangaat aanvullende gegevens verlangen die voor de beoordeling van de aanvraag om incidentele subsidie nodig of wenselijk is. Het is niet duidelijk binnen welke termijn deze gegevens door de aanvrager aangeleverd moeten worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 14 en het tweede lid van artikel 16 van het ontwerp aan te passen.
k. De aanvraag voor een incidentele subsidie door natuurlijk personen (artikel 15)
1°. Het maximumbedrag
In het eerste lid van artikel 15 van het ontwerp wordt een maximumbedrag van NAf 50.000 per jaar gesteld aan een incidentele subsidie voor een natuurlijk persoon. In de nota van toelichting ontbreekt een motivering om welke reden voor dit maximumbedrag is gekozen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
2°. Verhouding tot artikel 6, tweede lid, van het ontwerp
Bij het bepalen van de hoogte van het maximumbedrag voor de incidentele subsidie voor een natuurlijk persoon wordt volgens het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp rekening gehouden met de aanvragen van bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad.
Volgens de Raad is het betrekken van andere subsidieaanvragen bij de beoordeling van een aanvraag voor incidentele subsidie alleen zinvol als het gaat om aanvragen voor eenzelfde of vergelijkbare activiteit gedurende hetzelfde kalenderjaar. Verder is het niet duidelijk waarom daarbij ook het bloed- of aanverwantschap van de andere subsidieaanvragers relevant is.
De Raad is voorts van oordeel dat duidelijk gemaakt dient te worden hoe het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp zich verhoudt tot het tweede lid van artikel 6 van het ontwerp waarin wordt bepaald dat een subsidie niet kan worden verleend aan meerdere (instellingen of) personen voor eenzelfde of vergelijkbare activiteit gedurende hetzelfde kalenderjaar.
Het feit dat ook bloed- en aanverwanten een subsidieaanvraag hebben ingediend betekent niet dat deze aanvragen automatisch ook gehonoreerd zullen worden. Het is niet duidelijk op welke wijze aldus rekening zal worden gehouden met deze verzoeken bij het bepalen van de hoogte van het maximumbedrag voor de incidentele subsidie voor een natuurlijk persoon.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
3°. Bloedverwantschap
In het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp wordt bepaald dat bij het bepalen van het maximum subsidiebedrag rekening gehouden zal worden met de aanvragen van bloed- en aanverwanten tot en met de tweede graad van de aanvrager. De Raad mist in de nota van toelichting een onderbouwing om welke reden gekozen is voor bloed- en aanverwantschap tot en met de tweede graad.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
l. Weigering verlening incidentele subsidie (artikel 18)
1°. Weigeringsgrond
In het eerste en vierde lid van artikel 18 van het ontwerp worden een tweetal gronden gegeven voor het in zijn geheel weigeren van een aanvraag tot verlening van incidentele subsidie. Het valt op dat in deze artikelleden slechts twee gronden, namelijk het overschrijden van het gereserveerde bedrag op de begroting en het reeds driemaal hebben ontvangen van subsidie, worden genoemd. In vergelijking hiermee worden in het eerste lid van artikel 10 van het ontwerp nog dertien andere redenen voor het weigeren van een subsidie (op aanvraag) gegeven. De Raad vraagt zich af of (een aantal van de dertien) bedoelde weigeringsgronden niet van toepassing zou kunnen zijn op incidentele subsidies.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 18 van het ontwerp aan te passen.
2°. Eigen middelen
In het tweede lid van artikel 18 van het ontwerp wordt bepaald dat subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd zal worden indien de aanvrager over eigen middelen of over middelen van derden, hieronder begrepen de reserves van de gelieerde instellingen, kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken. Het valt op dat in dit artikelonderdeel uitgegaan wordt van het dekken van alle kosten van de activiteiten. Dit is een verschil met hetgeen bepaald wordt in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 10 van het ontwerp. In dat artikelonderdeel is namelijk opgenomen dat de subsidie ten dele geweigerd zal worden indien de aanvrager over eigen middelen of middelen van derden kan beschikken om gedeeltelijk de kosten van de activiteiten te dekken. De Raad is van oordeel dat deze discrepantie opgeheven moet worden, door in het tweede lid van artikel 18 van het ontwerp aan te geven dat het (ook) om een gedeeltelijke dekking van de kosten moet gaan.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het tweede lid van artikel 18 van het ontwerp aan te passen.
3°. Driemaal
In het vierde lid van artikel 18 van het ontwerp wordt bepaald dat incidentele subsidie geweigerd zal worden indien voor eenzelfde activiteit reeds drie keer subsidie is verleend. Het is niet duidelijk om welke reden geen incidentele subsidie voor een vierde of meerdere malen verleend kan worden. Immers, het kan zo zijn dat de activiteit waarvoor subsidie wordt verleend een succes is waarbij de belangen van het Land (goed) gediend worden en die aantoonbaar ten goede komen aan de ingezetenen van Curaçao, zoals voorgeschreven in het tweede lid van artikel 2 van het ontwerp. Volgens de Raad zal het Land niet gediend zijn indien zulke activiteiten voor zover deze nog passen binnen het beleid van het betrokken ministerie stopgezet zouden moeten worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het vierde lid van artikel 18 van het ontwerp te schrappen of om duidelijk in de nota van toelichting te motiveren wat de noodzaak van deze bepaling is.
m. De subsidiebeschikking (artikel 20)
1°. Het vermelden van wijzigingsgronden
In het eerste lid van artikel 20 van het ontwerp worden volgens de toelichting minimale eisen gesteld aan de inhoud van de beschikking tot verlening van subsidie. Eén van deze eisen is volgens onderdeel g van dat artikellid het vermelden van de gronden om het subsidiebedrag te wijzigen. Volgens het tweede lid van artikel 20 kan een subsidiebeschikking gewijzigd worden. Maar dat is pas het geval als er sprake is van een uitzonderlijke situatie waardoor het subsidiebedrag in het landsbelang gewijzigd moet worden. Met andere woorden, een (nieuwe) beschikking om subsidie te verlenen bevat geen gronden om deze beschikking te wijzigen omdat er op dat moment nog geen sprake zal zijn van een uitzonderlijke situatie waardoor in het landsbelang het subsidiebedrag bij deze zelfde beschikking gewijzigd moet worden. De Raad is van oordeel dat onderdeel g van het eerste lid van artikel 20 van het ontwerp geschrapt moet worden. In het tweede lid van artikel 20 dient dan geregeld te worden dat een beschikking tot wijziging de gronden om het subsidiebedrag te wijzigen moet bevatten.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 20 van het ontwerp aan te passen.
2°. Uitzonderlijke situaties
Op grond van het tweede lid van artikel 20 van het ontwerp kan in uitzonderlijke situaties en indien het landsbelang dit vordert, het subsidiebedrag, en in samenhang daarmee de subsidiebeschikking, gewijzigd worden. De Raad mist in de toelichting op dit artikel een nadere uiteenzetting wat onder “uitzonderlijke situatie” moet worden verstaan. In de nota van toelichting wordt als voorbeeld een verslechterende economische situatie genoemd. Aangezien Curaçao in de afgelopen jaren heeft gekampt en nog steeds kampt met een verslechterende economische situatie moet er sprake zijn van zwaarwegende economische omstandigheden op basis van gezaghebbende informatie die kunnen nopen tot wijziging van de subsidiebeschikking ten nadele van de subsidieontvanger.
De mogelijkheid om de subsidie tussentijds wegens een uitzonderlijke situatie aan te passen brengt immers bepaalde onzekerheden met zich mee voor de subsidieontvanger. Gezien de reikwijdte hiervan en het belang om algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen is het dan ook belangrijk om de criteria voor het wijzigen van een subsidiebeschikking op duidelijke wijze in het Subsidiebesluit 2022 aan te geven.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het tweede lid van artikel 20 van het ontwerp alsmede de toelichting daarop aan te passen.
3°. Aanvullende verplichtingen
Volgens het derde lid van artikel 20 van het ontwerp kan de minister die het aangaat desgewenst aanvullende verplichtingen opnemen in de subsidiebeschikking indien deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De Raad is van oordeel dat deze bepaling vaag geformuleerd is en tot willekeur kan leiden. Duidelijk dient te worden gemaakt over welke soorten verplichtingen het bijvoorbeeld kan gaan, wat de reikwijdte en strekking hiervan kan zijn of wat de omvang ervan, indien het om financiële verplichtingen gaat, mag inhouden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 20 van het ontwerp en indien nodig de toelichting daarop, aan te passen.
4°. Het verslag
In het vierde lid van artikel 20 van het ontwerp wordt bepaald dat in de subsidiebeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger “halfjaarlijks of korter”, indien wenselijk geacht, een verslag uitbrengt over de voortgang van de activiteiten. Het is niet duidelijk in welke gevallen of op welke gronden besloten kan worden om de subsidieontvanger over een korter tijdvak een verslag te laten uitbrengen.
De Raad is van oordeel dat dit tot willekeur kan leiden en adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp en de nota van toelichting aan te passen.
n. Bekendmaking van de overzichtslijst van subsidies (artikel 22)
In het tweede lid van artikel 22 van het ontwerp wordt bepaald dat de bekendmaking van de overzichtslijst van verleende, gewijzigde, ingetrokken of vastgestelde subsidies bedoeld in het eerste lid van dat artikel op de officiële webpagina van de overheid zal geschieden. Volgens de toelichting op genoemd artikel wordt de informatie gepubliceerd in het kader van de openbaarheid van bestuur en ten behoeve van de toegankelijkheid. Het is voor de Raad niet duidelijk om welke reden gekozen is om de informatie alleen op de officiële webpagina van de overheid te publiceren en niet ook in de Landscourant.
Daarnaast is de Raad van oordeel dat ingeval sprake is van verlening van een begunstigende subsidie de bekendmaking in ieder geval ook de naam van de subsidieontvanger moet bevatten.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting en artikel 22 van het ontwerp aan te passen.
o. Verplichtingen na ontvangst van subsidie (artikel 23)
1°. Indienen van jaarrekening en activiteitenverslag
In het eerste lid van artikel 23 van het ontwerp wordt bepaald dat de subsidieontvanger bij de sector of dienst die het aangaat, binnen vier maanden na afloop van het boekjaar waarvoor subsidie is verleend, een jaarrekening en activiteitenverslag zal indienen. In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat de subsidieontvanger de betreffende informatie bij de minister die het aangaat moet indienen.
De Raad adviseert de regering om deze discrepantie tussen het eerste lid van artikel 23 van het ontwerp en de nota van toelichting op te heffen.
2°. Een verkorte periode van verantwoording
Volgens artikel 23, tweede lid, onderdeel c, onder 4°, in samenhang gelezen met de omschrijving van het begrip “gelieerde instelling” in artikel 1 van het ontwerp moet in een voorkomend geval uit de jaarrekening van de subsidieontvanger de financiële positie van de gelieerde instelling of instellingen blijken. In dit verband dient er volgens de Raad rekening mee gehouden te worden dat bij instellingen die kleine subsidiebedragen ontvangen een verkorte periode van verantwoording geldt van twee maanden na beëindiging van de gesubsidieerde activiteiten. Bij deze verkorte periode van verantwoording zou het voor de subsidieontvanger een uitdaging kunnen zijn om de financiële positie van de gelieerde instelling(en) mee te nemen in de verantwoording. Afhankelijk van hetgeen de regering hier onder financiële positie verstaat kan het wel haalbaar of uitvoerbaar zijn. De Raad is van oordeel dat in het ontwerp concreet aangegeven moet worden welke aspecten met betrekking tot de financiële positie van een gelieerde instelling in dit geval in de jaarrekening moeten worden opgenomen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 23 van het ontwerp en de toelichting daarop aan te passen.
p. De administratie (artikel 24)
Volgens het vijfde lid van artikel 24 van het ontwerp draagt de subsidieontvanger de data bestemd voor onderzoek, beleidsontwikkeling en planning bedoeld in het derde lid van dat artikel periodiek of op verzoek over aan de sector of dienst die het aangaat. In de toelichting op dit artikel wordt aangegeven dat de periodiciteit door de informatiebehoefte van de sector of dienst die het aangaat wordt bepaald. De Raad is van oordeel dat het niet stellen van een specifieke periode voor het overdragen van de data tot willekeur zou kunnen leiden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het vijfde lid van artikel 24 van het ontwerp aan te passen.
q. Meldplicht (artikel 25)
1°. De feiten of omstandigheden
Op de subsidieontvanger berust volgens het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp de plicht om de sector of dienst die het aangaat zonder uitstel in kennis te stellen van de feiten of omstandigheden die in de onderdelen a tot en met i van dat artikel staan. De Raad mist in de opsomming de omstandigheid waarbij de organisatievorm van de instelling aan welke subsidie wordt verleend, komt te veranderen, bijvoorbeeld door een fusie van ondernemingen. Daarnaast mist de Raad in de opsomming ook de omstandigheid waarbij er veranderingen optreden bij de met de instelling (aanvrager) gelieerde entiteiten.
Tevens dient in de opsomming te worden opgenomen dat er een meldplicht bestaat als het gaat om een natuurlijk persoon die bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld of wegens schulden is gegijzeld.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp aan te passen.
2°. Veroordeling
In onderdeel c van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp wordt bepaald dat de subsidieontvanger moet melden indien er sprake is van een veroordeling door een rechterlijke uitspraak vanwege een misdrijf begaan door een van de betrokken bestuursleden of, in geval het een natuurlijk persoon betreft, de aanvrager zelf. Het is niet duidelijk of ook gemeld moet worden indien de instelling zelf veroordeeld wordt. Voorts is niet duidelijk of gemeld moet worden in geval het gaat om een natuurlijk persoon, die niet de aanvrager zelf is maar voor wie een ander persoon als aanvrager heeft gediend. Een voorbeeld hiervan is een ouder die een incidentele subsidie heeft aangevraagd voor een minderjarig kind en dat kind veroordeeld wordt voor een misdrijf (bijvoorbeeld bij sporters).
Tevens is niet duidelijk of het in onderdeel c van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp moet gaan om een onherroepelijk geworden rechterlijk veroordeling of niet.
De Raad is van oordeel dat onderdeel c van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp ook van toepassing moet zijn op bijvoorbeeld leden van de raad van commissarissen van een instelling. Door het in genoemd artikelonderdeel gebruikte woord “bestuursleden” vallen “leden van de raad van commissarissen” niet onder de reikwijdte daarvan. Bedoelde reikwijdte kan verruimd worden door de woorden “de betrokken leden van de statutaire organen” te gebruiken.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel c van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp aan te passen.
3°. Het niet kunnen voldoen aan verplichtingen
In onderdeel d van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp wordt bepaald dat er een meldplicht voor de subsidieontvanger bestaat indien deze niet meer kan voldoen aan verplichtingen. Het is niet duidelijk om welke soorten verplichtingen het hierbij gaat.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel d van het eerste lid van artikel 25 van het ontwerp, en indien nodig de toelichting daarop aan te passen.
4°. Het horen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger wordt op grond van het derde lid van artikel 25 van het ontwerp gehoord over het al dan niet wijzigen of intrekken van de subsidiebeschikking nadat er feiten of omstandigheden zijn gemeld zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de subsidieontvanger gehoord moet worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 25 van het ontwerp aan te passen.
5°. Termijn
Volgens het vierde lid van artikel 25 van het ontwerp bericht de minister die het aangaat de subsidieontvanger binnen zes weken over het besluit om al dan niet de subsidiebeschikking in te trekken of te wijzigen. Het is niet duidelijk vanaf welk tijdstip deze termijn van zes weken zal aanvangen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het vierde lid van artikel 25 van het ontwerp aan te passen.
r. Afwijking van de planning (artikel 26)
1°. Termijn voor het plan van aanpak
Indien de voortgang van de uitvoering van de activiteiten of de realisatie van de prestaties niet overeenstemmen met de planning zoals vastgesteld in de subsidiebeschikking dient de subsidieontvanger volgens het eerste lid van artikel 26 van het ontwerp tijdig in een plan van aanpak aan te geven op welke wijze het bedoelde activiteitenplan alsnog zal worden gerealiseerd. Het is niet duidelijk welke termijn met het woord “tijdig” wordt bedoeld. De Raad is van oordeel dat bepaald moet worden binnen welke termijn het plan van aanpak ingediend moet worden. Daarnaast dient ook bepaald te worden bij welke instantie (minister, sector of dienst) dit plan ingediend moet worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 26 van het ontwerp aan te passen.
2°. Het horen van de subsidieontvanger
De minister die het aangaat hoort de subsidieontvanger volgens het derde lid van artikel 26 van het ontwerp over het besluit om al dan niet de subsidiebeschikking in te trekken of te wijzigen. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de subsidieontvanger gehoord moet worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 26 van het ontwerp aan te passen.
3°. De wettelijke toestemmings- en goedkeuringsprocedures
In het derde lid van artikel 26 van het ontwerp wordt bepaald dat de minister die het aangaat een besluit zal nemen met inachtneming van onder meer de toepasselijke wettelijke toestemmings- en goedkeuringsprocedures. De Raad mist in de nota van toelichting een uiteenzetting over deze wettelijke toestemmings- en goedkeuringsprocedures.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
s. Terugvordering (artikel 27)
In het vierde lid van artikel 27 van het ontwerp wordt bepaald dat het meerdere wordt teruggevorderd indien bij de definitieve subsidievaststelling door intrekking of wijziging een lager subsidiebedrag wordt vastgesteld dan het bedrag dat reeds is betaald. Het is niet duidelijk welke procedure gevolgd zal worden voor de terugvordering en binnen welke termijn dit zal geschieden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 27 van het ontwerp aan te passen.
t. Toezicht (artikel 29)
1°. Bekendmaking
In artikel 29 van het ontwerp wordt het toezicht geregeld. Volgens het eerste lid van dat artikel wordt de aanwijzing van toezichthouders bij landsbesluit vastgesteld. Dit landsbesluit dient volgens de Raad bekend gemaakt te worden in navolging van onderdeel b2 van aanwijzing 109 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in de Landscourant.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 29 van het ontwerp aan te passen.
2°. Termijn voor het indienen van de bevindingen door de externe deskundige
Op grond van de tweede volzin van het vijfde lid van artikel 29 van het ontwerp zendt de externe deskundige zijn bevindingen schriftelijk aan de toezichthouder en zendt daarvan een afschrift aan de betrokken subsidieontvanger. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de externe deskundige zijn schriftelijke bevindingen moet verzenden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de tweede volzin van het vijfde lid van artikel 29 van het ontwerp aan te passen.
3°. Termijn voor het indienen van een advies door de toezichthouders
In de eerste volzin van het zesde lid van artikel 29 van het ontwerp wordt bepaald dat de toezichthouders hun bevindingen vastleggen in een schriftelijk advies dat aangeboden wordt aan de minister die het aangaat. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de toezichthouders het advies aan de minister moeten doen toekomen.
Gezien het korte tijdsbestek waarbinnen de minister dan wel de sector of dienst die het aangaat moeten reageren op het advies van de toezichthouder, is het aanbevelenswaardig dat de toezichthouder haar advies niet alleen aan de minister aanbiedt maar ook aan de sector of dienst die het aangaat.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het zesde lid van artikel 29 van het ontwerp aan te passen.
4°. Mogelijke belangenverstrengeling
De Raad is van oordeel dat de ambtenaar van een ministerie die een subsidieaanvraag heeft behandeld in elk geval niet dezelfde ambtenaar mag zijn die als toezichthouder van het subsidiestelsel benoemd wordt (functiescheiding). Volgens het eerste lid van artikel 29 van het ontwerp worden de Sector Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van het Ministerie van Financiën, de Financieel Directeuren en de daartoe door de minister die het aangaat aangewezen ambtenaren van de sector of dienst die het aangaat met het toezicht op de naleving van het Subsidiebesluit 2022 en de daarop berustende regelingen belast (toezichthouders). Deze toezichthouders leggen volgens het zesde lid van artikel 29 van het ontwerp hun bevindingen schriftelijk vast in een advies dat aan de minister die het aangaat wordt aangeboden. Deze minister of de sector of dienst die het aangaat stuurt een reactie op dit advies aan de Sector Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van het Ministerie van Financiën waarin de mogelijke gevolgen voor de subsidieontvanger worden vermeld. Het kan in theorie voorkomen dat dezelfde ambtenaren van de Sector Financieel Beleid en Begrotingsbeheer van het Ministerie van Financiën, die zelf als toezichthouders optreden en hun bevindingen schriftelijk in een advies hebben vastgelegd, ook over deze bevindingen een reactie geven op grond van het zesde lid, tweede volzin, van artikel 29 van het ontwerp. De Raad is van oordeel dat (elke schijn van) belangenverstrengeling voorkomen moet worden door in artikel 29 van het ontwerp een voorziening te treffen voor dit specifieke geval ter voorkoming dat de toezichthouder over zijn eigen advies c.q. bevindingen een reactie moet geven waaraan (negatieve) gevolgen kunnen kleven voor de subsidieontvanger.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 29 van het ontwerp aan te passen.
5°. De gevolgen van het uitblijven van een reactie
In de laatste volzin van het zesde lid van artikel 29 van het ontwerp wordt bepaald dat indien de reactie op het advies van de toezichthouder niet binnen de genoemde termijn van twee weken geschiedt, het advies bekend gemaakt zal worden op de website van het ministerie van Financiën en dat hiervan melding zal worden gemaakt aan de Staten. Het is niet duidelijk wat beoogd wordt met deze bepaling en wat de rechtsgevolgen hiervan zullen zijn.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting aan te passen.
u. Intrekkings- en wijzigingsgronden (artikelen 30 en 31)
1°. Onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf
In het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp worden de intrekkings- en wijzigingsgronden ten aanzien van de subsidiebeschikking bepaald. De Raad mist in deze opsomming de onherroepelijk geworden veroordeling wegens een misdrijf van de betrokken leden van statutaire organen of de aanvrager bij rechterlijke uitspraak.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp aan te passen.
2°. Facultatieve versus absolute intrekkings- en wijzigingsgronden
Uit het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp volgt dat de subsidiebeschikking zal worden ingetrokken of gewijzigd als niet voldaan wordt aan de onderdelen a tot en met k. De Raad vraagt of het de bedoeling is dat ten aanzien van al deze gronden altijd de verplichting voor de minister moet bestaan om over te gaan tot intrekking of wijziging van de subsidiebeschikking.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp nader te bezien en indien nodig aan te passen.
3°. De termijn voor het horen van de subsidieontvanger
Op grond van het eerste lid van de artikelen 30 en 31 van het ontwerp dient de subsidieontvanger te worden gehoord in het geval dat de subsidiebeschikking ingetrokken of gewijzigd zal worden. Het is niet duidelijk binnen welke termijn de subsidieontvanger gehoord zal moeten worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van de artikelen 30 en 31 aan te passen.
4°. Het onjuist zijn van de subsidie
Op grond van onderdeel b van het eerste lid van artikel 30 en het eerste lid van artikel 31 van het ontwerp wordt een subsidiebeschikking ingetrokken of gewijzigd indien de subsidieverlening anderszins onjuist is en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. De Raad mist een onderbouwing welke gevallen bedoeld worden met deze intrekkings- of wijzigingsgrond. In de nota van toelichting dient onderbouwd te worden of deze bepaling in overeenstemming is met aanwijzing 7 van de Aanwijzingen voor de regelgeving en niet te vaag is geformuleerd en of bij de toepassing ervan geen grond zal ontstaan voor willekeur.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de nota van toelichting, en indien nodig het ontwerp aan te passen.
5°. Het indienen van een jaarrekening
In onderdeel i van het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp wordt bepaald dat het niet indienen van een jaarrekening van het voorgaande jaar door de subsidieontvanger ook een grond oplevert voor het intrekken of wijzigen van de subsidiebeschikking. Volgens het eerste lid van artikel 23 van het ontwerp, in samenhang gelezen met het vierde en zesde lid van dat artikel, kan het voorkomen dat in afwijking van het eerste lid in plaats van een jaarrekening een subsidieverklaring alsmede een activiteitenverslag of een exploitatierekening en de toelichting daarop alsmede een activiteitenverslag moet worden ingediend. De Raad is van oordeel dat ook in het geval dit soort schriftelijke stukken niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn worden ingediend, deze omstandigheid een grond moet opleveren om de subsidiebeschikking in te trekken of te wijzigen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel i van het eerste lid van artikel 30 van het ontwerp aan te passen.
6°. Berichtgeving aan de Minister van Financiën
De minister die het aangaat bericht de Minister van Financiën op grond van het derde lid van artikel 30 en het vierde lid van artikel 31 van het ontwerp zonder uitstel schriftelijk over het besluit om de subsidiebeschikking in te trekken of te wijzigen. Geconstateerd wordt dat geen voorziening is getroffen aan wie de kennisgeving gedaan moet worden ingeval de Minister van Financiën zelf een besluit als bedoeld in het eerste lid van artikel 30 of het eerste lid van artikel 31 van het ontwerp heeft genomen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 30 en het vierde lid van artikel 31 van het ontwerp, en indien nodig de toelichtingen daarop, aan te passen.
v. De instantie belast met de terugvordering (artikelen 27, 30 en 31)
Uit het vierde lid van artikel 27 van het ontwerp volgt dat indien bij de definitieve vaststelling door intrekking of wijziging van de subsidie een lager subsidiebedrag wordt vastgesteld dan het bedrag dat reeds is uitbetaald, het meerdere teruggevorderd zal worden. Hetzelfde geldt ook ten aanzien van de artikelen 30, tweede lid, voorlaatste volzin en 31, tweede lid, tweede volzin. Het is echter niet duidelijk welke instantie belast zal zijn met het terugvorderen van deze bedragen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de artikelen 27, 30 en 31 aan te passen.
w. Nietigheid van de subsidiebeschikking (artikelen 27 en 32)
1°. Nietigheid versus vernietigbaarheid en de gevolgen hiervan
In artikel 32 van het ontwerp worden een viertal gevallen bepaald waarin de subsidiebeschikking als nietig wordt beschouwd. Bij nietigheid van een beschikking wordt de beschikking beschouwd als nooit te hebben bestaan en heeft geen rechtsgevolgen. Dit is anders bij vernietigbaarheid waarbij de rechtsgevolgen geldig zijn totdat ze worden vernietigd. De Raad mist een deugdelijke onderbouwing om welke reden voor nietigheid als sanctie is gekozen in plaats van voor vernietigbaarheid.
Gemotiveerd dient ook te worden wat de gevolgen van de nietigheid van de beschikking zullen zijn ten aanzien van de activiteit die de subsidieontvanger wellicht reeds heeft uitgevoerd. Anderzijds dient uiteengezet te worden wat de gevolgen voor de overheid zullen zijn en hoe het subsidiebedrag teruggevorderd zal worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de toelichting op artikel 32 van het ontwerp aan te passen.
2°. Indirecte betrokkenheid
Volgens het eerste tot en met derde lid van artikel 32 van het ontwerp kan er sprake zijn van indirecte betrokkenheid van een persoon bij de verlening van subsidie. Het is niet duidelijk wat de reikwijdte is van deze indirecte betrokkenheid. De Raad is van oordeel dat bovengenoemde artikelleden onvoldoende begrensd zijn en toelichting behoeven.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste tot en met derde lid van artikel 32 van het ontwerp aan te passen.
3°. In dienst nemen
Uit het tweede en derde lid van artikel 32 van het ontwerp volgt dat de subsidieontvanger de persoon die direct of indirect betrokken was bij het verlenen van subsidie in dienst moet hebben genomen. De Raad is van oordeel dat niet alleen het in dienst nemen essentieel is maar bijvoorbeeld ook het verstrekken van een opdracht aan een persoon die direct of indirect betrokken was bij de subsidieverlening.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het tweede en derde lid van artikel 32 van het ontwerp aan te passen.
4°. Twaalf versus zes maanden
In het derde lid van artikel 32 van het ontwerp wordt de periode voor het in dienst nemen van een persoon die direct of indirect betrokken was bij de subsidieverlening door de subsidieontvanger gesteld op zes maanden voorafgaand. In de toelichting op dit artikel wordt deze termijn gesteld op twaalf maanden.
De Raad adviseert de regering om deze discrepantie tussen het derde lid van artikel 32 van het ontwerp en de toelichting daarop op te heffen.
5°. De status van de beschikking genoemd in artikel 27
Indien de subsidiebeschikking bedoeld in het eerste lid van artikel 20 van het ontwerp achteraf op grond van artikel 32 nietig blijkt te zijn, dan rijst de vraag naar de juridische status van de beschikking tot subsidievaststelling bedoeld in het eerste lid van artikel 27 van het ontwerp. De Raad mist een regeling hierover in het ontwerp en of een uitzetting in de toelichting op artikel 32 van het ontwerp.
x. Overgangsrecht (artikel 34)
Artikel 34 van het ontwerp regelt het overgangsrecht. Indien een subsidieaanvrager in beroep is gegaan tegen een vóór de inwerkingtreding van het Subsidiebesluit 2022 afgegeven beschikking tot afwijzing van subsidie en de rechter constateert dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen, is niet duidelijk of dit geval onder het rechtsregime van het Landsbesluit subsidie of onder dat van het Subsidiebesluit 2022 zal vallen.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 34 van het ontwerp aan te passen.
2. De nota van toelichting
a. Zwaarwegende bezwaren (artikel 3)
In het tweede lid van artikel 3 van het ontwerp wordt, voor zover van belang, bepaald dat subsidie, in afwijking van het eerste lid van genoemd artikel 3, voor de twee daaropvolgende jaren verleend kan worden tenzij er op het moment van de beoogde toekenning zwaarwegende bezwaren hiertegen bestaan. Onder “zwaarwegende bezwaren” wordt volgens de laatste volzin van genoemd artikellid verstaan onvoorziene buitengewone omstandigheden. In de toelichting op genoemd artikel wordt aangegeven dat zich onvoorziene dringende omstandigheden kunnen voordoen waardoor er minder ruimte op de begroting beschikbaar is en waarbij afgeweken dient te worden van een reeds voor meerdere jaren toegekende subsidie. In bedoelde toelichting wordt onder meer “het niet voorhanden zijn van afdoende liquiditeiten” als een voorbeeld van een dergelijke uitzonderlijke situatie genoemd.
De Raad is van oordeel dat het gebruik van bovengenoemde mogelijkheid tot afwijking van een reeds voor meerdere jaren toegekende subsidie als een ultimum remedium gezien moet worden. In het licht hiervan wordt aanbevolen om bedoelde toelichting aan te scherpen door daarin aan te geven dat het moet gaan om acute liquiditeitsproblemen of een reële dreiging daarvan.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de toelichting op artikel 3 van het ontwerp aan te passen
b. Geanonimiseerde gegevens (artikel 24)
Op grond van het derde lid van artikel 24 van het ontwerp in samenhang gelezen met het vijfde lid worden de data voor onderzoek, beleidsontwikkeling en planning door de subsidieontvanger aan de sector of dienst die het aangaat overgedragen. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het om geanonimiseerde gegevens moet gaan. De Raad is van oordeel dat in het vijfde lid van artikel 24 van het ontwerp bepaald moet worden dat de betreffende data geanonimiseerd moeten worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het vijfde lid van artikel 24 van het ontwerp aan te passen.
c. Samenspraak (artikel 26)
In de eerste volzin van de toelichting op artikel 26 van het ontwerp wordt aangegeven dat de minister in samenspraak met de instelling (subsidieontvanger) kan besluiten tot aanpassing van de planning en zo nodig het budget in neerwaartse zin wijzigen. Dat er sprake moet of kan zijn van samenspraak tussen partijen volgt niet uit artikel 26 van het ontwerp. Uit het derde lid van artikel 26 volgt slechts dat de subsidieontvanger gehoord dient te worden alvorens er door de minister een besluit wordt genomen.
De Raad adviseert de regering om deze discrepantie tussen artikel 26 van het ontwerp en de toelichting daarop op te heffen.
d. Het verhogen van het budget in uitzonderlijke gevallen (artikel 26)
In de tweede volzin van de toelichting op artikel 26 van het ontwerp wordt aangegeven dat het voorlopig budget ook hoger kan worden vastgesteld als er sprake is van uitzonderlijke gevallen. De Raad ziet deze mogelijkheid niet terug in artikel 26 van het ontwerp.
Daarnaast is niet duidelijk welke gevallen als uitzonderlijke gevallen aangemerkt kunnen worden en die tot een verhoging van het subsidiebedrag zouden kunnen leiden.
De Raad adviseert de regering om artikel 26 van het ontwerp en de toelichting daarop met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.
e. Kader van het toezicht (artikel 29)
Volgens de eerste volzin van de toelichting op artikel 29 van het ontwerp wordt in dit artikel het kader voor het toezicht op de uitvoering van de subsidie en de bepalingen van dit landsbesluit, houdende algemene maatregelen geregeld. Het wettelijke kader voor het toezicht is volgens de Raad geregeld in artikel 4 van de Landsverordening financieel beheer. In het onderhavige landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan dit kader op grond van onderdeel d van het vierde lid van artikel 13 van de Landsverordening financieel beheer verder uitgewerkt worden, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met aanwijzing 82 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de toelichting op artikel 29 van het ontwerp aan te passen.
f. Openbaarmaking van besluiten tot intrekking of wijziging van subsidie
Beslissingen van de minister die het aangaat tot het intrekken of wijzigen van de subsidie worden volgens de laatste volzin van het eerste tekstblok van de toelichting op de artikelen 30 en 31 van het ontwerp, uit hoofde van transparantie, openbaar gemaakt. De Raad ziet dit echter niet terug in de artikelen 30 en 31 van het ontwerp.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp of de toelichting op de artikelen 30 en 31 van het ontwerp aan te passen.
III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging niet te besluiten conform de in het ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, opgenomen voorstellen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 28 september 2021
de wnd. Ondervoorzitter, de Secretaris,
____________________ _____________________
dr. J. Sybesma mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/22-21-LB
Zowel het ontwerp als de nota van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
- Het ontwerp
- De considerans
- Met de eerste overweging wordt de indruk gewekt alsof het thans geldende Landsbesluit subsidie gewijzigd zal worden, hetgeen niet het geval is. De Raad adviseert om bedoelde overweging te herformuleren.
- Voorgesteld wordt om achter de tweede overweging een puntkomma op te nemen.
- Artikel 1
- Voorgesteld wordt om in de omschrijving van de termen “dienst” en “sector” de benaming “de Landsverordening ambtelijke bestuurlijke organisatie” te vervangen door “de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie”.
- Tevens wordt voorgesteld om in de omschrijving van de term “subsidie” de zinsnede “van de aanvrager” te vervangen door “door de aanvrager”.
- De nummering van de voetnoten
Voorgesteld wordt om de voetnoten met nummer 1 te laten beginnen.
- Artikel 3
Voorgesteld wordt om:
- in het eerste lid de komma achter “begroting” te schrappen;
- de vindplaats van de in het tweede lid genoemde Landsverordening comptabiliteit 2010 in een voetnoot op te nemen.
- Artikel 5
Voorgesteld wordt om in onderdeel b de zinsnede “maximaal 1,” te vervangen door “maximaal één jaar,”.
- Artikel 8
Voorgesteld wordt om:
- in onderdeel d van het eerste lid achter “Nijverheid” het woord “Curaçao” in te voegen;
- in onderdeel i van het eerste lid “het voor-voorafgaande jaar” te vervangen door “twee jaar terug”.
- de vindplaats van de in onderdeel a van het derde lid genoemde wettelijke regeling in een voetnoot op te nemen;
- in onderdeel b van het derde lid de eerste puntkomma te schrappen;
- in onderdeel b van het derde lid achter “Aanleg” de zinsnede “van Curaçao” in te voegen;
- in onderdeel c van het derde lid vóór “betalingsgedrag” telkens het lidwoord “het” op te nemen;
- Hoofdstuk 3
Voorgesteld wordt om het opschrift van Hoofdstuk 3 “Incidentele Subsidie” te vervangen door “Incidentele subsidie”.
h. Artikel 14
Voorgesteld wordt om in onderdeel g van het eerste lid “voor-voorafgaande jaar” te vervangen door “twee jaar terug”.
i. Artikel 18
Voorgesteld wordt om in het derde lid “Artikel 10, derde lid” te vervangen door “Artikel 10, tweede lid”.
j. Artikel 20
Voorgesteld wordt om:
- in onderdeel h van het eerste lid vóór “voorwaarden” het lidwoord “de” op te nemen;
- in het vierde lid “korter” te vervangen door “frequenter”.
k. Artikel 21
Voorgesteld wordt om in het vierde lid “onderdeel h” te vervangen door “onderdeel i”.
l. Artikel 23
Voorgesteld wordt om in het derde punt van onderdeel c van het tweede lid “de vermogen en liquiditeit” te vervangen door “het vermogen en de liquiditeit”.
m. Artikel 24
Uit het eerste, derde en vijfde lid van artikel 24 van het ontwerp volgt dat de subsidieontvanger een administratie moet bijhouden en dat deze administratie te allen tijde beschikbaar moet zijn voor de (controle en toezicht door) overheid. In het tweede lid van artikel 24 van het ontwerp wordt echter bepaald dat de administratie en de daartoe behorende dossiers gedurende tien jaren bewaard moeten worden. Volgens de Raad duidt de zinsnede “te allen tijde” erop dat de administratie ook na tien jaren beschikbaar zou moeten zijn.
De Raad adviseert de regering om deze discrepantie op te heffen.
n. Artikel 25
Voorgesteld wordt om in het tweede lid vóór “de beschikking” het woord “voor” op te nemen en “beschikking, als bedoeld” te vervangen door “beschikking, bedoeld”.
o. Artikel 26
Voorgesteld wordt om in het eerste lid vóór “voortgang” het lidwoord “de” op te nemen.
p. Artikel 27
Voorgesteld wordt om in het tweede lid achter “artikel 20, eerste lid” de zinsnede “, onderdeel b” in te voegen.
q. Artikel 30
Voorgesteld wordt om:
- in onderdeel f van het eerste lid “Gerecht in eerste aanleg” te vervangen door “Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao”;
- in onderdeel i van het eerste lid achter het woord “jaar” de zinsnede “niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn” op te nemen;
- in het tweede lid, laatste volzin, “intrekking” te vervangen door “intrekken”.
r. Artikel 31
Voorgesteld wordt om in het eerste lid de tweede artikel 20 te vervangen door “27”.
s. Artikel 34
Voorgesteld wordt om in het tweede lid de zinsnede “met ingang van inwerkingtreding” te vervangen door “met ingang van de inwerkingtreding”.
t. Artikel 36
Artikel 33 wordt toegepast op subsidies die zijn afgegeven in de periode van 1 januari 2018 tot het tijdstip waarop het Subsidiebesluit 2021 in werking is getreden. Om deze reden wordt voorgesteld “tot 1 januari 2018” te vervangen door “tot en met 1 januari 2018”.
Ook wordt voorgesteld om “artikel 33 die” te vervangen door “artikel 33 dat”.
2. De nota van toelichting
a. Pagina 17
Voorgesteld wordt om:
- de vindplaats van de in de tweede volzin van de eerste alinea genoemde wettelijke regeling in een voetnoot op te nemen;
- in de achtste volzin van de eerste alinea ”bezien” te vervangen door “herzien”;
- in de tweede volzin van de tweede alinea “Landsbesluit Subsidie” te vervangen door “Landsbesluit subsidie”.
b. Pagina 18
Voorgesteld wordt om:
- in de tweede volzin van het derde tekstblok achter “Algemene Rekenkamer van Curaçao de zinsnede “(hierna: Algemene Rekenkamer)” op te nemen;
- de titels van de rapporten van de Algemene Rekenkamer van Curaçao van juni en juli 2018 in een voetnoot op te nemen;
- in de voorlaatste volzin van het vierde tekstblok “artikel 33, derde lid” te vervangen door het juiste artikel(lid);
- de juiste bron van het rapport van Mollen Consult genoemd in de eerste volzin van het laatste tekstblok in een voetnoot op te nemen.
c. Pagina 19
Voorgesteld wordt om:
- in de tweede volzin van het tweede tekstblok “uitoefening” te vervangen door “uitvoering”;
- in de tweede volzin van het derde tekstblok “stichtingen” te vervangen door “instellingen”.
d. Pagina 20
Voorgesteld wordt om de vindplaatsen van de in de derde volzin van het tweede tekstblok genoemde wettelijke regelingen in een voetnoot op te nemen en “Landsverordening Comptabiliteit 2010” te vervangen door “Landsverordening comptabiliteit 2010”.
e. Pagina 21
Volgens de Raad behoort de tekst van de eerste alinea van de toelichting op artikel 6 van het ontwerp aan de toelichting op artikel 5 van het ontwerp te worden toegevoegd.
Voorgesteld wordt om:
- het opschrift van Hoofdstuk 2 in overeenstemming met het opschrift in het ontwerp te brengen door “Subsidie op aanvraag” te vervangen door “Meer- en eenjarige subsidie”;
- in de eerste volzin van de toelichting op artikel 8 van het ontwerp achter “dienst” de zinsnede “of sector” in te voegen.
f. Pagina 22
Voorgesteld wordt om in de laatste volzin van het tweede tekstblok van de toelichting op artikel 10 van het ontwerp “het zesde lid” te vervangen door “eerste lid, onderdeel n,”.
g. Pagina 23
Voorgesteld wordt om de vindplaats van de wettelijke regeling genoemd in de voorlaatste volzin van de toelichting op artikel 20 van het ontwerp in een voetnoot op te nemen.
h. Pagina 24
Voorgesteld wordt om:
- in de derde volzin van de toelichting op artikel 24 van het ontwerp “”te alle tijde”” te vervangen door “”te allen tijde””;
- in de derde volzin van de toelichting op artikel 25 van het ontwerp “punt g” te vervangen door “punt i”.
i. Pagina 25
Voorgesteld wordt om:
- in het opschrift van de toelichting op de artikelen 30 en 31 van het ontwerp “Artikel 30 en 31” te vervangen door “Artikelen 30 en 31”;
- in de voorlaatste volzin van het eerste tekstblok van de toelichting op de artikelen 30 en 31 van het ontwerp de zinsnede “artikel 11, derde lid, onderdeel i” te vervangen door “artikel 10, eerste lid, onder k”;
- in de eerste volzin van het tweede tekstblok van de toelichting op de artikelen 30 en 31 van het ontwerp het lidwoord “het” vóór “artikel 30” te schrappen.
j. Pagina 26
Voorgesteld wordt om:
- in de eerste volzin van de toelichting op artikel 32 van het ontwerp vóór “voorkomen” het woord “te” op te nemen;
- in de negende volzin van de toelichting op artikel 33 van het ontwerp “Landsbesluit Subsidie” te vervangen door “Landsbesluit subsidie”.
__________________________
[1] P.B. 2016, no. 81.
[2] Zie in deze “Wetgeven. Handboek voor de centrale en decentrale overheid”, paragraaf 6.4.2 “Delegatie: wanneer en aan wie?”, Prof. mr. S.E. Zijlstra, Kluwer, Deventer 2012, p. 254-255 en ook aanwijzingen 2.24, 2.25 en 2.26 van de Nederlandse Aanwijzingen voor de regelgeving en aanwijzingen 19 en 21 van de Aanwijzingen voor de regelgeving van Curaçao.
[3] Zie onder meer EHRM 13 december 2005, Nilsson tegen Zweden, EHRC 2006/29; EHRM/ECHR 21 februari 1984, ECLI:NL:XX:1984:AC9954, nr. 8544/79 (Öztürk); “Handboek Nederlands-Antilliaans omgevingsrecht”, M.A. Heldeweg, J. Sybesma, L.J.J. Rogier, eerste druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2002, “Subsidierecht”, W. den Ouden, MJ. Jacobs en N. Verheij, tweede herziene druk, Kluwer, Deventer 2011; “Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat”, R.J.N. Schlössels en S.E. Zijlstra, zesde geheel herziene druk, Kluwer, Deventer 2010; “Handhavingsrecht”, F.C.M.A. Michiels, A.B. Blomberg en G.T.J.M. Jurgens, Wolter Kluwer, Deventer 2016; “Beginselen van Caribisch Bestuursrecht”, L.J.J. Rogier, eerste druk, Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2012.
[4] In onderdeel d van het eerste lid van aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt ook bepaald dat voorschriften inzake sancties van bestuursrechtelijk of civielrechtelijke aard in de landsverordening worden opgenomen.
[5] Zie paragraaf 1 “Algemeen” van de nota van toelichting, tweede tekstblok, pagina 17.
[6] Zie paragraaf 1 “Algemeen” van de nota van toelichting, laatste tekstblok, pagina 17 en de eerste volzin van de toelichting op artikel 5 van het ontwerp.