no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/24-15-LV

Uitgebracht op : 22/09/2015
Publicatie datum: 30/06/2016

Ontwerplandsverordening houdende instelling van de Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit (Landsverordening verzelfstandiging Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit) (zaaknummer 2015/26841)

Ontwerplandsverordening houdende instelling van de Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit (Landsverordening verzelfstandiging Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit)
(zaaknummer 2015/26841)

Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 21 juli 2015 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 21 september 2015, bericht de Raad u als volgt.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

Algemeen

Kwaliteit van het ontwerp en de memorie van toelichting

De Raad constateert dat de kwaliteit van de onderhavige ontwerplandsverordening (hierna: het ontwerp) en de memorie van toelichting zowel inhoudelijk als wetstechnisch voor verbetering vatbaar is. Wat voor de Raad het meest in het oog springt is het feit dat het ontwerp en de memorie van toelichting elkaar tegenspreken, met name bij de keus of er een zelfstandig bestuursorgaan (hierna: een ZBO) of een verzelfstandigde dienst opgericht dient te worden. De Raad zal verderop in dit advies hierop ingaan.

Ten aanzien van de memorie van toelichting merkt de Raad op dat bij belangrijke bepalingen in het ontwerp een toelichting ontbreekt. Het gevolg hiervan is dat de beweegredenen van de wetgever voor het opnemen van de voorgestelde bepalingen in het ontwerp niet duidelijk zijn waardoor de Raad niet of moeilijk een beleidsanalytische toets kan verrichten.

De Raad heeft in het verleden reeds aan de regering verzocht om de te betrachten zorgvuldigheid bij het opstellen van ontwerpen van wettelijke regelingen aan te scherpen. De Raad vraagt wederom aan de regering aandacht te geven aan de eisen van kwaliteit waaraan een ontwerpregeling moet voldoen.

 

Zelfstandige bestuursorganen

Toetsingskader

Volgens de considerans van het ontwerp beoogt de regering een zelfstandig bestuursorgaan voor de burgerluchtvaart en de ruimtevaart in te stellen. Onder een zelfstandig bestuursorgaan wordt volgens aanwijzing 98 van de Aanwijzingen voor de regelgeving verstaan een bestuursorgaan dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister en niet is een adviescollege waarvan de adviestaak de hoofdtaak is. Zelfstandige bestuursorganen kunnen langs de publiekrechtelijke of de privaatrechtelijke weg ingesteld worden.

Uit de memorie van toelichting en de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken is niet gebleken dat de regering een kader heeft opgesteld voor de beoordeling in welke gevallen een ZBO gewenst is en kan worden ingesteld. De Raad heeft recentelijk in twee adviezen bij de regering erop aangedrongen om het betreffende toetsingskader te creëren[1].

De Raad adviseert de regering met klem om het bovengenoemd algemeen toetsingskader te creëren.

 

Het aanwijzen van zelfstandige bestuursorganen

De Raad leest uit de memorie van toelichting bij het ontwerp (paragraaf 2.5.3, zevende volzin op pagina 6) dat een burgerluchtvaartautoriteit als zijnde een zelfstandig bestuursorgaan in de zin van artikel 111 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: de Staatsregeling) volgens de regering de beste optie is waarin de door de International Civil Aviation Organization (hierna: ICAO) aangegeven criteria tot uiting zullen komen. Het bovenstaande blijkt echter niet uit het ontwerp en de memorie van toelichting. Hierna zal de Raad puntsgewijs aangeven om welke reden de Raad tot deze conclusie is gekomen.

In de memorie van toelichting (pagina 7, vijfde volzin) wordt aangegeven dat de Curaçaose burgerluchtvaart- en ruimtevaartautoriteit (hierna: de Autoriteit) als een verzelfstandigde dienst wordt ingesteld. Een verzelfstandigde dienst is niet hetzelfde als een zelfstandig bestuursorgaan en meer in het bijzonder vanwege het feit dat een verzelfstandigde dienst ondergeschikt blijft aan de minister terwijl dit niet het geval is bij een zelfstandig bestuursorgaan. In de memorie van toelichting (pagina 7, achtste volzin) wordt aangegeven dat bij het opstellen van het ontwerp de verzelfstandigde diensten Bureau Telecommunicatie en Post en Bureau Intellectuele Eigendom als uitgangspunt zijn genomen. De Raad merkt op dat beide organisaties bij hun instelling nimmer expliciet in de betreffende landsverordeningen tot zelfstandig bestuursorgaan zijn aangewezen.

Bij een ZBO staat het begrip “bestuursorgaan” centraal (zie aanwijzing 98 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Onderscheid moet worden gemaakt tussen het ZBO en de rechtspersoon waarvan het ZBO deel uitmaakt. Het ZBO is de drager van publiekrechtelijke taken en bevoegdheden. De rechtspersoon neemt deel aan het privaatrechtelijk rechtsverkeer. Rechtspersoonlijkheid wordt aan de organisatie toegekend en de publiekrechtelijke taken en bevoegdheden aan het bestuur van die organisatie. Het bestuur is dan het zelfstandig bestuursorgaan. Deze begrippen mogen niet door elkaar lopen.

In artikel 2, derde lid, van het ontwerp wordt bijvoorbeeld rechtspersoonlijkheid gegeven aan de Autoriteit. Vervolgens wordt de directeur op grond van artikel 3, derde lid, van het ontwerp belast met de vertegenwoordiging van de Autoriteit in en buiten rechte. In de memorie van toelichting (paragraaf 2.5.3, zesde en zevende volzin op pagina 7) wordt voorts aangegeven dat door de in het ontwerp voorgestelde wijziging van de Luchtvaartlandsverordening, de bestuursbevoegdheden van de minister aan de directeur van de Autoriteit toegekend zullen worden en dat de directeur zelfstandig bestuursorgaan zal worden (paragraaf 2.5.3, zesde en zevende volzin op pagina 7). 

Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat in zowel het ontwerp als de memorie van toelichting duidelijk moet blijken welke weg de regering wil bewandelen.

De Raad adviseert de regering het ontwerp en de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

 

Openbaarheid van de vergaderingen

In artikel 111, tweede lid, van de Staatsregeling wordt bepaald dat de inrichting, samenstelling en bevoegdheden van zelfstandige bestuursorganen, alsmede de openbaarheid van de vergaderingen bij landsverordening worden geregeld. De Raad mist in het ontwerp een bepaling waarin de openbaarheid van de vergaderingen wordt geregeld.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.

 

Financiële paragraaf

In aanwijzing 157, onderdelen e en h, van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt bepaald dat de memorie van toelichting een verantwoording dient te bevatten van de lasten van het ontwerp voor de overheid, voor burgers, bedrijven en instellingen en van de financiële gevolgen van het ontwerp. De Raad heeft in verband hiermee de financiële paragraaf, de adviezen van het Ministerie van Financiën en het Businessplan 2015-2018 van de Curaçao Civil Aviation Authority d.d. 29 mei 2015 (hierna: het Businessplan) bestudeerd en vraagt de aandacht van de regering voor de volgende punten:

Op pagina 8 van de memorie van toelichting worden de vijf beoogde inkomstenbronnen van de Autoriteit aangegeven. De Raad constateert dat twee van deze vijf inkomstenbronnen afkomstig zijn van de Curaçao Airport Holding (hierna: de CAH), te weten de reeds geaccordeerde NAf 1,5 miljoen over de jaren 2015 en 2016 en daar bovenop NAf 2,3 tot maximaal NAf 2,6 miljoen over de jaren 2015 tot en met 2018 van de winst voor belastingen. Door de Raad kan niet beoordeeld worden of met deze bedragen daadwerkelijk rekening wordt gehouden in de Begroting voor het dienstjaar 2016 aangezien het Ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, dat belast is met de zorg voor de luchtvaart, geen ramingen betreffende genoemd ministerie bij de Minister van Financiën heeft ingediend.[2] Bovendien zal volgens de Raad het bestemmen van deze gelden van de CAH voor gebruik door de Autoriteit consequenties hebben voor de door de regering te ontvangen dividendinkomsten van de CAH. Het is voor de Raad niet duidelijk op welke wijze door de regering met het bovenstaande rekening is gehouden.
Een van de inkomstenbronnen, genoemd op pagina 8 van de memorie van toelichting, is afkomstig van de Dutch Caribbean Air Navigation Service Provider (hierna: de DC-ANSP) en is gerelateerd aan de verwachte toename van het aantal vliegbewegingen. DC-ANSP zal volgens de memorie van toelichting een bijdrage van NAf 1 miljoen aan de Autoriteit leveren. De Raad vraagt zich af of de toename van vliegbewegingen niet met zich mee zal brengen dat ook de kosten van de DC-ANSP voor de afhandeling van deze vluchten zullen toenemen en of hierdoor de bijdrage van NAf 1 miljoen niet (gedeeltelijk) nodig zal zijn voor het dekken van de meerkosten van DC-ANSP zelf.
Uit paragraaf 6.2.3 op pagina 70 van het Businessplan volgt dat de Office expenses (huisvestings- en kantoorkosten) zullen afnemen als de Autoriteit als ZBO wordt ingesteld. De Raad vraagt zich af of deze huisvestings- en kantoorkosten inderdaad zullen dalen als het aantal personeelsleden van de Autoriteit van 13 naar 39 zal stijgen.

 

Handhaving

De Raad constateert dat in artikel 33, onderdeel T, van het ontwerp wordt voorgesteld om de in de artikelen 62 en 63 van de Luchtvaartlandsverordening voorkomende niet-strafrechtelijke maatregelen te vervangen door bestuursrechtelijke sancties. Door deze wijziging zullen in het ontwerp zowel strafrechtelijke als bestuursrechtelijke sancties voorkomen. De Raad is van oordeel dat bij het opnemen van handhavingsmechanismen in wettelijke regelingen rekening gehouden dient te worden met de keuze tussen de verschillende handhavingsmechanismen maar ook met de keuze welke sanctie binnen een mechanisme toegepast dient te worden.

Voorts constateert de Raad dat alle bestuursrechtelijke sancties zoals genoemd in aanwijzing 114 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in het ontwerp voorkomen. De betreffende aanwijzing schrijft voor dat er een afweging gemaakt dient te worden welke bestuurlijke sancties in een ontwerpregeling opgenomen zullen worden. Hierbij is volgens de Raad de doelmatigheid om de geconstateerde overtreding op te pakken en ongedaan te maken van belang. Het is voor de Raad echter niet duidelijk of er door de regering voornoemde afweging is gemaakt. De Raad mist hierover een nadere onderbouwing in de memorie van toelichting.

Het bovenstaande reflecteert voor de Raad de noodzaak om duidelijke regels met betrekking tot het opnemen van handhavingsmechanismen in wettelijke regelingen te creëren. De Aanwijzingen voor de regelgeving bieden onvoldoende houvast hoe hiermee in de praktijk omgegaan dient te worden.

De Raad verzoekt aan de regering om een beleid inzake het opnemen van handhavingsmechanismen in wettelijke regelingen vast te stellen. 

 

Luchtvaartverdragen en de auditering door de Federal Aviation Administration en de ICAO

In het Businessplan wordt op pagina 17 een aantal verdragen en internationale en regionale overeenkomsten genoemd die niet van toepassing zijn op Curaçao. Het zoeken van aansluiting bij deze verdragen of overeenkomsten is naar het oordeel van de Raad noodzakelijk voor de upgrading van de International Aviation Safety Assessment van Curaçao van categorie 2 naar categorie 1 door de Federal Aviation Administration (hierna: de FAA) en de ICAO. Uit de memorie van toelichting en de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken is niet gebleken of het proces voor het verzoeken van medegelding van deze verdragen en overeenkomsten door de regering is geïnitieerd dan wel wat de stand van zaken hiervan is.

De Raad adviseert de regering het proces van het verzoeken van medegelding van voornoemde verdragen en overeenkomsten met voortvarendheid te initiëren c.q. voort te zetten. Ook verzoekt de Raad aan de regering in de memorie van toelichting hierop in te gaan.

 

Overgangsregeling in verband met ziektekosten en andere rechten

Bezuinigingstraject betreffende personele kosten

De artikelen 29 tot en met 31 van het ontwerp bevatten overgangsbepalingen met betrekking tot de overgang van het personeel van de huidige Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit (hierna: de CBA) naar het ZBO. De Raad constateert dat de toelichting op deze artikelen zeer summier is. Hierdoor is het voor de Raad niet duidelijk in hoeverre in het ontwerp rekening is gehouden met de in het kader van het lopend traject van “Optimalisering Functioneren Overheidsapparaat” gemaakte afspraken – waaronder de tussen de overheid en de vakbonden gesloten convenanten – gericht op het realiseren van taakstellende bezuinigingen op onder andere de personele kosten.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan.

 

Rechtspositionele regels bij wijze van overgangsrecht

Het is de Raad opgevallen dat de rechtspositionele regels in de artikelen 29 tot en met 31 van het ontwerp met name het pensioen van het (gewezen) personeel betreffen. Op grond van het Landsbesluit aanvullende voorzieningen (P.B. 2015, no. 34) zullen alle overheidsdienaren en hun familieleden ingaande 1 september 2015 een aanvullende ziektekostenverzekering genieten in de zin van artikel 3.2 van de Landsverordening basisverzekering ziektekosten.[3] Uit het ontwerp, de memorie van toelichting en overige stukken volgt niet of het (gewezen) personeel en hun familieleden bij de verzelfstandiging van de Autoriteit ook hun rechten op de aanvullende ziektekostenverzekering zullen behouden en of in verband hiermee andere gelijkwaardige voorzieningen getroffen zullen worden. De Raad is van oordeel dat in het ontwerp een algemene bepaling opgenomen dient te worden waarin wordt bepaald dat de ambtenaren werkzaam bij de (huidige) CBA naar het ZBO zullen overgaan met behoud van bestaande rechtspositionele aanspraken op het moment van overgang, tenzij anders is bepaald. Indien geen algemene bepaling wordt opgenomen, moet volgens de Raad ten aanzien van elke aanspraak een bijzondere bepaling worden opgenomen. De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

 

Inhoudelijke opmerkingen

Het ontwerp

Het lidmaatschap van de Raad van Toezicht (artikelen 4 en 5)

1°. Persoonlijke titel

In het zevende lid van artikel 4 van het ontwerp wordt bepaald dat de leden van de Raad van Toezicht hun functie op persoonlijke titel uitoefenen. Aangezien er een toelichting op dit artikel in de memorie van toelichting ontbreekt, is het voor de Raad niet duidelijk wat met dit artikellid wordt bedoeld.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting een toelichting op artikel 4, zevende lid van het ontwerp op te nemen.

2°. Vastgestelde onverenigbare functies

In het tweede lid van artikel 5 van het ontwerp is een opsomming opgenomen van de functies en lidmaatschappen waarmee het lidmaatschap van de Raad van Toezicht niet verenigbaar is. De Raad mist in deze opsomming het lidmaatschap van de Algemene Rekenkamer Curaçao en de functie van Ombudsman.

In onderdeel g van het tweede lid van artikel 5 wordt bepaald dat het lidmaatschap van de Raad van Toezicht niet verenigbaar is met het zijn van aandeelhouder, bestuurder, eigenaar of werknemer van een bedrijf of instantie op het gebied van de burgerluchtvaart of de ruimtevaart. De Raad mist in deze opsomming bijvoorbeeld een persoon met wie een overeenkomst van opdracht wordt gesloten (consultant) aangezien bij het lidmaatschap van deze persoon in de Raad van Toezicht sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 5, tweede lid, van het ontwerp aan te passen.

3°. Aanvaarding van nieuwe nevenfuncties

In het vijfde lid van artikel 5 van het ontwerp wordt bepaald dat een lid van de Raad van Toezicht het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan de minister dient te melden. Een van de kenmerken van een zelfstandig bestuursorgaan is dat er geen sprake zal zijn van ondergeschiktheid aan de minister. De Raad is dan ook van oordeel dat het melden van een nevenfunctie in elk geval niet aan de minister dient te geschieden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 5, vijfde lid van het ontwerp aan te passen.

 

Schorsing en ontslag van een lid van de Raad van Toezicht (artikel 6)

1°. Ontslag op verzoek van de Raad van Toezicht

In artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp wordt bepaald dat een lid van de Raad van Toezicht op verzoek van de Raad van Toezicht wordt ontslagen. Aangezien dit een vergaande maatregel is, is de Raad van oordeel dat hierover nadere regels vastgesteld dienen te worden waarin onder meer de gronden voor het ontslag en de te volgen procedure worden bepaald.

De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

2°. Schorsing en ontslag vanwege zwaarwegende gronden

In de gevallen dat er sprake is van een zwaarwegende grond, genoemd in artikel 6, eerste lid van het ontwerp dient, gezien het gebruik van het woord “wordt” in de aanhef van genoemd lid, het lid van de Raad van Toezicht terstond ontslagen te worden. Het tweede lid van artikel 6 van het ontwerp opent de mogelijkheid voor schorsing ingeval er aangenomen kan worden dat een van de zwaarwegende gronden, genoemd in het eerste lid aanwezig is. Voor de Raad is niet duidelijk hoe in deze gevallen sprake zou kunnen zijn van schorsing van een lid van de Raad van Toezicht indien het ontslag direct zou moeten ingaan.

Een lid van de Raad van Toezicht kan voorts op grond van onderdeel f van het eerste lid van artikel 6 van het ontwerp worden ontslagen vanwege het bestaan van andere zwaarwegende gronden dan die genoemd in dat lid. De Raad mist een toelichting op artikel 6 van het ontwerp waaruit onder meer zal blijken wat onder zwaarwegende gronden verstaan dient te worden.

De Raad adviseert de regering de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te vullen.

3°. Ontslag en schorsing wegens ziekte

Ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel f in samenhang met het tweede lid van het ontwerp kan een lid van de Raad van Toezicht worden geschorst of ontslagen indien het lid ongeschikt is vanwege ziekte of niet in staat is de resterende taken te vervullen.

De Raad is van oordeel dat een (blijvende) ongeschiktheid om het lidmaatschap van de Raad van Toezicht te vervullen niet alleen uit hoofde van een ziekte maar ook vanwege een gebrek kan ontstaan. De Raad mist voorts een toelichting op artikel 6 van het ontwerp waaruit blijkt wat bedoeld wordt met het niet in staat zijn de resterende taken te vervullen.

De Raad adviseert de regering artikel 6 van het ontwerp en de memorie van toelichting met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

4°. Opheffing van een schorsing

In artikel 6, tweede lid van het ontwerp is de mogelijkheid van schorsing van een lid van de Raad van Toezicht opgenomen. De Raad constateert dat in artikel 6 van het ontwerp niet is bepaald dat de schorsing kan worden opgeheven zodra de grond voor de maatregel is vervallen. 

De Raad adviseert de regering artikel 6 van het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

5°. Termijn voor het invullen van een vacature bij de Raad van Toezicht

In het vierde lid van artikel 6 van het ontwerp wordt aangegeven dat indien een positie bij de Raad van Toezicht open valt, deze zo spoedig mogelijk doch niet later dan binnen zes maanden ingevuld dient te worden. De Raad is van oordeel dat de term “zo spoedig mogelijk” in elk geval een termijn van korter dan zes maanden dient in te houden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de termijn van de zes maanden in het vierde lid van artikel 6 van het ontwerp in te korten.

 

Het benoemen van een waarnemer (artikel 7)

In het eerste lid van artikel 7 van het ontwerp wordt bepaald dat bij landsbesluit een waarnemer wordt benoemd indien alle leden van de Raad van Toezicht tegelijkertijd worden geschorst. De Raad mist in het ontwerp een vergelijkbare voorziening indien alle leden van de Raad tegelijkertijd ontslagen worden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.

 

Vergaderingen van de Raad van Toezicht (artikel 9)

1°. Goedkeuring van het reglement van orde

In de tweede volzin van het eerste lid van artikel 9 van het ontwerp wordt bepaald dat de minister binnen vier weken na ontvangst van een voorstel tot vaststelling of wijziging van het reglement van orde van de Raad van Toezicht zal besluiten. Het is voor de Raad niet duidelijk wat de gevolgen zullen zijn indien de vier weken zijn verstreken zonder dat er door de minister een besluit is genomen of indien er een negatief beslissing met betrekking tot het reglement van orde wordt genomen.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

2°. Verzoek voor het houden van een vergadering van de Raad van Toezicht

Uit het tweede lid van artikel 9 van het ontwerp volgt dat de Raad van Toezicht zal vergaderen indien de directeur of de minister dit wenselijk achten.  Een van de kenmerken van een zelfstandig bestuursorgaan is dat er geen sprake zal zijn van ondergeschiktheid aan de minister. De Raad leest uit het tweede lid van artikel 9 van het ontwerp een verplichting voor de Raad van Toezicht om te vergaderen waardoor dit naar de mening van de Raad niet in overeenstemming zal zijn met de grondgedachte van een zelfstandig bestuursorgaan.

Voorts is de Raad van oordeel dat aan de directeur van de Autoriteit een vergaande bevoegdheid toegekend zou worden indien de Raad van Toezicht verplicht zou zijn om steeds te vergaderen indien de directeur dit wenselijk acht.

De Raad adviseert de regering artikel 9 van het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

3°. Het begrip “algemene vergadering”

In artikel 9, achtste en negende lid, van het ontwerp wordt gesproken van een "algemene vergadering". Het is voor de Raad niet duidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

Ingevolge artikel 9, achtste lid, onderdeel b, van het ontwerp wordt in de algemene vergadering besloten over het verlenen van decharge aan de Raad van Toezicht voor het in het afgelopen boekjaar uitgeoefende toezicht. Aangezien slechts de aandeelhouders in een aandeelhoudersvergadering kunnen besluiten over het verlenen van decharge aan de Raad van Toezicht, kan worden aangenomen dat met "algemene vergadering" in artikel 9, achtste lid, onderdeel b, van het ontwerp bedoeld wordt de algemene vergadering van aandeelhouders. Het besluit tot verlenen van decharge aan de directeur respectievelijk de plaatsvervangend directeur, genoemd in artikel 9, achtste lid, onderdeel a, van het ontwerp is een bevoegdheid van de Raad van Toezicht en dit besluit zal in een vergadering van deze Raad moeten worden genomen.

De Raad adviseert de regering artikel 9, achtste en negende lid, van het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

4°. Dechargeverlening aan de financieel directeur

Uit de artikelen 10, eerste lid en 11, eerste lid, van het ontwerp kan worden opgemaakt dat de Autoriteit een financieel directeur heeft. In artikel 9, achtste lid, onderdeel a, van het ontwerp is bepaald dat in een algemene vergadering wordt besloten over het verlenen van decharge aan de directeur respectievelijk de plaatsvervangend directeur. In laatstgenoemd artikel wordt echter niet gesproken over een eventuele dechargeverlening aan de financieel directeur.

De Raad adviseert de regering artikel 9 van het ontwerp op dit punt aan te passen.

 

Benoeming, schorsing en ontslag van de financieel directeur (artikelen 10 en 11)

1°. Bevoegdheid tot benoeming van de financieel directeur bij landsbesluit

Uit het eerste lid van artikel 11 van het ontwerp volgt dat de directie van de Autoriteit wordt gevormd door de directeur, de plaatsvervangend directeur en de financieel directeur. In het artikelsgewijs deel van de memorie van toelichting (pagina 10, eerste tekstblok, derde volzin) wordt aangegeven dat de leden van de directie door de regering bij landsbesluit worden benoemd, geschorst en ontslagen. De Raad constateert een discrepantie tussen het gestelde in de memorie van toelichting en het bepaalde in het tweede lid van artikel 11 van het ontwerp. In dit artikellid is opgenomen dat slechts de directeur en de plaatsvervangende directeur (en niet de financieel directeur) bij landsbesluit worden benoemd.

De Raad adviseert de regering om bovengenoemde discrepantie te elimineren .

2°. Bevoegdheid tot benoeming door de Raad van Toezicht

De Raad leest uit artikel 10, eerste lid, van het ontwerp dat de financieel directeur van de Autoriteit door de Raad van Toezicht wordt benoemd onder voorbehoud van goedkeuring door de minister. Volgens het eerste lid van artikel 11 van het ontwerp maakt de financieel directeur deel uit van de directie van de Autoriteit en worden de directieleden volgens de memorie van toelichting (pagina 10, eerste tekstblok, derde volzin) door de regering bij landsbesluit benoemd, geschorst en ontslagen. Hierdoor constateert de Raad een discrepantie voor wat betreft de vraag bij wie de bevoegdheid tot het benoemen van de financieel directeur berust.

De Raad adviseert de regering om bovengenoemde discrepantie te elimineren.

3°. Schorsing- en ontslag van de financieel directeur

In artikel 11 van het ontwerp is geen bepaling betreffende de mogelijkheid van schorsing en ontslag van de financieel directeur opgenomen.

De Raad adviseert de regering om artikel 11 van het ontwerp met inachtneming van het bovenstaande aan te passen.

4°. De financieel directeur en het organogram

Uit artikel 11 van het ontwerp volgt dat er een financieel directeur benoemd zal worden. Het is voor de Raad echter niet duidelijk welke van de vier in het organogram op pagina 48 van het Businessplan aangegeven directeuren de financieel directeur van de Autoriteit zal zijn.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Benoeming van een interne accountant (artikelen 10 en 12)

De Raad constateert dat de benoeming van de interne accountant van de Autoriteit zowel in het eerste lid van artikel 10 als in artikel 12 van het ontwerp wordt geregeld.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.

 

Benoeming van de plaatsvervangend directeur (artikel 11)

In artikel 11 van het ontwerp wordt de benoeming van onder meer de plaatsvervangend directeur van de Autoriteit geregeld. Het ligt, uit het oogpunt van beheersing van de kosten, in de rede dat één van de andere directeurs van de Autoriteit naast zijn eigen werkzaamheden belast zal worden met de vervanging van de directeur van de Autoriteit bij diens afwezigheid wegens ziekte, verlof of ontstentenis. Uit bijvoorbeeld de artikelen 9, achtste lid, onderdeel a, en 11, eerste lid, van het ontwerp wordt echter de indruk gewekt dat een plaatsvervangend directeur een aparte functie is c.q. een aparte formatieplaats inneemt. Ten overvloede merkt de Raad op dat de plaatsvervangend directeur niet in het organogram op pagina 48 van het Businessplan voorkomt. Hierdoor is het niet duidelijk of het aantal formatieplaatsen van 39 naar 40 zal stijgen.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Benoeming van de directie van de Autoriteit (artikel 11)

De benoeming van de directie van de Autoriteit wordt in artikel 11 van het ontwerp geregeld. Het is voor de Raad niet duidelijk voor hoeveel tijd de betreffende directie benoemd zal worden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 11 van het ontwerp aan te passen.

 

Aansprakelijkheid (artikel 13)

In artikel 13 van het ontwerp zijn regels opgenomen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Autoriteit, de Raad van Toezicht, de directie en het overige personeel van de Autoriteit. De Raad merkt op dat de regels met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen die krachtens het Tweede Boek van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn opgericht in Boek 2 van het BW zijn opgenomen. De Raad verwijst naar bijvoorbeeld artikel 2:14 van het BW. Ook ten aanzien van de aansprakelijkheid van werknemers zijn regels in Boek 7A van het BW opgenomen. Verwezen wordt naar artikel 7A:1615da. In aanwijzing 37 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt bepaald dat in een bijzondere landsverordening alleen wordt afgeweken van een algemene landsverordening (zoals het BW) indien dit noodzakelijk is. Een afwijking dient volgens deze aanwijzing in de memorie van toelichting te worden gemotiveerd.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan.

 

De inkomsten van de Autoriteit (artikelen 15 en 16)

1°. Geïnde bestuurlijke boetes

In artikel 15, tweede lid, onderdeel d, van het ontwerp wordt bepaald dat de inkomsten van de Autoriteit onder andere bestaan uit geïnde bestuurlijke boetes. Het is de Raad opgevallen dat in het ontwerp niet alleen de bestuurlijke boete als handhavingsmechanisme wordt gehanteerd maar ook de last onder bestuursdwang, de bestuursdwang, de last onder dwangsom en het schorsen, wijzigen of intrekken van een begunstigende beschikking (zie artikel 33, onderdeel T van het ontwerp). De Raad is van oordeel dat naast de in artikel 15, tweede lid, onderdeel d, van het ontwerp bedoelde bestuurlijke boete ook de last onder bestuursdwang, de bestuursdwang en de last onder dwangsom inkomsten kunnen genereren ten behoeve van de Autoriteit.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel d van het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp aan te passen.

2°. Persoonlijke zaken

Uit onderdeel i van het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp volgt dat de inkomsten van de Autoriteit uit onder andere persoonlijke zaken van de Autoriteit kunnen bestaan. De Raad mist in de memorie van toelichting een onderbouwing om welke reden de Autoriteit over persoonlijke zaken dient te beschikken en om welke reden deze als inkomsten van de Autoriteit moeten dienen. Ten overvloede merkt de Raad op dat ook in het eerste lid van artikel 16 van het ontwerp over persoonlijk eigendom als inkomsten van de Autoriteit wordt gesproken.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting op het bovenstaande in te gaan.

 

Het beginsel van verlies en winst (artikel 17)

In het eerste lid van artikel 17 van het ontwerp wordt bepaald dat de Autoriteit de begroting voor het volgende boekjaar samen stelt volgens de beginselen van verlies en winst. De term “beginsel van verlies of winst” is volgens de Raad voor meerdere interpretaties vatbaar. Hieronder zou aan de ene kant bijvoorbeeld baten en lasten of een voordelig of nadelig saldo begrepen kunnen worden, maar anderzijds ook dat er een financiële administratie wordt gevoerd. De Raad is van oordeel dat het bij een ZBO niet om winst of verlies zal gaan maar eerder om de baten en lasten of om een voordelig of nadelig saldo. Daar in de memorie van toelichting een toelichting op voornoemd artikellid ontbreekt, is het voor de Raad niet duidelijk wat bedoeld wordt met voornoemde term.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het eerste lid van artikel 18 van het ontwerp aan te passen.

 

Het benoemen van een externe accountant (artikel 18)

Uit artikel 18 van het ontwerp volgt dat de directeur van de Autoriteit bevoegd is om een externe erkend accountantsbureau te benoemen. Aangezien de directeur tevens de eindverantwoordelijkheid draagt voor de financiële gang van zaken en een accountant ook de financiële gang van zaken binnen de Autoriteit zal moeten controleren, is de Raad van oordeel dat de benoeming van een externe accountantsbureau door de Raad van Toezicht moet geschieden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 18 van het ontwerp aan te passen.  

 

Arbeidsvoorwaarden (artikel 21)

1°. Arbeidsvoorwaarden van de directeur

Uit het derde lid van artikel 21 van het ontwerp leest de Raad dat de rechtspositie (lees: arbeidsvoorwaarden) van de directeur door de directeur zelf wordt vastgesteld.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 21 van het ontwerp aan te passen.

2°. Onduidelijke termen

In het derde lid van artikel 21 van het ontwerp worden een tweetal termen gehanteerd die onduidelijk zijn en waarvoor in de memorie van toelichting geen toelichting daarop is gegeven. Het gaat om de termen “met de in Curaçao gebruikelijke werkwijze ten aanzien van georganiseerd overleg en collectieve arbeidsovereenkomsten” en “voorschriften ter voorkoming van belangenverstrengeling tussen deze personen en de Autoriteit”.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het derde lid van artikel 21 van het ontwerp aan te passen.

3°. Goedkeuring door de Raad van Toezicht

In het vierde lid, tweede volzin, van artikel 21 van het ontwerp wordt bepaald dat de Raad van Toezicht binnen vier weken na ontvangst van een voorstel voor een arbeidsregeling of een wijziging hiervan zal besluiten. De Raad vraagt zich af wat de gevolgen zullen zijn indien niet binnen vier weken een beslissing wordt genomen of indien een negatieve beslissing genomen wordt.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Verordenende bevoegdheden en de bekendmaking (artikel 23)

1°. Verordenende bevoegdheid

Op grond van artikel 111, derde lid, van de Staatsregeling kunnen aan een zelfstandig bestuursorgaan bij landsverordening verordenende bevoegdheden worden verleend. Uit de memorie van toelichting (pagina 7, eerste tekstblok) blijkt dat het niet in de bedoeling van de regering ligt om aan de Autoriteit verordenende bevoegdheden te verlenen. Uit artikel 23, onderdeel c, van het ontwerp blijkt echter dat de Autoriteit belast is met het ontwikkelen van economische regelgeving voor de luchtvaartmaatschappijen, voor de luchthaven en voor de luchtverkeersdienstverlening. Volgens de Raad bestaat er een discrepantie tussen het ontwerp en de memorie van toelichting.

De Raad adviseert de regering om bovengenoemde discrepantie te elimineren.

2°. Bekendmaking van regelgeving van ZBO’s

Ingevolge de laatste volzin van artikel 111, derde lid van de Staatsregeling geschiedt de afkondiging van verordeningen die een ZBO heeft vastgesteld door hun plaatsing in het Publicatieblad, met vermelding van de datum van uitgifte. Uit dit artikel en uit de Bekendmakingsverordening volgt echter niet wie voor de bekendmaking van deze verordeningen moet zorgdragen. Indien de regering van mening is dat de Autoriteit belast zou moeten worden met de in artikel 23, onderdeel c, van het ontwerp bedoelde verordenende bevoegdheid, dan is de Raad van oordeel dat in de Bekendmakingsverordening regels opgenomen dienen te worden in verband met de bekendmaking in het Publicatieblad van deze verordeningen.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Beroep doen op andere overheidsinstellingen, -organen en externe adviseurs (artikel 24)

In het tweede lid van artikel 24 van het ontwerp wordt bepaald dat de Autoriteit bij de uitvoering van haar taken een beroep kan doen op andere overheidsinstellingen, overheidsorganen en externe adviseurs. Aangezien er een toelichting op dit artikellid in de memorie van toelichting ontbreekt, kan de Raad niet achterhalen wat de noodzaak is om deze bepaling in het ontwerp op te nemen. Een zelfstandig bestuursorgaan of een rechtspersoon die met een overheidstaak belast wordt, kan immers altijd een beroep doen op andere overheidsinstellingen en overheidsorganen.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Het oprichten van een scholingsinstituut (artikel 25)

Uit artikel 25 van het ontwerp volgt dat de Autoriteit bevoegd is om een scholingsinstituut op te richten ten behoeve van het personeel. Voor de Raad is het niet duidelijk om welke reden in het tweede lid van artikel 25 van het ontwerp gekozen is om een rechtspersoon naar burgerlijk recht op te richten die voor een scholingsinstituut moet zorgdragen. De Autoriteit zou zelf voor de opleiding van het personeel kunnen zorgdragen. Bovendien heeft de Raad de nodige twijfels ten aanzien van de rendabiliteit van het scholingsinstituut als in beschouwing genomen wordt dat de Autoriteit 39 formatieplaatsen zal hebben en derden eerst toestemming van de directeur dienen te krijgen voordat zij een opleiding aan het instituut mogen volgen.

Voorts vraagt de Raad zich af om welke reden aan de directeur van de Autoriteit bij wet de bevoegdheid moet worden verleend om invloed uit te kunnen oefenen op de in het derde en vierde lid van artikel 25 beschreven wijze in de werkzaamheden van een privaatrechtelijk rechtspersoon (het scholingsinstituut).

De Raad adviseert de regering de in artikel 25 van het ontwerp gemaakte keuze met inachtneming van het  bovenstaande te heroverwegen.

 

Het mandateren van bevoegdheden (artikel 28)

In artikel 28 van het ontwerp wordt bepaald dat de directeur van de Autoriteit bevoegd is om zijn bevoegdheden te mandateren aan medewerkers van de Autoriteit, tenzij uitdrukkelijk voorbehouden. Het is voor de Raad niet duidelijk om welke reden door de regering gekozen is om het mandaat expliciet in het ontwerp te regelen. Voorts is de mandatering volgens de Raad niet voldoende afgebakend waardoor het niet duidelijk is welke bevoegdheden van de directeur precies gemandateerd kunnen worden en waaruit blijkt of het in dit geval om een beslissingsmandaat, uitvoeringsmandaat of een ondertekeningsmandaat dient te gaan. Tenslotte is niet duidelijk door wie, op welke manier en om welke reden voorbehouden op het mandaat gemaakt zouden kunnen worden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 28 van het ontwerp aan te passen.

 

Vermogensbestanddelen (artikel 32)

1°. De overdracht van vermogensbestanddelen

Op grond van artikel 32 van het ontwerp worden vermogensbestanddelen van het Land die op 1 juli 2015 aan de Autoriteit kunnen worden toegerekend aan de Autoriteit overgedragen ingevolge artikel 5 van de Landsverordening domaniale gronden.

Voor de vaststelling welke vermogensbestanddelen van het Land voor overdracht in aanmerking komen, moet naar het oordeel van de Raad bepalend zijn de vermogensbestanddelen die aan de CBA kunnen worden toegerekend. De reden hiervoor is dat de Autoriteit op 1 juli 2015 nog niet als zelfstandig bestuursorgaan is ingesteld.

De Raad adviseert de regering het eerste woord “Autoriteit” in artikel 32 van het ontwerp te vervangen door “Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit“.

2°. Term “vermogensbestanddeel”

De term “vermogensbestanddeel” die in artikel 32 van het ontwerp wordt gehanteerd is een veelomvattend begrip waaronder niet alleen gebouwen en terreinen als bedoeld in artikel 5 van de Landsverordening domaniale gronden kan worden verstaan maar ook voertuigen, luchtvaartuigen, spaartegoeden en beleggingen. Door de verwijzing in artikel 32 van het ontwerp naar voornoemde landsverordening is het voor de Raad niet duidelijk of er andere vermogensbestanddelen dan gebouwen en terreinen van het Land overgedragen zouden moeten worden aan de Autoriteit.

De Raad adviseert de regering in artikel 32 van het ontwerp nader te specificeren welke soorten vermogensbestanddelen van het Land aan de Autoriteit moeten worden overgedragen.

 

Luchtvaartmaatschappij (artikel 33, onderdeel E)

In onderdeel E van artikel 33 van het ontwerp wordt voorgesteld om het tweede lid van de artikelen 8, 11, 13, 14 en 15 van de Luchtvaartlandsverordening te wijzigen. Door dit wijzigingsvoorstel zal in het tweede lid van de artikelen 11, 13, 14 en 15 van de Luchtvaartlandsverordening de term “het bedrijf” vervangen worden door de term “luchtvaartmaatschappij”. De Raad constateert dat in onderdeel i van artikel 1 van de Luchtvaartlandsverordening een definitie wordt gegeven voor luchtvaartmaatschappij en dat de wetgever bewust heeft gekozen om deze term niet op te nemen in het tweede lid van de artikelen 11, 13, 14 en 15 van de Luchtvaartlandsverordening. Er ontbreekt een toelichting met betrekking tot het voorgestelde onderdeel E van artikel 33 van het ontwerp. Hierdoor bestaat er voor de Raad onduidelijkheid over de beweegredenen voor het vervangen van de term “het bedrijf” door de term “luchtvaartmaatschappij”.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

 

Het aanwijzen van luchtvaartterreinen (artikel 33, onderdeel G )

De artikelen 30 tot en met 36 van de Luchtvaartlandsverordening regelen de aanwijzing van luchtvaartterreinen. De regering stelt in artikel 33, onderdeel G, van het ontwerp voor om de bevoegdheid tot het aanwijzen van luchtvaartterreinen te decentraliseren. De Raad adviseert de regering om dit voorstel om de redenen, genoemd in de volgende onderdelen, te heroverwegen. Indien de regering er voor kiest om voornoemd artikel ongewijzigd te laten, adviseert de Raad de regering om deze keuze in de memorie van toelichting te motiveren.

1°. Het aanwijzen van luchtvaartterreinen

Volgens de toelichting op artikel 30 van de Luchtvaartlandsverordening is bij de herziening van de Luchtvaartlandsverordening gekozen om de aanwijzing van luchtvaartterreinen door de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning te handhaven. De reden hiervoor is geweest dat het niet wenselijk werd geacht om de aanwijzing van luchtvaartterreinen te decentraliseren in verband met de verreikende internationale bevoegdheden op basis van het Verdrag van Chicago. De Raad mist in de memorie van toelichting een motivering om welke reden de regering thans van mening is dat afgeweken dient te worden van de zienswijze van de wetgever zoals neergelegd in de toelichting op artikel 30 van de Luchtvaartlandsverordening.

2°. Rekening houden met de Landsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning

Op grond van artikel 34 van de Luchtvaartlandsverordening dient bij de aanwijzing van luchtvaartterreinen en het vaststellen van de geluidszone rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsplannen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning. Deze verplichting van de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning zal op grond van artikel 33, onderdeel G, van het ontwerp op de directeur van de Autoriteit komen te berusten. Uit de toelichting op artikel 34 van de Luchtvaartlandsverordening volgt dat de overheid (ofwel de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning) bij uitstek voldoende zicht zal hebben op alle ontwikkelingsplannen van het eiland en het geheel kan overzien. De Raad mist in de memorie van toelichting een motivering van de keuze van de regering om af te wijken van de in de toelichting van artikel 34 van de Luchtvaartverordening aangegeven zienswijze.

 

Bevoegdheidsverdeling (artikel 33, onderdelen L en M)

In de onderdelen L en M van artikel 33 van het ontwerp wordt volgens de Raad een onduidelijke situatie gecreëerd voor wat betreft de bevoegdheidsverdeling tussen de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning, de Minister-president tevens Minister van Algemene Zaken en de directeur van de Autoriteit. De Raad adviseert de regering om het ontwerp met inachtneming van het hiernavolgende punten aan te passen.

1°. Het instellen van een moratorium

In het huidige eerste lid van artikel 21 van de Luchtvaartlandsverordening zijn de Gouverneur of de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning bevoegd om een moratorium voor het uitgeven van vergunning voor luchtoperaties in te stellen. In het eerste punt van onderdeel L van artikel 33 van het ontwerp wordt voorgesteld om de bevoegdheid tot het stellen van moratoria aan de directeur van de Autoriteit toe te kennen terwijl in onderdeel M deze bevoegdheid, voor wat betreft de eerdere bevoegdheid van de Gouverneur, aan de Minister-president tevens Minister van Algemene Zaken wordt toegekend.

2°. Het indienen van Verklaringen van Beleid bij de Staten

De bevoegdheid om Verklaringen van Beleid aan de Staten te doen toekomen is in het huidige vierde lid van artikel 21 van de Luchtvaartlandsverordening aan de Gouverneur of de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning toegekend. Volgens het tweede punt van onderdeel L van artikel 33 van het ontwerp zal deze bevoegdheid aan de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning worden gegeven. Vervolgens wordt in onderdeel M van artikel 33 van het ontwerp voorgesteld om deze bevoegdheid, voor wat betreft de eerdere bevoegdheid van de Gouverneur, aan de Minister-president tevens Minister van Algemene Zaken toe te kennen.

 

Het benoemen van bijzondere opsporingsambtenaren (artikel 33, onderdeel S)

In artikel 33, onderdeel S, van het ontwerp wordt voorgesteld om de benoeming van de ambtenaren die naast de ambtenaren bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering belast zullen zijn met de opsporing van strafbare feiten, door de directeur van de Autoriteit te laten geschieden. Op grond van artikel 6, onderdeel e, van de Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie is de Minister van Justitie belast met de zorg voor de opsporing, vervolging en rechtshandhaving. Het benoemen van opsporingsambtenaren behoort dus tot de zorg voor de opsporing, vervolging en rechtshandhaving en geschiedt door de Minister van Justitie. Aangezien de directeur van een zelfstandig bestuursorgaan hiërarchisch niet ondergeschikt is aan een minister is de Raad van oordeel dat het benoemen van (bijzondere) opsporingsambtenaren door hem een uitholling zou zijn van de taken en bevoegdheden van de Minister van Justitie.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel 33, onderdeel S, van het ontwerp aan te passen.

 

Bestuurlijke sancties (artikel 33, onderdeel T)

In artikel 33, onderdeel T, van het ontwerp wordt voorgesteld om bestuurlijke sancties in de Luchtvaartlandsverordening op te nemen. Het valt de Raad op dat, in tegenstelling tot de strafbepalingen van de Luchtvaartlandsverordening (artikelen 50 tot en met 61a) en het bepaalde in het voorgestelde in artikel 63 van de Luchtvaartlandsverordening, uit de voorgestelde artikelen in onderdeel T van artikel 33 van het ontwerp niet volgt voor welke geboden of verboden een bestuurlijke sanctie toegepast kan worden. In het eerste lid van artikel 50 van de Luchtvaartlandsverordening wordt bijvoorbeeld aangegeven dat het in strijd handelen met artikel 6, eerste lid, van de Luchtvaartlandsverordening, te weten het bedienen van een luchtvaarttuig terwijl men onder invloed van alcohol verkeert, strafbaar wordt gesteld. De Raad mist in het ontwerp een of meerdere bepalingen waarin expliciet wordt aangegeven ten aanzien van welke overtredingen van de Luchtvaartlandsverordening een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.

 

Strafbeschikking (artikel 33, onderdeel T)

Door de regering wordt voorgesteld om in artikel 33, onderdeel T, van het ontwerp een nieuw artikel 63 van de Luchtvaartlandsverordening op te nemen. In onderdeel e van het zesde lid van het nieuwe artikel 63 wordt, voor zover relevant, bepaald dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien een strafbeschikking is uitgevaardigd. In Nederland bestaat sinds 1 februari 2008 de zogeheten Wet OM-afdoening waarin de mogelijkheid is gecreëerd voor de buitengerechtelijke afdoening van strafzaken in de vorm van het uitschrijven van strafbeschikkingen. Deze buitengerechtelijke afdoeningsmethode zou op Curaçao alleen toegepast kunnen worden indien onder meer het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering voor dit doel gewijzigd zouden worden, hetgeen op dit moment nog niet is geschied. Het uitschrijven van strafbeschikkingen is thans nog niet mogelijk.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het voorgestelde artikel 63, zesde lid, onderdeel e, van de  Luchtvaartlandsverordening aan te passen.

 

De memorie van toelichting

Het aantal personeel

Voor wat betreft bemensing wordt op pagina 1 van de memorie van toelichting in de voorlaatste volzin aangegeven dat de Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit 12 formatieplaatsen heeft. Uit de derde volzin op pagina 8 van de memorie van toelichting volgt dat er 13 personen werkzaam zijn bij de Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit.

Volgens de Raad lijkt er een discrepantie in de memorie van toelichting voor wat betreft het aantal personeelsleden te bestaan.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.

 

Aangehaalde documentatie

De Raad constateert dat in paragraaf 2.3 op pagina 4 van de memorie van toelichting de tekst van alinea’s 2.24 en 2.25 van het tweede hoofdstuk van de ICAO Handleiding voor Airport Economics (DOC. 9562) wordt geciteerd. De door de regering geciteerde alinea’s komen echter niet overeen met de derde, en tevens laatste, editie uit het jaar 2013 van de hierboven genoemde handleiding.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.

 

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

 

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.

Willemstad, 22 september 2015

de Ondervoorzitter,                              de Secretaris,

___________________________           ____________________

mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop          mevr. mr. C. M. Raphaëla

 

[1] Zie de adviezen RvA no. RA/26-14-LV d.d. 19 november 2014 ter zake de ontwerplandsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (zaaknummer 2014/041989) en RvA no. RA/21-14-LV d.d. 25 maart 2015 ter zake de ontwerplandsverordening inzake concurrentie (zaaknummer 2012/61578 e.a.).

[2] Zie het advies van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer d.d. 20 juli 2015 gevoegd bij het adviesverzoek van de regering aan de Raad van Advies over de ontwerplandsverordening tot vaststelling van de begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2016 (zaaknummer 2015/038823), waarover de Raad op 1 september 2015 advies (RvA no. RA/30-15-LV) heeft uitgebracht.

[3] Zie het Landsbesluit aanvullende voorzieningen (P.B. 2015, no. 34).

 

Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

Het ontwerp

Vindplaats van wettelijke regelingen

De Raad stelt voor om de vindplaats van de wettelijke regelingen die in het ontwerp worden genoemd of aangehaald in voetnoten op te nemen.

De overwegingen

De Raad stelt voor om achter het woord “Luchtvaartlandsverordening” de zinsnede “noodzakelijk is” op te nemen.

Hoofdstuk 1

De Raad stelt voor om, aangezien er in hoofdstuk 1 van het ontwerp slechts één artikel voorkomt, de titel van dit hoofdstuk te vervangen door “Begripsbepaling”.

Artikel 1

De Raad stelt voor om voor artikel 1 van het ontwerp de formulering voor een begripsbepaling genoemd in aanwijzing 96, eerst lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving te hanteren. Aangezien in voornoemd artikel een opsomming is opgenomen stelt de Raad voorts voor aanwijzing 77 in acht te nemen.

Het is de Raad opgevallen dat in artikel 1 van het ontwerp het begrip “Ruimteverdrag” is opgenomen. Op grond van aanwijzingen 94 en 95 van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt een term in een definitiebepaling opgenomen als het om een term die een te weinig bepaalde of van het spraakgebruik afwijkende betekenis gaat of om een veelvuldige herhaling in de regeling van omvangrijke omschrijvingen te vermijden. De Raad constateert dat in het ontwerp niet wordt gesproken of verwezen naar het Ruimteverdrag waardoor de noodzaak om dit begrip in artikel 1 van het ontwerp op te nemen niet is komen vast te staan.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande artikel van het ontwerp aan te passen.

Artikel 2

Aangezien in artikel 1 van het ontwerp reeds een definitie is gegeven van de term “Autoriteit”, stelt de Raad voor om in de eerste volzin van het eerste lid van artikel 2 van het ontwerp de zinsnede “, hierna te noemen “de Autoriteit” als zijnde overbodig te schrappen. In de tweede volzin van dit artikellid dient achter “taal” de zinsnede “is dit” opgenomen te worden.

De Raad stelt voorts voor om in het tweede lid van artikel 2 van het ontwerp “te Willemstad” te vervangen door “in Curaçao”.

Artikel 4

In het eerste lid van artikel 4 van het ontwerp wordt de samenstelling van de Raad van Toezicht bepaald. De Raad stelt voor om in plaats van de zinsnede “niet minder dan” in deze bepaling tot uitdrukking te brengen wat het minimum en maximaal aantal leden van de Raad van Toezicht is.

Artikel 6

De Raad stelt voor om onderdeel d van het eerste lid van artikel 6 van het ontwerp te herformuleren.

Artikel 7

De Raad stelt voor om in het derde lid van artikel 7 “miniser” te vervangen door “minister”.

Artikelen 9 en 18

De Raad verwijst naar het vijfde lid van artikel 9 en naar het vierde lid van artikel 18 waar in beide artikelen het toezenden van (een afschrift van) het jaarverslag aan de minister wordt geregeld.

De Raad adviseert de regering om het dubbel opnemen van een toezendplicht aan de minister te corrigeren.

Artikel 12

De Raad stelt voor om in het vijfde lid van artikel 12 van het ontwerp het woord “intern” te vervangen door “interne”.

Artikel 13

De Raad stelt voor om in het tweede lid van artikel 13 van het ontwerp de zinsnede “bevoegdheden in de eerste lid” te vervangen door “bevoegdheden in het eerste lid”.

Artikel 15

De Raad stelt voor om in het eerste lid van artikel 15 van het ontwerp het tweede woord “Autoriteit” te vervangen door “Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit”.

Voorts stelt de Raad ten aanzien van het tweede lid van artikel 15 van het ontwerp voor om in:

onderdeel a van de komma achter het woord “landsverordening” te vervangen door “en”;
in onderdeel i “huren” te vervangen door “huurpenningen”.

Artikel 17

In het tweede lid van artikel 17 van het ontwerp dient de zinsnede “Het boekjaar van loopt” te worden vervangen door “Het boekjaar loopt”.

Artikel 18

De Raad stelt voor om in het derde lid van artikel 18 van het ontwerp “erkend accountantsbureau” te vervangen door “externe deskundige in de zin van artikel 2:212 BW”.

Artikel 21

De Raad stelt voor om in het derde lid van artikel 21 van het ontwerp het woord “rechtspositie” te vervangen door “arbeidsvoorwaarden”.

Artikel 22

Uit wetstechnisch oogpunt is het gewenst om in Hoofdstuk 3 eerst alle taken en bevoegdheden van de Autoriteit te noemen en aan het slot van dit hoofdstuk artikel 22 van het ontwerp betreffende de bevoegdheid van de minister tot het geven van algemene aanwijzingen aan de Autoriteit, op te nemen.

Artikel 29

De Raad adviseert de regering om in het eerste lid van artikel 29 van het ontwerp tot uitdrukking te brengen dat het in dit artikellid gaat om de ambtenaren van de overheid die bij de huidige Curaçaose Burgerluchtvaart Autoriteit te werk zijn gesteld.

Artikel 31

De Raad stelt voor om in het vijfde lid van artikel 31 van het ontwerp “de Algemeen Pensioenfonds Curaçao” te vervangen door “het Algemeen Pensioenfonds Curaçao”.

Artikel 33

De Raad stelt ten aanzien van artikel 33 van het ontwerp voor om:

in onderdeel E de formulering van het tweede lid van de daarin genoemde artikelen na te gaan;
in onderdeel G het woord “PM” te schrappen;
de zinsnede “het Land” in het vijfde lid van het voorgestelde artikel 62B en in het zesde lid van het voorgestelde artikel 62F in onderdeel T telkens te vervangen door “de Autoriteit”;
de formulering van het vierde lid van het voorgestelde artikel 64 in onderdeel T na te gaan;
aangezien er geen onderdeel X bestaat, onderdeel Y te vernummeren naar X.

Uit onderdeel O van artikel 33 van het ontwerp blijkt voorts dat er een nieuw  vierde lid aan artikel 43 van de Luchtvaartlandsverordening zal worden toegevoegd. De Raad merkt op dat in verband met deze wijziging ook het eerste en tweede lid van artikel 50 van de Luchtvaartlandsverordening gewijzigd dient te worden, voor zover het betreft de daarin opgenomen verwijzing naar artikel 43, derde lid.

 

De memorie van toelichting

Pagina 1

De Raad stelt voor om in de derde volzin van het eerste tekstblok van het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting achter het woord “rapportage” het woord “is” op te nemen.

De Raad stelt tevens voor om de in de tweede volzin van het tweede tekstblok van het algemeen gedeelte van de memorie van toelichting voorkomende citeertitel “Landsverordening ambtelijk-bestuurlijke organisatie” te vervangen door “Landsverordening ambtelijk bestuurlijke organisatie”.

Pagina 3

In de tweede volzin van paragraaf 2.1.2 van de memorie van toelichting wordt de afkorting “BLA’s” gebruikt. De Raad adviseert de regering om deze afkorting in deze paragraaf voluit te schrijven.

Pagina 4

Op pagina 4, tweede tekstblok, van de memorie van toelichting wordt verwezen naar de Beleidsverklaring van de ICAO. De Raad stelt voor om de vindplaats van de betreffende Beleidsverklaring in een voetnoot aan te geven.

Voorts dient in paragraaf 2.3 het woord “IACO” te worden vervangen door “ICAO” en dient de laatste volzin niet onderstreept te worden.

Pagina 5

De R