Adviezen
RvA no. RA/25-13-LV
Uitgebracht op : 09/10/2013
Publicatie datum: 18/02/2014
Ontwerplandsverordening houdende vaststelling van de jaarrekening van Curaçao voor het dienstjaar 2010
(zaaknummer 2013/52371)
Advies: Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 10 september 2013, om het oordeel van de Raad inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 7 oktober 2013, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
I. De procedure met betrekking tot de vaststelling van jaarrekeningen
1. Inleiding
Door middel van de begroting machtigen de Staten de ministers tot het doen van uitgaven tot het maximum van de op de begrotingsposten geraamde bedragen. Met het indienen van de jaarrekening bij de Staten verantwoorden de ministers zich hierover tegenover de Staten. De jaarrekening moet de Staten de zekerheid geven dat de aan de afzonderlijke ministers ter beschikking gestelde financiële middelen op een doelmatige en rechtmatige wijze zijn besteed, waarbij tevens rekening is gehouden met de door de Staten goedgekeurde begrotingsposten. De jaarrekening dient immers als grondslag voor het door de Staten aan de afzonderlijke ministers te verlenen decharge voor het door hen gevoerde financieel beheer over het betreffende dienstjaar.
Met betrekking tot de procedure tot de vaststelling van de jaarrekening worden in onderdeel I van dit advies de bepalingen van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (hierna: LvC 2010) vermeld en wordt ingegaan op het onderzoek van een jaarrekening door de Algemene Rekenkamer (hierna: Rekenkamer) zoals opgenomen in de Landsverordening Algemene Rekenkamer Curaçao (hierna: LvARC). Verder wordt ingegaan op de zogenoemde “indemniteitslandsverordening” die in de toepasselijke gevallen vooraf gaat aan de vaststelling van de jaarrekening.
2. De procedure tot vaststelling van de jaarrekening in de LvC 2010
De procedure voor de vaststelling van een jaarrekening is op hoofdlijnen als volgt:
– De Minister van Financiën (hierna: Minister) stelt de jaarrekening over een dienstjaar vóór 1 september van het daaropvolgende jaar vast en zendt deze na accordering door de Raad van Ministers naar de Rekenkamer en de accountant van het Land, in dit geval de Stichting Overheidsaccountantsbureau (hierna: SOAB) (artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, van de LvC 2010).
– De SOAB zendt zijn verklaring over de jaarrekening binnen anderhalve maand aan de Minister met een afschrift aan de Rekenkamer die binnen anderhalve maand een mede aan de Staten gericht verslag van bevindingen uitbrengt (artikel 50 van de LvC 2010).
– Binnen een maand daarna dient de Gouverneur, onder toevoeging van de verklaring en het bijbehorende verslag van de SOAB alsook het verslag van bevindingen van de Rekenkamer, een ontwerplandsverordening tot vaststelling van de jaarrekening in bij de Staten, ter verlening van decharge aan de ministers over het door hen gevoerde beleid en financieel beheer over het betreffende dienstjaar. Als de verklaring van de SOAB of het verslag van bevindingen van de Rekenkamer nog niet beschikbaar is dan geeft de Gouverneur de oorzaak aan en het tijdstip waarop deze worden gezonden aan de Staten, die de jaarrekening niet goedkeuren voordat zij van het verslag van bevindingen van de Rekenkamer hebben kunnen kennisnemen (artikelen 51 en 52 van de LvC 2010).
– Voorafgaand aan de indiening van de ontwerplandsverordening bij de Staten dient de Raad van Advies binnen een maand na ontvangst van het ontwerp te adviseren (artikel 8, eerste lid, van de LvC 2010).
3. Het onderzoek van de jaarrekening door de Rekenkamer
Het onderzoek van de jaarrekening is een jaarlijks terugkerende taak van de Rekenkamer ten behoeve van de Staten. De door de Rekenkamer ter zake uitgebrachte rapporten vormen voor de Staten het materiaal op basis waarvan de Staten een oordeel kunnen geven over de jaarrekeningen (toelichting op artikel 22 van de LvARC).
Het onderzoek van de jaarrekening dat leidt tot het rapport van bevindingen van de Rekenkamer is in grote lijnen als volgt:
– De Rekenkamer onderzoekt het financiële beheer van de ministers en de financiële verantwoording daarover, onder andere of de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten conform de vastgestelde landsbegroting en andere wettelijke regelingen zijn gedaan (rechtmatigheidsonderzoek), en of er sprake is van een ordelijk en controleerbaar financieel beheer. Wat de financiële verantwoordingen betreft onderzoekt de Rekenkamer of deze het gevoerde financiële beheer deugdelijk weergeven en overeenkomstig de daarvoor gegeven voorschriften zijn opgesteld. Zij onderzoekt ook de administraties die voor het financiële beheer worden gevoerd en legt haar bevindingen en oordeel over het gevoerde financiële beheer en verantwoordingen vast in rapporten (artikel 22 van de LvARC).
– Als de Rekenkamer bezwaar heeft over het gevoerde financiële beheer dan deelt zij dit mee aan de betrokken minister, die de Rekenkamer binnen twee maanden bericht met het oog op de opheffing van het bezwaar. Daarop deelt de Rekenkamer aan bedoelde minister haar eindbeslissing mee. Als de Rekenkamer het bezwaar heeft gehandhaafd dan deelt zij dit tevens mee aan de Staten (artkel 27 van de LvARC).
Ingeval het bezwaar van de Rekenkamer inhoudt dat verplichtingen, uitgaven of ontvangsten niet conform de landsbegroting of enige andere wettelijke regeling zijn tot stand gekomen én daaromtrent geen regeling naar genoegen met de Rekenkamer is getroffen, wordt binnen drie maanden een ontwerplandsverordening aan de Staten gezonden tot opheffing van het bezwaar (hierna: indemniteitslandsverordening). Als dit niet is geschied bericht de Rekenkamer dit aan de Staten. Mocht het bezwaar een ander bezwaar zijn dan hierboven bedoeld, dan vermeldt de Rekenkamer dit in haar jaarlijkse verslag aan de Gouverneur en kan daarover een aantekening maken bij de financiële verantwoording van het Land. De betrokken minister reageert hierop in een aanvullende toelichting bij de financiële verantwoording (artikelen 28 jo 37 van de LvARC).
4. De indemniteitslandsverordening en de vaststelling van de jaarrekening
Indien het gehandhaafde bezwaar van de Rekenkamer inhoudt dat bepaalde verplichtingen, uitgaven of ontvangsten niet in overeenstemming met de landsbegroting of enige andere wettelijke regeling zijn tot stand gekomen, dus niet rechtmatig zijn, dan kan het bezwaar alleen worden opgeheven door middel van een indemniteitslandsverordening (artikel 28, eerste lid, van de LvARC). Met de indemniteitslandsverordening wordt in feite aan de Staten gevraagd om de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten goed te keuren ondanks het bezwaar van de Rekenkamer. Daardoor worden de betreffende verplichtingen, uitgaven of ontvangsten, die naar het oordeel van de Rekenkamer niet rechtmatig tot stand gekomen zijn, als het ware uit de jaarrekening gelicht en via een aparte procedure in de Staten behandeld. Daarmee wordt achteraf alsnog een wettelijke grondslag gegeven aan de onrechtmatige verplichting, uitgave of ontvangst en is het bezwaar van de Rekenkamer opgeheven. Formeel ligt het laatste woord over een geconstateerde onrechtmatigheid dus bij de wetgever (de Staten en de regering) die de indemniteitslandsverordening vaststelt.
Het vaststellen van de jaarrekening is van belang voor de comptabele verantwoording van ministers ten opzichte van de Staten en voor het verlenen van decharge aan de ministers ten aanzien van het door hen gevoerde financiële beheer.
Het is derhalve aan de Staten als bevoegd orgaan voor het verlenen van decharge om ondanks een vastgestelde jaarrekening, daar waar zij dit nodig achten, al dan niet op onderdelen nader onderzoek te laten verrichten naar onrechtmatigheden waarbij mogelijk ook strafbare feiten zijn gepleegd.
De ontwerp-indemniteitslandsverordening dient voorafgaand aan en separaat van de ontwerplandsverordening tot vaststelling van de jaarrekening te worden behandeld en vastgesteld. Zowel in het opschrift als in de considerans van de indemniteitslandsverordening moet tot uitdrukking komen dat het gaat om een landsverordening tot opheffing van een bezwaar van de Rekenkamer. Pas als de indemniteitslandsverordening is vastgesteld, zijn de belemmeringen voor het vaststellen van de jaarrekening weggenomen.
De Raad heeft er in een eerder uitgebracht advies (noot 1) op gewezen dat uit artikel 52 van de LvArC blijkt dat een minister niet geheel gedechargeerd wordt van zijn comptabele ministeriële verantwoordelijkheid. De verplichting tot het afleggen van comptabele verantwoording blijft bestaan, indien na het afsluiten van een begrotingsjaar en het verlenen van decharge alsnog onregelmatigheden aan het licht komen. Het verlenen van decharge is in de praktijk feitelijk slechts noodzakelijk om het comptabele verantwoordingsproces af te ronden en is in die zin te beschouwen als een formele handeling, waaraan geen absolute betekenis moet worden toegekend. Een minister kan zowel voorafgaand aan de dechargeverlening als nadat decharge is verleend (alsnog) zowel politiek, civielrechtelijk alsook strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld. Voor een gewezen minister betekent dit dat hij ter zake civielrechtelijk en strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
II. De jaarrekening 2010 van het land Curaçao (10 oktober tot en met 31 december)
1. Het oordeel van de Rekenkamer over de jaarrekening over het dienstjaar 2010 van het land Curaçao
In het “Verslag van bevindingen bij de jaarrekening 2010 van Curaçao (052/13/Curaçao 26 juni 2013)” (hierna: het Verslag) geeft de Rekenkamer in onderdeel 7 (pagina 33) haar oordeel over deze jaarrekening. Daarin stelt de Rekenkamer dat zij, ook nadat zij van de reactie van de Minister heeft kennisgenomen, de jaarrekening over het dienstjaar 2010 niet kan goedkeuren om de volgende redenen:
– De verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten zijn niet tot stand gekomen in overeenstemming met de vastgestelde landsbegroting en met andere wettelijke bepalingen (er is geen door de Staten vastgestelde begroting en de Subsidieverordening is niet nageleefd);
– Het financieel beheer was niet ordelijk en controleerbaar;
– De financiële verantwoordingen geven het gevoerde financiële beheer niet deugdelijk weer (geen informatie over de realisatie van doelstellingen);
– De financiële verantwoording is niet in overeenstemming met de daarvoor gegeven voorschriften opgesteld (ontbreken van voorgeschreven overzichten en staten);
– In de jaarrekening ontbreekt relevante beleidsinformatie om gebruikers van de jaarrekening in staat te stellen zich een oordeel te vormen over de uitvoering van het beleid en het gevoerde beheer.
De Raad concludeert uit het Verslag dat de bezwaren van de Rekenkamer tevens bezwaren betreffen die rechtmatigheidaspecten van de jaarrekening over het dienstjaar 2010 betreffen. De Raad wijst bijvoorbeeld op de vaststelling van de Rekenkamer dat de verplichtingen, de uitgaven en de ontvangsten in het dienstjaar 2010 niet tot stand zijn gekomen overeenkomstig de vastgestelde landsbegroting en andere wettelijke regelingen alsook dat het financieel beheer in het dienstjaar 2010 niet ordelijk en controleerbaar was. Uit de bij het onderhavige adviesverzoek gevoegde stukken blijkt niet dat daaromtrent een regeling naar genoegen van de Rekenkamer is gesloten zoals artikel 28, eerste lid, van de LvARC eist, waarmee kan worden voorkomen dat een ontwerp van een indemniteitslandsverordening aan de Staten moet worden gezonden.
2. De te volgen procedure ter vaststelling van de jaarrekening over het dienstjaar 2010 van het land Curaçao
a. Kwantificeerbare rechtmatigheidsfouten tot een bedrag van NAf. 394,3 miljoen
De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het land dient conform artikel 85 van de Staatsregeling van Curaçao bij landsverordening te worden vastgesteld. In dit artikel wordt het budgetrecht van de Staten verankerd. Zonder een goedgekeurde begroting heeft de regering geen grondslag (noot 2) om uitgaven te doen.
In dit licht wijst de Raad op onderdeel 5.6 van het Verslag (pagina 19) waarin de Rekenkamer stelt dat de Staten voor de periode 10 oktober tot en met 31 december 2010 geen middelen beschikbaar heeft gesteld waardoor alle baten en lasten als onrechtmatig zijn aan te merken. Het gaat om NAf 394,3 miljoen wegens lasten en NAf 343,1 miljoen wegens opbrengsten. Ook in onderdeel 5.4 van het Verslag (pagina 18) stelt de Rekenkamer vast dat de minimale rechtmatigheidsfout NAf 394, 3 miljoen bedraagt (totale kosten zonder door de Staten vastgestelde begroting).
In de Staatsregeling van Curaçao en de Landsverordening comptabiliteit 2010 zijn geen voorzieningen getroffen voor de vaststelling van de eerste begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2010. De Raad is van oordeel dat niet uit het oog verloren kan worden dat het land Curaçao formeel-juridisch niet over een begroting voor het dienstjaar 2010 beschikt.
Gezien voornoemde uitzonderlijke situatie adviseert de Raad de regering om in het ontwerp van de Indemniteitslandsverordening (zie onderdeel I, onder punt 3, van dit advies) een voorziening te treffen. Deze voorziening zal hiermee aan het ingevolge artikel 85 van de Staatsregeling van Curaçao bevoegde orgaan, namelijk de Staten, ter goedkeuring worden voorgelegd. De Raad adviseert de regering in het ontwerp van de Indemniteitslandsverordening te bepalen dat de begroting van het land Curaçao tot eind 2010 zal bestaan uit de restant kredieten in de begroting van het voormalige eilandgebied Curaçao en de kolom van het eiland Curaçao in de begroting van het voormalige land de Nederlandse Antillen (na overdracht van taken) naar de stand per 9 oktober 2010.
b. Overige bezwaren betreffende rechtmatigheidsaspecten van de jaarrekening over het dienstjaar 2010
In onderdeel I, onder punt 3, van dit advies is aangegeven welke procedure gevolgd moet worden ingeval de Rekenkamer haar bezwaar dat bepaalde verplichtingen, uitgaven of ontvangsten in het dienstjaar 2010 niet in overeenstemming met de landsbegroting of enige andere wettelijke regeling zijn tot stand gekomen handhaaft, en er daaromtrent geen regeling naar genoegen van de Rekenkamer is getroffen. In dat geval moet binnen drie maanden een ontwerp van een indemniteitslandsverordening aan de Staten worden gezonden (artikel 28, eerste lid, van de LvARC).
Er kunnen ook bezwaren zijn die onrechtmatigheidsaspecten van de jaarrekening over het dienstjaar 2010 betreffen maar die niet kunnen worden hersteld door een indemniteitslandsverordening. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een boeking op zich juist is, maar gebleken is dat daarbij is gehandeld in strijd met een subsidieregeling. Hieraan kan achteraf, met terugwerkende kracht, geen wettelijke basis worden gegeven en kan het bezwaar dus niet op die wijze worden opgeheven. De betrokken minister zal bij de jaarrekening over het dienstjaar 2010 zijn standpunt hierover moeten geven zodat de Staten op basis van die informatie over het niet-opgeheven bezwaar kunnen oordelen. Via toezeggingen en plannen van aanpak om deze handelwijze te voorkomen zou het bezwaar van de Rekenkamer kunnen worden weggenomen. Daarbij zouden de Staten bijvoorbeeld kunnen uitspreken dat zij in de toelichting van de begrotingen van daarop volgende jaren geïnformeerd willen worden over de vorderingen die ter zake worden gemaakt.
c. Andere bezwaren
Indien het gehandhaafde bezwaar van de Rekenkamer een ander bezwaar betreft, dan vermeldt zij dit in het jaarlijkse verslag, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de LvARC, en zij kan tevens daaromtrent een aantekening plaatsen bij de financiële verantwoording van het Land. De betrokken minister maakt zijn standpunt over dit bezwaar kenbaar aan de Staten in een aanvullende toelichting bij de financiële verantwoording (artikel 28, derde en vierde lid, van de LvARC). Een voorbeeld van een “ander bezwaar” kan een bezwaar zijn tegen een groep verplichtingen, uitgaven of ontvangsten in het dienstjaar 2010 dat zijn grond vindt in bijvoorbeeld een tekortschietende administratieve organisatie of in ontoereikend beleid dat wordt gevoerd ter voorkoming van misbruik van regelgeving. Via toezeggingen en plannen van aanpak om de administratieve organisatie of het betreffende beleid te verbeteren, kunnen de bezwaren van de Rekenkamer worden weggenomen. Ook in dit geval zouden de Staten kunnen uitspreken dat zij in de toelichting van de begrotingen van daarop volgende jaren geïnformeerd willen worden over de vorderingen die ter zake worden gemaakt.
d. Overige
De Raad stelt uit de memorie van toelichting vast dat de regering met de onderhavige ontwerplandsverordening de procedure ingevolge artikel 28 van de LvARC wenst te volgen om aan de bezwaren van de Rekenkamer tegemoet te komen. De Raad verwijst daarvoor naar pagina 4 van de memorie van toelichting (onderdeel “Bezwaren van de Algemene Rekenkamer”). De Raad merkt op dat de met de onderhavige ontwerplandsverordening gevolgde procedure voor de opheffing van de bezwaren die de rechtmatigheid van de jaarrekening over het dienstjaar 2010 betreffen, niet correct is.
De Raad adviseert de regering de in onderdeel I, bij punt 4, van dit advies aangegeven procedure te volgen.
e. Conclusie
Aangezien de Rekenkamer haar bezwaren met betrekking tot de jaarrekening over het dienstjaar 2010 heeft gehandhaafd dient de regering, ter opheffing van deze bezwaren, een ontwerp-indemniteitslandsverordening in te dienen bij de Staten, alvorens voornoemde jaarrekening kan worden vastgesteld.
Voor de bezwaren van de Rekenkamer die niet door de indemniteitslandsverordening kunnen worden opgeheven dienen de betrokken ministers afspraken te maken met de Staten in de vorm van bijvoorbeeld toezeggingen en/of het opstellen van plannen van aanpak die moeten worden uitgevoerd. Daarbij is het van belang dat de Staten blijven monitoren of de gedane toezeggingen en opgestelde plannen van aanpak leiden tot verbetering van de onderdelen van het financieel beheer en beleid ten aanzien waarvan de Rekenkamer voor het dienstjaar 2010 haar bezwaren heeft gehandhaafd.
III. Compensatie van het tekort op de gewone dienst van de jaarrekening over het dienstjaar 2010
Indien uit een vastgestelde jaarrekening blijkt dat er een tekort is op de gewone dienst dan dient de Raad van Ministers tezamen met de jaarrekening aan te geven welke de voornemens zijn om dit tekort te compenseren (artikel 18, zesde lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten).
Aangezien de jaarrekening over het dienstjaar 2010 een tekort vertoont, adviseert de Raad de regering in de memorie van toelichting aan te geven hoe dit tekort gecompenseerd zal worden.
IV. Aanbevelingen
Het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten is, zoals uit zijn ”Advies Cft bij jaarrekening Curaçao 2010” d.d. 10 juli 2013, kenmerk Cft 201300321, blijkt, verheugd dat er, ondanks de tijdrovende en complexe samenvoeging van twee administraties ook verbetertrajecten zijn opgestart, zoals de opschoning van debiteuren en crediteuren, de harmonisatie van salarissystemen, de werking van de interne controle op de personeels- en salarisadministratie, alsook het opstellen van maandrapportages (onderdeel “4. Aanbevelingen financieel beheer in het Cft-advies”).
Ondanks het feit dat voornoemde verbetertrajecten (noot 3) zijn opgestart, wenst de Raad de volgende aanbevelingen te doen met betrekking tot het onderhavige onderwerp.
1. Ten aanzien van het financieel beleid en beheer adviseert de Raad de regering normen voor de toekomst vast te stellen waarnaar gehandeld moet worden om de door de Rekenkamer vermelde tekortkomingen in het financieel beheer planmatig aan te pakken. Daarbij dient specifiek te worden aangegeven binnen welk tijdsbestek aan deze normen zal zijn voldaan. De Raad dringt erop aan om daarmee niet te wachten totdat de beoogde scores voor 2015 op basis van het verbeterplan financieel beheer Curaçao 2011-2015 (PEFA-verbeterplan) zijn gerealiseerd, omdat de Raad van mening is dat ernaar gestreefd moet worden dat de Rekenkamer reeds vóór het jaar 2015 goedkeurende verklaringen afgeeft voor de nog vast te stellen jaarrekeningen. In het Verslag wijst de Rekenkamer namelijk op de tekortkomingen in het financieel beleid en beheer, bijvoorbeeld op pagina 11 (het uitvoeren van een verbeterplan om het financieel beheer op orde te brengen) en pagina 16 (de informatiewaarde van de jaarrekening).
2. Wettelijke bepalingen dienen te worden nageleefd, in het bijzonder de LvC 2010. De Rekenkamer heeft daar in het Verslag meermalen op gewezen. De Raad merkt op dat verplichtingen, uitgaven en ontvangsten die niet in overeenstemming met de landsbegroting of enige andere wettelijke regeling tot stand zijn gekomen steeds zullen stuiten op bezwaren van de Rekenkamer over de rechtmatigheid van deze verplichtingen, uitgaven en ontvangsten (artikel 28, eerste lid, van de LvARC). In dit licht vraagt de Raad tevens de bijzondere aandacht van de regering voor de nog ontbrekende modellen van staten, overzichten en recapitulaties. Deze moeten ingevolge artikel 19 van de LvC 2010 bij ministeriële regeling met algemene werking worden vastgesteld. In het Verslag wijst de Rekenkamer daarop (pagina 16, onderdeel 5.3). Ook wijst de Rekenkamer er terecht op dat het ingevolge artikel 45, derde lid, van de LvC 2010, vast te stellen landsbesluit, houdende algemene maatregelen, die nadere regels moet geven over de begrotingsdiscipline, er nog niet is.
Aldus zijn er diverse wettelijke bepalingen waaraan de regering of de Minister nog uitvoering moet geven.
3. In de memorie van toelichting bij de Landsverordening comptabiliteit 2010 staat dat deze landsverordening is aangepast aan nieuwe inzichten en ontwikkelingen en dat de verdere uitwerking van technische spelregels die toegepast moeten worden in het dagelijkse financieel beheer van de overheid neergelegd worden in de separate Landsverordening Financieel Beheer (memorie van toelichting, eerste pagina, eerste en laatste tekstblok). De Raad geeft de regering in overweging bedoelde Landsverordening Financieel Beheer te doen vaststellen, met inachtneming van de nieuwe inzichten en ontwikkeling ter zake.
V. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 9 oktober 2013
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
(1) Advies d.d. 11 juni 2013, RvA no. RA/05-13-DIV (pagina 3, onderdeel 2-c)
(2) De budgetautorisatie door de Staten vindt ingevolge artikel 6 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 plaats voor de geraamde baten en lasten op het niveau van economische categorieën per functie per ministerie of staatsorgaan, alsmede voor aan te gane verplichtingen die noodzakelijk zijn voor investeringen in een dienstjaar.
(3) Zie het onderdeel “Voortgang acties” in “§ 10. Voortgang voorgenomen Maatregelen en Verbeteringen Financieel Beheer” op pagina 70 van de Financiële managementrapportage over de maand juni 2013.
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
a. Algemeen
De Raad adviseert de regering in het ontwerp en de memorie van toelichting de vermelding “Zittingsjaar 2012 – 2013 – “ te schrappen en daarvoor in de plaats het actuele zittingsjaar op te nemen.
b. Bijlagen bij het ontwerp
Volgens aanwijzing 79 van de Aanwijzingen voor de regelgeving worden bij een regeling geen bijlagen opgenomen, tenzij het gaat om de vaststelling van een tabel, formulier, model, kaart of lijst van regelingen of bepalingen, dan wel als dit anderszins onvermijdelijk is.
In de toelichting op deze aanwijzing staat dat de inhoud van een bijlage in gelijke mate bindend is als de regeling waarbij zij hoort. Bijlagen waarin louter toelichtende informatie wordt verschaft, behoren niet bij een regeling te worden opgenomen. Eventueel kunnen dergelijke bijlagen worden opgenomen bij de toelichting op de regeling.
Gezien het bovenstaande adviseert de Raad de regering de in artikel 1 genoemde bijlage 1 (de jaarrekening) in de onderhavige landsverordening op te nemen, vergelijkbaar met de vaststelling van een begroting voor een dienstjaar, en niet als bijlage.
Daarnaast adviseert de Raad de in artikel 2 genoemde bijlage 2 (de verklaring en het daarbij behorende verslag van de Stichting Overheidsaccountantsbureau) en bijlage 3 (het Verslag van bevindingen van de Rekenkamer), die slechts toelichtende informatie bevatten, als bijlagen op te nemen bij de memorie van toelichting bij het onderhavige ontwerp. Dit is in overeenstemming met artikel 51, tweede lid, onder a en b, van de LvC 2010. Hierin is bepaald dat de verklaring en het bijbehorende verslag van de Stichting Overheidsaccountantsbureau alsook het verslag van bevindingen van de Rekenkamer, moeten worden gevoegd bij de ontwerplandsverordening tot vaststelling van de jaarrekening. Deze maken dus geen onderdeel uit van de ontwerplandsverordening zelf, zoals thans wel wordt gepresenteerd in het onderhavige ontwerp.
c. Het ontwerp
Het opschrift
De Raad stelt voor de citeertitel, genoemd in artikel 3, aan het slot van het opschrift tussen haakjes te vermelden (zie aanwijzing 85 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
De considerans
De Raad stelt voor in de eerste overweging na “artikel 85, vijfde lid, van de Staatsregeling van Curaçao” in te voegen “in samenhang met artikel 51, eerste lid, van de Landsverordening comptabiliteit 2010”.
Gezien de hierboven onder b gemaakte opmerkingen over de bijlagen 2 en 3 stelt de Raad voor de tweede overweging te schrappen.
De Raad stelt voorts voor in de laatste overweging “jaarrekening van het dienstjaar 2010 als bedoeld in artikel 85, vijfde lid, van de Staatsregeling van Curaçao” te vervangen door “jaarrekening over het dienstjaar 2010”. De verwijzing naar artikel 85 van de Staatsregeling van Curaçao is gezien het gestelde in de eerste overweging van de considerans overbodig.
Artikel 1
Voor zijn opmerkingen over de in artikel 1 vermelde bijlage 1 verwijst de Raad naar onderdeel b hierboven.
Artikel 2
Voor zijn opmerkingen over de in artikel 2 vermelde bijlagen 2 en 3 verwijst de Raad naar onderdeel b hierboven.
Het formulier van bekendmaking
De Raad stelt voor in het formulier van bekendmaking “Gegeven te Willemstad, september 2013” te schrappen.
d. De memorie van toelichting
Pagina 1
De Raad stelt voor in de eerste volzin van onderdeel d “rechtspersoon” te vervangen door “openbare rechtspersoon”.
Aanduiding van c.q. verwijzing naar entiteiten
De Raad stelt voor in de laatste volzin van het onderdeel “Concluderend” op pagina 3 “de accountant” te vervangen door “de Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB)”.
De Raad stelt voor in het derde tekstblok op pagina 5 “kamer” te vervangen door “Algemene Rekenkamer”.
De Raad stelt tevens voor bij de laatste gedachtepunt de zinsnede “de Algemene Rekenkamer Curaçao (ARC), de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS), de Stichting Overheidsaccountantsbureau (SOAB) en het College Financieel Toezicht (CFT)” te vervangen door “de Algemene Rekenkamer, de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten, de SOAB en het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten”.
Artikelsgewijze toelichting
De Raad stelt voor het onderdeel “Artikelsgewijze toelichting” (pagina 7) te schrappen omdat hierin geen toelichting op de artikelen 1, 2 en 3 van het ontwerp wordt gegeven.
Wijze van publicatie van het ontwerp
De Raad stelt vast dat er nog geen ministeriële regeling met algemene werking is vastgesteld waarin nadere regels over de wijze van publicatie van het ontwerp tot vaststelling van een jaarrekening zijn opgenomen, zoals is vereist ingevolge artikel 8, derde lid, van de LvC 2010.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven hoe het onderhavige ontwerp onmiddellijk nadat het aan de Staten is aangeboden, zal worden gepubliceerd.