no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/25-14-LV

Uitgebracht op : 13/11/2014
Publicatie datum: 09/07/2015

Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening identificatie bij dienstverlening (zaaknummer 2014/041972)

Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening identificatie bij dienstverlening 
(zaaknummer 2014/041972)

Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 5 september 2014 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Raad u als volgt.                    

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

Algemeen

Het advies van Wetgeving en Juridische Zaken

De Sectordirecteur Algemene Zaken heeft in zijn advies van 5 september 2014[1] een aantal knelpunten met betrekking tot de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties[2] onder de aandacht van de Minister van Financiën gebracht.

De Raad constateert dat de Sectordirecteur bedoelde knelpunten slechts heeft aangehaald in zijn advies, maar dat de Minister niet over de gesignaleerde knelpunten is geadviseerd.

Voorts stelt de Sectordirecteur Algemene Zaken in genoemd advies, dat ook over de onderhavige ontwerplandsverordening (hierna: het ontwerp) gaat, dat over de inhoud van de ontwerplandsverordening identificatie bij financiële dienstverlening en de bijbehorende memorie van toelichting overeenstemming bestaat.

De Raad constateert echter dat de essentie van de artikelen waarover volgens het hiervoor aangehaalde advies geen overeenstemming kon worden bereikt, in precies dezelfde bewoordingen voorkomt in het onderhavige ontwerp tot wijziging van de Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening (hierna: LIF).

Geldende tekst

Gezien het aantal wijzigingen van de LIF die het ontwerp beoogt te bewerkstelligen, adviseert de Raad de regering de tekst van de LIF, zoals deze zal komen te luiden na de daarin bij het ontwerp aangebrachte wijzigingen, bij landsbesluit in het Publicatieblad op te nemen.

Uitvoerbaarheid van de regeling

In het voorgestelde artikel 2 van de LIF wordt voorgeschreven wanneer de dienstverlener een cliëntenonderzoek moet verrichten. In de voorgestelde artikelen 5a tot en met 5i van de LIF worden de dienstverlener verplichtingen opgelegd en wordt hij voor bepaalde handelingen verantwoordelijk gehouden.

In de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp staat op pagina 2, vierde tekstblok, dat de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank) al geruime tijd voorschriften geeft op het gebied van witwassen en terrorisme.

Op pagina 2 van de memorie van toelichting, voorlaatste tekstblok, staat voorts dat het Meldpunt Ongebruikelijke transacties van Curaçao voorschriften en richtlijnen ter uitvoering en interpretatie van de LIF en van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties heeft uitgevaardigd aan de dienstverleners die onder zijn toezicht staan, maar dat Aanbeveling 5, 10 en 13 van de FATF Methodologie wettelijk moeten worden vastgelegd. Uit het voorgaande kan de Raad niet opmaken of en welke van de voorgenomen wijzigingen in de praktijk reeds worden uitgevoerd.

De Raad vraagt de regering daarom of de geadresseerden bij de voorbereiding van de voorgenomen wijzigingen betrokken zijn geweest en of zij al ter zake zijn geïnformeerd. De Raad vraagt voorts of de dienstverleners bedoeld in het onderhavige ontwerp voldoende ingericht en ingesteld zijn om de wettelijk voorgenomen wijzigingen uit te kunnen voeren.

In het ontwerp wordt voorts het begrip “dienst” en dientengevolge de groep dienstverleners uitgebreid. De Raad is van oordeel dat de dienstverleners die onder toezicht staan van de Bank over het algemeen beter uitgerust zullen zijn om het bepaalde in de LIF uit te voeren, dan andere dienstverleners. In het licht daarvan adviseert de Raad dat de Toezichthouders, bedoeld in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de LIF met gebruikmaking van artikel 11, derde lid, van de LIF concrete richtlijnen vaststellen voor de dienstverleners die niet onder toezicht staan van de Bank, zodat ook zij weten waaraan zij precies moeten voldoen. Bedoelde richtlijnen zijn ook belangrijk voor de uniformiteit.

Evaluatie van de LIF

De LIF wijst verschillende toezichthouders aan die – ieder op zijn gebied – belast zijn met de controle op de naleving van de LIF. Bedoelde toezichthouders bezitten niet allemaal dezelfde bevoegdheden en ook niet dezelfde middelen om aan hun toezichthoudende taak te voldoen. Een voorbeeld is de mogelijkheid van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank) om de vergunning van een instelling in te trekken (zie het voorgestelde artikel 10a van de LIF), terwijl niet alle toezichthouders een dergelijke bevoegdheid hebben. Daarnaast kan het zijn dat vanwege het feit dat er verschillende toezichthouders zijn, de bevoegdheden in vergelijkbare gevallen toch anders worden uitgeoefend. Door het uitbreiden van de bevoegdheden van de toezichthouders en het verder uitbreiden van de reikwijdte van de LIF meent de Raad dat meer discrepantie in de uitvoering zou kunnen ontstaan.

Gezien het voorgaande adviseert de regering – nu de LIF ook al sinds 1996 bestaat en nadien is uitgebreid – de effectiviteit van de uitvoering van de LIF in algemene zin alsook in verband met de hiervoor bedoelde uitbreiding van bevoegdheden en van het aantal toezichthouders te evalueren.

Inhoudelijke opmerkingen

Het ontwerp

Definitie van het begrip “dienst” (artikel I, onderdeel A)

In artikel I, onderdeel A, sub 1, onder a, van het ontwerp wordt artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9o, van de LIF gewijzigd.

De huidige tekst van bedoeld sub 9o bepaalt dat het aangaan van een verplichting tot betaling ten behoeve van de houder van een creditcard een dienst is, voor zover het niet gaat om een creditcard die alleen gebruikt kan worden bij de onderneming of instelling die deze creditcard heeft uitgegeven of die behoort tot dezelfde economische eenheid waarin de rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden.

In het ontwerp komen de woorden “voor zover het niet gaat” niet terug.

De Raad adviseert de regering bovenbedoelde beperking van de definitie van “dienst” in de memorie van toelichting te motiveren.

Politiek prominente personen (artikel I, onderdeel A)

In artikel I, onderdeel A, van het ontwerp wordt onder punt 5 de “politiek prominente personen” (PEP’s) toegevoegd aan de LIF. Onder deze personen vallen zowel personen die een prominent publieke functie bekleden of hebben bekleed, alsook hun directe familieleden of naaste geassocieerden. In het artikel wordt niet nader bepaald wie precies onder deze groep valt of volgens welke criteria bepaald wordt wie een politiek prominent persoon is. Op pagina 6 van de memorie van toelichting staat wie tot de PEP’s “kunnen” worden gerekend. Het lijkt erop dat de opsomming op pagina 6 van de memorie van toelichting niet uitputtend is.

De Raad is van oordeel dat een ieder zekerheid moet hebben wanneer hij tot de PEP’s behoort. De Raad adviseert de regering daarom de personen die tot de PEP’s worden gerekend in een ministeriële regeling met algemene werking uitputtend op te nemen.

Cliëntenonderzoek (artikel I, onderdeel B)

10. Reikwijdte vermoeden (nieuw artikel 2, derde lid)

In het voorgestelde artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de LIF staat dat de dienstverlener het cliëntenonderzoek moet verrichten indien er een vermoeden bestaat dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financiering van terrorisme. Het betreft in beide gevallen een vermoeden dat de cliënt betrokken is bij een strafbaar feit.

Voor de Raad is niet duidelijk wie het vermoeden moet hebben vastgesteld, hoe ernstig dat vermoeden moet zijn en waarop dat vermoeden gebaseerd moet zijn.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting op het voorgaande in te gaan.

20. Vrijstelling (nieuw artikel 2, vijfde lid)

Artikel 2, vijfde lid, van de LIF bepaalt dat de Minister vrijstelling kan verlenen van de verplichting een cliëntenonderzoek te verrichten. In de toelichting op dat artikellid (pagina 8, laatste tekstblok van de memorie van toelichting) staat wanneer de Minister bedoelde vrijstelling kan verlenen.

De Raad adviseert de regering de vrijstellingsgronden in het voorgestelde artikel 2, vijfde lid, van de LIF op te nemen.

Gebruik van gegevens voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt (artikel I, onderdeel H)

Op grond van het voorgestelde artikel 8, vijfde lid, van de LIF kan een lokale of buitenlandse toezichthoudende instantie aan de Toezichthouder verzoeken om gegevens of inlichtingen die hij op grond van de LIF heeft verkregen voor een ander doel te mogen gebruiken dan het doel waarvoor zij zijn verstrekt. Op grond van onderdeel a van genoemd artikellid willigt de Toezichthouder het verzoek onder andere in, voor zover de verzoekende toezichthoudende instantie – op een andere wijze dan in de LIF voorzien – vanuit Curaçao en met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen krijgen.

De Raad vraagt de regering of zij getoetst heeft of een dergelijke bepaling in de praktijk uitvoerbaar is. Immers, de Toezichthouder zal over het algemeen over specialistische kennis van zijn vakgebied beschikken en hoeft niet op de hoogte te zijn van andere wettelijke procedures die de verzoekende toezichthoudende instantie kan volgen om aan de verzochte gegevens of inlichtingen te komen.

De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het bovenstaande.

Opvragen van gegeven en instellen van onderzoek (artikel I, onderdeel I)

In de memorie van toelichting bij het ontwerp staat op pagina 13 dat het voorgestelde artikel 8a van de LIF aansluit bij artikel 20, eerste tot en met vierde lid, van de bij de Staten aanhangige ontwerplandsverordening toezicht geldtransactiekantoren (Zittingsjaar 2013-2014-052).

Op grond van het voorgestelde artikel 8a van de LIF kan de Toezichthouder van een ieder, met uitzondering van een andere Toezichthouder, gegevens of inlichtingen vorderen of een onderzoek instellen of doen instellen ten behoeve van de vervulling van de taak van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 20, derde lid, onderdeel b, van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties. Het voorgaande houdt in dat bijvoorbeeld de Bank ook gegevens of inlichtingen kan vorderen van degenen die niet onder het toezicht vallen van de Bank.

De Raad acht de hiervoor bedoelde bevoegdheid van de Toezichthouder te vergaand en adviseert de regering daarom de bevoegdheden die de Toezichthouder aan het voorgestelde artikel 8a ontleent te beperken tot degene op wie het toezicht van de Toezichthouder gericht is. De Raad merkt ten overvloede op dat de Staten artikel 20 van de ontwerplandsverordening toezicht geldtransactiekantoren bij amendement in bovenbedoelde zin hebben gewijzigd.

Functionaris van buitenlandse instantie (artikel I, onderdeel I)

Op grond van het voorgestelde artikel 8b van de LIF kan de Toezichthouder toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie deelneemt aan bepaalde onderzoeken hier te lande.

Het een en ander houdt in dat de Toezichthouder, bijvoorbeeld de Financiële Inlichtingen Eenheid Curaçao, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (hierna: de FIU), kan besluiten dat een buitenlandse “FIU” hier te lande deelneemt aan een onderzoek bij een dienstverlener (dan wel bij een ieder die geen toezichthouder is).

De Raad acht bovenomschreven bevoegdheid te ruim en ongewenst en adviseert de regering daarom het voorgestelde artikel 8b van de LIF te schrappen.

Artikel I, onderdeel K

10. Hoogte van de boete (nieuw artikel 9j)

Het voorgestelde artikel 9j, tweede lid, van de LIF bepaalt dat de hoogte en de wijze van betaling van de bestuurlijke boete bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald.

Artikel 83, tweede lid, eerste volzin, van de Staatsregeling van Curaçao bepaalt dat voorschriften, door straffen te handhaven, alleen dan in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen worden gegeven, indien een landsverordening dat bepaalt. Onder straffen wordt op grond van de literatuur en de jurisprudentie[3] niet alleen straffen in strafrechtelijke zin verstaan, doch ook bestuursrechtelijke sancties, zoals de bestuurlijke boete.

De tweede volzin van het tweede lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat de op te leggen straffen bij landsverordening worden bepaald. Hieruit leidt de Raad af dat ten minste de maximale hoogte van de op te leggen straf, in dit geval de hoogte van de bestuurlijke boete, in het ontwerp moet worden opgenomen. Doorgaans wordt de maximale op te leggen bestuurlijke boete dynamisch gekoppeld aan de geldboetecategorieën in het Wetboek van Strafrecht.

De Raad adviseert de regering rekening te houden met het voorgaande en het ontwerp op dat punt aan te passen.

20. Cautieplicht (nieuw artikel 9n)

Het voorgestelde artikel 9n, tweede lid, van de LIF ontheft de partij aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd van de verplichting om jegens de bestuursrechter verklaringen over de overtreding af te leggen. Het artikellid geeft een uitdrukkelijke voorziening over het zwijgrecht voor procedures bij de bestuursrechter. De Raad constateert echter dat het ontwerp geen met de in het eerste lid vergelijkbare voorziening over de cautie voor procedures bij de bestuursrechter bevat.

De Raad adviseert de regering een bepaling daarover in het ontwerp op te nemen.

30. Strafbaar feit (nieuwe artikelen 9l en 9q)

Uit het voorgestelde artikel 9q, derde lid, van de LIF kan worden afgeleid dat de Toezichthouder een overtreding aan de officier van justitie kan voorleggen.

De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 9l uit te breiden met een artikelonderdeel waarin bepaald wordt wanneer de Toezichthouder een gedraging, die tevens een strafbaar feit is, aan de officier van justitie dient voor te leggen en wanneer de Toezichthouder in dergelijke gevallen alsnog een bestuurlijke boet kan opleggen.

40. Vormvereisten beschikking (nieuw artikel 9r)

Het voorgestelde artikel 9r, eerste lid, van de LIF regelt de gegevens die in ieder geval in de boetebeschikking moeten worden vermeld. De Raad is van oordeel dat de boetebeschikking naast de in het eerste lid genoemde gegevens ook de naam van de overtreder dient te vermelden.

De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 9r, eerste lid, van de LIF met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.

50. Vaststelling van de verplichting tot betaling van een geldsom (nieuw artikel 9x)

In het voorgestelde artikel 9x, eerste lid, in samenhang met artikel 9w van de LIF is het uitgangspunt vervat dat een verplichting tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete eerst ontstaat nadat een beschikking tot stand is gekomen. Uit de toelichting op genoemd artikel (pagina 23 van de memorie van toelichting) blijkt dat het in deze niet om een nieuwe beschikking gaat.

Voor wat betreft de last onder dwangsom wordt niet expliciet elders geregeld welke elementen de beschikking tot betaling van de geldschuld moet bevatten. Voor de bestuurlijke boete wordt zulks in het voorgestelde artikel 9r, eerste lid, van de LIF wel geregeld.

Het komt de Raad – mede gezien genoemd artikel 9r – voor dat het voorgestelde artikel 9x de indruk wekt dat het om een andere beschikking gaat dan de beschikking bedoeld in de voorgestelde artikelen 9a, vijfde lid, en 9r, eerste lid, van de LIF. Indien voor wat betreft de last onder dwangsom, gelijk voor de bestuurlijke boete, wordt aangegeven welke elementen de beschikking moet bevatten, dan kan het voorgestelde artikel 9x naar het oordeel van de Raad ter voorkoming van misverstanden (en doublure) worden geschrapt.

De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.

60. Betalingstermijn dwangsom en boete (nieuw artikel 9y)

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 9y van de LIF bepaalt dat bij of krachtens landsbesluit een ander termijn dan de termijn genoemd in het eerste lid, kan worden vastgesteld.

In de toelichting op het voorgestelde artikel 9y (pagina 24 van de memorie van toelichting) staat dat het tweede lid van genoemd artikel de mogelijkheid creëert om bij wet een andere betalingstermijn vast te stellen indien de praktijk uitwijst dat behoefte daartoe bestaat.

Daaruit concludeert de Raad dat het niet de bedoeling van het tweede lid is om in concrete gevallen een andere termijn vast te stellen, maar dat het de bedoeling is dat de algemene termijn van artikel 9y, eerste lid, van de LIF bij een lagere regeling zou kunnen worden gewijzigd.

Wijziging van een hogere regeling bij een lagere regeling is alleen in een aantal gevallen mogelijk.[4] Een dergelijk geval doet zich naar het oordeel van de Raad hier niet voor.

De Raad adviseert de regering het ontwerp rekening houdende met het voorgaande aan te passen.

Indien het echter de bedoeling is om anders dan de Raad uit de memorie van toelichting afleidt voor specifieke gevallen af te wijken van de termijn genoemd in het eerste lid van artikel 9y, dan adviseert de Raad de regering “landsbesluit” in artikel 9y, eerste lid te vervangen door “landsbesluit, houdende algemene maatregelen”. Ook adviseert de Raad de toelichting op artikel 9y met het oog daarop te herformuleren.

Artikel I, onderdeel L

10. Verzet tegen een dwangbevel (nieuw artikel 9hh)

Het voorgestelde artikel 9hh, eerste lid, van de LIF opent de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen een dwangbevel. Dit artikel bepaalt niet bij welke instantie het verzet gedaan moet worden noch aan welke voorwaarden voldaan moet zijn. Wel wordt in artikel 9ff bepaald dat het exploot de bevoegde rechter moet vermelden waarbij overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen.  Daarnaast staat in de toelichting op genoemd artikel 9hh (pagina 27 van de memorie van toelichting) dat het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde procesrecht bij de burgerlijke rechter van toepassing is.

De Raad adviseert de regering in het voorgestelde artikel 9hh op te nemen bij welke rechter tegen het dwangbevel in verzet kan worden gegaan en in welke vorm het verzet gedaan moet worden. De Raad stelt voor te overwegen aan te sluiten bij artikel 9ff.

In het tweede lid van artikel 9hh staat voorts aan de ene kant dat het verzet de tenuitvoerlegging schorst en aan de andere kant dat de rechter op verzoek van de openbare rechtspersoon Curaçao de schorsing van de tenuitvoerlegging kan opheffen.

In de memorie van toelichting staat niet waarom de openbare rechtspersoon Curaçao in deze moet optreden.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting te motiveren waarom het de openbare rechtspersoon Curaçao is die de rechter kan verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen.

20. Uitstel van betaling

Ook constateert de Raad dat in het ontwerp geen expliciete mogelijkheid is opgenomen voor de Toezichthouder om uitstel van betaling te verlenen aan de overtreder. Dat aan de overtreder uitstel van betaling kan worden verleend, blijkt echter uit het voorgestelde artikel 9ll, eerste lid van de LIF.

De Raad is van oordeel dat aan het verlenen van uitstel van betaling behoefte kan bestaan in de gevallen waarin in redelijkheid niet van de overtreder kan worden verwacht dat hij de verschuldigde geldschuld binnen de verplichte betalingstermijn voldoet.

De Raad adviseert de regering in het ontwerp de mogelijkheid van uitstel van betaling op te nemen.

Artikel I, onderdeel N

Intrekken van vergunning door Toezichthouder (nieuw artikel 10a)

Op grond van het voorgestelde artikel 10a van de LIF kan de Toezichthouder de vergunning van een instelling die een dienst verleent als in dat artikel bedoeld, intrekken.

Volgens de toelichting op genoemd artikel 10a (pagina 29 van de memorie van toelichting) zou met Toezichthouder bedoeld worden de Bank.

Op grond van het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel i van de LIF (artikel I, onderdeel A, sub 3 van het ontwerp) is de Bank slechts Toezichthouder voor wat betreft de onder zijn toezicht onderworpen verleners van diensten, naar de onderscheiding gemaakt in artikel 11, eerste lid van de LIF. Naast de Bank zijn er op grond van laatstgenoemd artikelonderdeel ook andere toezichthouders, zoals de FIU. De FIU kan echter geen vergunningen intrekken.

De tekst van het ontwerp is aldus ruimer dan de bevoegdheid van de Bank alleen om vergunningen van bepaalde dienstverleners in te trekken.

De Raad adviseert de regering de tekst van het ontwerp en de memorie van toelichting op elkaar af te stemmen.

Artikel I, onderdeel O

Artikel I, onderdeel O van het ontwerp beoogt artikel 11, eerste lid, van de LIF technisch te wijzigen.

De Raad constateert echter dat door de uitbreiding van de diensten bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de LIF voorzien moet worden in het toezicht op die diensten.

De Raad adviseert de regering artikel 11, eerste lid, van de LIF met het oog op het voorgaande te wijzigen.

Boetecategorieën

Met artikel CXVII, onderdelen A en B, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht[5] is in 2011 beoogd artikel 10 van de LIF te wijzigen. Bij die gelegenheid wilde men de boetebedragen veranderen in “boetecategorieën”, waarbij op de opzettelijke overtreding (misdrijf) boetecategorie zes en voor de culpoze overtreding (overtreding) ook boetecategorie zes moest worden gesteld. Het te wijzigen artikel dat in artikel CXVII, onderdelen A en B, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht wordt aangehaald, is echter niet correct[6].

Het een en ander houdt in dat in artikel 10 van de LIF nog steeds boetebedragen en geen boetecategorieën vermeld staan.

In de toelichting op artikel I, onderdeel DD (pagina 37, tweede tekstblok, van de memorie van toelichting) behorende bij het ontwerp tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties staat dat de geldboetes in artikel 23, eerste en tweede lid, van genoemde landsverordening beide onder categorie zes vallen en dat de regering van oordeel is dat een onderscheid in strafmaat gemaakt moet worden tussen misdrijven en overtredingen.

Voor wat betreft de strafmaat in artikel 10 van de LIF constateert de Raad echter dat de regering in het onderhavige ontwerp geen wijziging beoogt.

De Raad adviseert de regering ten minste het bepaalde in artikel CXVII, onderdelen A en B, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht te corrigeren door artikel 10 van de LIF (en niet artikel 9) te wijzigen.

De Raad adviseert de regering bij het transponeren van de in artikel 10 van de LIF vermelde boetebedragen naar boetecategorieën er tevens rekening mee te dat de boete van maximaal NAf 250.000,= die thans op een overtreding is gesteld, bij de keuze voor boetecategorie vijf verlaagd zou worden naar een boete van maximaal NAf 100.000,=. Bij de veroordeling van een rechtspersoon, openbare vennootschap, stille vennootschap rederij of doelvermogen voor een overtreding kan de rechter evenwel op grond van artikel 1:54, zevende of achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat. Bij een culpoze overtreding gepleegd door een natuurlijk persoon is het niet mogelijk om de boete naar boven aan te passen.

De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande.

De memorie van toelichting

De financiële paragraaf

In het onderdeel “§2. Financiële paragraaf” op pagina 3 van de memorie van toelichting staat in de laatste alinea wat het doel is van de financiële paragraaf in een memorie van toelichting; namelijk om aan te geven welke kosten uit de inwerkingtreding van een regeling zullen voortvloeien.

In genoemd onderdeel van de memorie van toelichting behorende bij het onderhavige ontwerp worden bedoelde kosten echter niet begroot door een aantal volgens de toelichting nog onzekere factoren. In het advies d.d. 4 september 2014 van het Ministerie van Financiën aan de Minister van Financiën (zaaknummer 2014/041972) staat dat in de vastgestelde begroting 2014 en de ontwerpbegroting 2015 meerjarig voldoende middelen zijn geraamd om de bijkomende kosten die uit het ontwerp voortvloeien, op te vangen.

De Raad adviseert de regering om ten minste een schatting te maken van de met de uitvoering van de LIF gemoeide extra kosten en deze te vermelden in de financiële paragraaf van de memorie van toelichting.

Artikel I, onderdeel A, sub 4 (Uitbreiding artikel 1, eerste lid, onderdeel j)

Op grond van de uitbreiding van artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de LIF zullen ook de natuurlijke personen die activa inbrengen in een trust of stichting particulier fonds, onderhevig zijn aan de verplichtingen van de LIF.

De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting aan te geven of de hiervoor bedoelde uitbreiding al dan niet nadelige gevolgen heeft voor de internationale positie van Curaçao.

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.

 

Willemstad, 13 november 2014

 

de Ondervoorzitter,                                                      de Secretaris,

___________________________                                ____________________

mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop                               mevr. mr. C. M. Raphaëla

 

[1] Zaaknummers 2014/041963 en 2014/041972.

[2] Dat ontwerp is gelijktijdig met het onderhavige ontwerp ter advisering aangeboden aan de Raad (zaaknummer 2014/041963).

[3] Preadvies prof. W.J.M. Voermans: Legaliteit als middel tot een doel; Handelingen Nederlandse Juristen Vereniging; Kluwer 2011.

Zie in het bijzonder de ontwikkelingen sinds het Meerenberg-arrest, HR 13 januari 1879, W 4330 en onder andere het Fluoridering-arrest, HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 en het Methadonbrief-arrest, HR 27 juni 1986, NJ 1987, 898.

Zie ook prof. mr. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, Deventer, Kluwer, 2001, 338-339.

[4] Zie aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

[5] P.B. 2011, no. 49

[6] In artikel CXVII, onderdelen A en B, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht staat artikel 9 van de LIF. Het artikel dat gewijzigd moet worden is artikel 10 van de LIF. 

 

Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

Het ontwerp

Algemeen

De Raad constateert dat bij het redigeren van de bepalingen over de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als leidraad heeft gediend. De Awb regelt een belangrijk deel van het algemeen bestuursrecht (met algemene formuleringen) in tegenstelling tot het onderhavige ontwerp dat bijzondere bepalingen bevat over de dwangsom en de bestuurlijke boete. Uit de redactie van onder andere de voorgestelde artikelen 9dd, derde lid en  9ee, eerste lid, onderdeel e van de LIF waarin gesproken wordt van “op kosten van degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd”, en het voorgestelde artikel 9jj, tweede lid waarin gesproken wordt van “stuiting van de verjaring tegen hem die het recht erkent” blijkt dat in dit geval geen rekening is gehouden met het bijzondere karakter van hetgeen geregeld wordt in het ontwerp en ten onrechte gekozen is voor de algemene formulering van de Awb.

De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het vorenstaande te screenen op bovengenoemde redactionele onvolkomenheden.

Citeertitel

De juiste citeertitel van de te wijzigen landsverordening is “Landsverordening identificatie bij financiële dienstverlening”.

De Raad stelt gezien het voorgaande voor het opschrift van het ontwerp, de tweede overweging en de aanhef van artikel I te wijzigen.

Artikel I, onderdeel A

De Raad stelt voor in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder g, van de LIF “de Bank van de Nederlandse Antillen” te vervangen door “de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten”.

Op grond van artikel I, onderdeel A, onder punt 5, sub e van het ontwerp worden een aantal artikelonderdelen toegevoegd aan de LIF.

In de memorie van toelichting wordt de noodzaak van bedoelde toevoeging niet gemotiveerd.

De Raad adviseert de regering artikel I, onderdeel A, onder punt 5, sub e te motiveren.

Artikel I, onderdeel B

De Raad adviseert de regering de verwijzingen in het voorgestelde artikel 2, vierde en vijfde lid, van de LIF naar het tweede lid van artikel 2, te vervangen door een verwijzing naar het derde lid van dat artikel.

Artikel I, onderdeel C

In het voorgestelde (eerste) artikel 2b van de LIF wordt afgeweken van artikel 2a waarin staat dat een dienstverlener aan artikel 2, tweede lid, onderdelen a, b en c dient te voldoen vóórdat de zakelijke relatie wordt aangegaan.

Onderdeel a van (het eerste) artikel 2b bepaalt dat de dienstverlener tijdens – en niet vóórdat – het aangaan van de zakelijke relatie bepaalde informatie dient te verifiëren. Onderdeel c van laatstgenoemd artikel bepaalt dat zulks in bepaalde gevallen kan plaatsvinden nadat de zakelijke relatie is aangegaan.

De Raad vraagt de regering gezien (het eerste) artikel 2b een afwijking is op artikel 2a of “tijdens” in artikel 2b, onderdeel a, betekent “nadat”.

De Raad adviseert de regering naar aanleiding van het voorgaande in de memorie van toelichting aan te geven wat het verschil of gelijkenis is tussen “tijdens” in onderdeel a en “nadat” in onderdeel c van artikel 2b.

De Raad stelt voor aan het slot van (het eerste) artikel 2b een punt te plaatsen.

In artikel I, onderdeel C komt voorts tweemaal een artikel voor genummerd “2b”.

Artikel I, onderdeel F

De Raad adviseert de regering om in het voorgestelde artikel 5h, tweede lid, van de LIF aan te geven wie met “zijn toezichthouder” bedoeld wordt.

Artikel I, onderdeel G

De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 7, tweede lid, van de LIF in overeenstemming met het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de LIF (artikel I, onderdeel A, punt 2, van het ontwerp) “het Meldpunt” te vervangen door “de FIU”.

Artikel I, onderdeel H

De Raad stelt voor in het eerste lid van het voorgestelde artikel 8 van de LIF de komma voor “is” te schrappen.

De Raad stelt voorts voor in de aanheft van het voorgestelde artikel 8, derde lid, tussen “nodig” en “andere” in te voegen “van”.

De Raad stelt voor in het vierde lid van hetzelfde artikel “instantiewaarvan” te vervangen door “instantie waarvan”.

Artikel I, onderdeel I

10. Artikel 8a

In het voorgestelde artikel 8a van de LIF wordt verwezen naar de buitenlandse instantie bedoeld in artikel 20, derde lid, onderdeel b. Artikel 20 komt echter niet voor in de LIF.

De Raad vraag de aandacht van de regering voor het voorgaande.

20. Artikel 8b

De Raad stelt voor “toezichthouder” in het voorgestelde artikel 8b te vervangen door “Toezichthouder”.

Artikel I, onderdeel K

10. Artikel 9h

De Raad stelt voor in artikel 9h, tweede lid, “beschikking tot invordering” te vervangen door “beschikking tot invordering van de dwangsom”.

20. Artikel 9l

De Raad adviseert de regering in het voorgestelde artikel 9l de verwijzing naar “artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht” te vervangen door “artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht”.

30. Artikel 9n

De Raad stelt voor “die” in het tweede lid van het voorgestelde artikel 9n van de LIF te vervangen door “wie”.

40. Artikel 9r

De Raad stelt voor in artikel 9r, eerste lid, onderdeel b “de te betalen geldsom” te vervangen door “ het bedrag van de boete”.

50. Artikel 9v

De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 9v, eerste lid, van de LIF “zijn” te vervangen door “hem”.

60. Artikel 9aa

De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 9aa, derde lid, vóór “verschuldigde” het lidwoord “de” in te voegen.

70. Artikel 9ii

De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 9ii, eerste lid “geldsom” te vervangen door “geldschuld’. Immers in het voorgestelde artikel 9w waarnaar in het voorgestelde artikel 9ii wordt verwezen, wordt over “geldschuld” gesproken.

80. Artikel 9jj

De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 9jj, derde lid na “artikel 9bb” in te voegen “, eerste lid, een dwangbevel”.

Artikel I, onderdeel O

De Raad stelt voor in artikel I, onderdeel O, punt 2, “15” te vervangen door “en 15”.

De memorie van toelichting

Pagina 5

De Raad stelt voor het opschrift “Onder punt 5:” van het voorlaatste tekstblok te vervangen door “Onder punt 4”.

Pagina 7

De Raad adviseert de regering de verwijzing naar het vierde lid van artikel 2 in de derde volzin op pagina 7, te vervangen door een verwijzing naar het derde lid van artikel 2.

Pagina 8

In het laatste tekstblok wordt in de tweede volzin verwezen naar onderdeel a van het zevende lid van artikel 2. Het zevende lid bevat echter geen onderdelen.

Pagina 9

In het derde tekstblok dient “Artikel 2a” vervangen te worden door “Artikel 2b”. De verwijzing in het vierde tekstblok naar “Artikel 2b” betreft het “tweede artikel 2b” in het ontwerp.

De Raad stelt voor bedoelde verwijzing te wijzigen na vernummering van het tweede artikel 2b.

Pagina 10

In het derde tekstblok staat onder “Artikel 5a” wat bedoeld wordt met “medebeleidsbepalers”.

De term “medebeleidsbepalers” komt echter niet voor in het voorgestelde artikel 5a. Overigens wordt de term “medebeleidsbepalers” al gedefinieerd in het voorgestelde artikel 1, eerste lid, onderdeel r van de LIF.

Pagina’s 12 en 13

De Raad stelt voor naar rapporten en aanbevelingen te verwijzen en slechts indien nodig daaruit te citeren.

Pagina 19

De Raad stelt voor in het de laatste volzin in eerste tekstblok “bestuurlijke sanctie” te vervangen door “bestuurlijke boete”.

Pagina 24

In de voorlaatste volzin in het eerste tekstblok staat in de voorlaatste volzin dat het mogelijk is om bij wet een andere betalingstermijn vast te stellen.

Bij wet betekent naar het oordeel van de Raad bij landsverordening. In het bewuste artikel 9y staat echter dat bij of krachtens landsbesluit een andere betalingstermijn kan worden vastgesteld.

De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het voorgaande.

Pagina 29

Gezien het karakter van mandatering van bevoegdheden stelt de Raad voor in de laatste alinea van het tweede tekstblok de termen “mandaat” en “mandateren” te gebruiken in plaats van de termen “overdracht” en “overdragen”.