Adviezen
RvA no. RA/27-14-LV
Uitgebracht op : 13/11/2014
Publicatie datum: 09/07/2015
Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties
(zaaknummer 2014/041963)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 5 september 2014 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
Algemeen
Het advies van Wetgeving en Juridische Zaken
De Sectordirecteur Algemene Zaken heeft in zijn advies van 5 september 2014[1] een aantal knelpunten met betrekking tot de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (hierna: LvMOT) onder de aandacht van de Minister van Financiën gebracht.
De Raad constateert dat de Sectordirecteur bedoelde knelpunten slechts heeft aangehaald in zijn advies, maar dat de Minister van Financiën niet over de gesignaleerde knelpunten is geadviseerd.
Geldende tekst van de LvMOT
Gezien het aantal wijzigingen van de LvMOT die het onderhavige ontwerp beoogt te bewerkstelligen, adviseert de Raad de regering de tekst van de LvMOT, zoals deze zal komen te luiden na de daarin bij het ontwerp aangebrachte wijzigingen, bij landsbesluit in het Publicatieblad op te nemen.
Uitvoerbaarheid van de regeling
Het voorgestelde artikel 11, eerste lid, van de LvMOT verplicht degene die een dienst verricht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de LvMOT verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transacties te melden bij de Financiële Inlichtingen eenheid Curaçao, bedoeld in artikel 2 van de LvMOT (hierna: FIU).
In de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp staat op pagina 9, eerste tekstblok, dat de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank) – ten behoeve van enkele van de onder haar toezicht staande financiële instellingen – en de FIU reeds richtlijnen hebben uitgevaardigd ter uitvoering van de aanbevelingen van de FATF.
De Raad kan uit de memorie van toelichting echter niet opmaken of en welke van de voorgenomen wijzigingen in de praktijk reeds door de dienstverleners worden uitgevoerd.
De Raad vraagt de regering daarom of de dienstverleners bij de voorbereiding van de voorgenomen wijzigingen betrokken zijn geweest en of zij al ter zake zijn geïnformeerd. De Raad vraagt voorts of de dienstverleners bedoeld in het onderhavige ontwerp voldoende ingericht en ingesteld zijn om de wettelijk voorgenomen wijzigingen uit te kunnen voeren.
In het ontwerp wordt voorts het begrip “dienst” en dientengevolge de groep dienstverleners uitgebreid. De Raad is van oordeel dat de dienstverleners die onder toezicht staan van de Bank over het algemeen beter uitgerust zullen zijn om het bepaalde in de LvMOT uit te voeren, dan andere dienstverleners. In het licht daarvan adviseert de Raad dat de Toezichthouders met gebruikmaking van artikel 22nn (nieuw), derde lid van de LvMOT concrete richtlijnen vaststellen voor de dienstverleners die niet onder toezicht staan van de Bank, zodat ook zij weten waaraan zij precies moeten voldoen. Bedoelde richtlijnen zijn ook belangrijk voor de uniformiteit.
Evaluatie van de LvMOT
Op pagina 35, derde tekstblok van de memorie van toelichting staat dat het feit dat verschillende toezichthouders belast zijn met het toezicht op de naleving van de LvMOT in de praktijk verschil kan opleveren in de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan de LvMOT.
Door het uitbreiden van de bevoegdheden van de toezichthouders en het verder uitbreiden van de reikwijdte van de LvMOT meent de Raad dat meer discrepantie in de uitvoering zou kunnen ontstaan.
Gezien het voorgaande adviseert de Raad de regering – nu de LvMOT ook al sinds 1996 bestaat en nadien is uitgebreid – de effectiviteit van de uitvoering van de LvMOT in algemene zin alsook in verband met de hiervoor bedoelde uitbreiding van bevoegdheden en van het aantal toezichthouders te evalueren.
Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Wijziging van het reglement (artikel I, onderdeel E)
Het voorgestelde artikel 4, tweede lid, van de LvMOT bepaalt dat wijzigingen van het reglement voor het register dat de FIU houdt, op voorstel van het hoofd van de FIU, bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
In de toelichting op genoemd artikelonderdeel (pagina 6 van de memorie van toelichting, tweede tekstblok, laatste volzin) staat dat een wijziging van het hiervoor bedoelde reglement bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, indien het hoofd van de FIU een wijziging van het reglement nodig vindt.
De Raad is van oordeel dat door de formulering van artikel 4, tweede lid, van de LvMOT (“op voorstel van het hoofd FIU”) niet bereikt wordt wat de Raad uit de memorie van toelichting afleidt. Namelijk dat de minister in alle gevallen dat het hoofd van de FIU een wijziging van de FIU nodig vindt, over zal moeten gaan tot vaststelling van die wijziging. De Minister zal volgens de Raad van het voorstel van het hoofd van de FIU kunnen afwijken. De Raad adviseert de regering te bepalen dat de Minister in dergelijke gevallen schriftelijk motiveert waarom hij van het voorstel van het hoofd van de FIU afwijkt.
De FIU als operationele eenheid of als toezichthouder (artikel I, onderdeel Q)
In artikel I, onderdeel A van het ontwerp staat onder punt 9 wat onder “Toezichthouder” wordt verstaan. In de tweede volzin staat dat onder Toezichthouder in artikel 15a, derde en vierde lid, van de LvMOT enkel en alleen de FIU als toezichthouder begrepen wordt. Uit de toelichting op genoemd artikel 15a (pagina 11) blijkt dat in het eerste lid van dat artikel met FIU slechts het operationele gedeelte van de FIU bedoeld wordt.
De Raad constateert dat ook in het vijfde en zesde lid van voornoemd artikel “de Toezichthouder” vermeld staat (naast de FIU). Het vijfde lid – en vanwege de verwijzing in het zesde lid, ook het zesde lid – heeft betrekking op het eerste en derde lid waar enerzijds de FIU als operationele eenheid en anderzijds de FIU als toezichthouder wordt bedoeld.
Uit de definitie van het begrip “Toezichthouder” vloeit voort dat met “Toezichthouder” in artikel 15a, vijfde en zesde lid, van de LvMOT niet alleen de FIU als toezichthouder wordt bedoeld.
De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande.
Gebruik van gegevens voor een ander doel dan waarvoor zij zijn verstrekt (artikel I, onderdeel V)
Op grond van het voorgestelde artikel 20, zesde lid, van de LvMOT kan een lokale of buitenlandse toezichthoudende instantie aan de Toezichthouder verzoeken om gegevens of inlichtingen die hij op grond van de LvMOT heeft verkregen voor een ander doel te mogen gebruiken dan het doel waarvoor zij zijn verstrekt. Op grond van onderdeel a van genoemd artikellid willigt de Toezichthouder het verzoek onder andere in, voor zover de verzoekende toezichthoudende instantie op een andere wijze dan in de LvMOT voorzien vanuit Curaçao en met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke procedures voor dat andere doel de beschikking over die gegevens of inlichtingen zou kunnen krijgen.
De Raad vraagt de regering of zij getoetst heeft of een dergelijke bepaling in de praktijk uitvoerbaar is. Immers, de Toezichthouder zal over het algemeen over specialistische kennis van zijn vakgebied beschikken en hoeft niet op de hoogte te zijn van andere wettelijke procedures die de verzoekende toezichthoudende instantie kan volgen om aan de verzochte informatie te komen.
De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Artikel I, onderdeel W
1°. Opvragen van gegevens en instellen van onderzoek
In de memorie van toelichting bij het ontwerp staat op pagina 14 dat het voorgestelde artikel 20a van de LvMOT aansluit bij artikel 20, eerste tot en met vierde lid, van de bij de Staten aanhangige ontwerplandsverordening toezicht geldtransactiekantoren (Zittingsjaar 2013-2014-052).
Op grond van het voorgestelde artikel 20a van de LvMOT kan de Toezichthouder van een ieder, met uitzondering van een andere Toezichthouder, gegevens of inlichtingen vorderen of een onderzoek instellen of doen instellen ten behoeve van de vervulling van de taak van een buitenlandse instantie als bedoeld in artikel 20, derde lid, onderdeel b, van de LvMOT. Het voorgaande houdt in dat bijvoorbeeld de Bank ook gegevens of inlichtingen kan vorderen van degenen die niet onder het toezicht vallen van de Bank.
De Raad acht de hiervoor bedoelde bevoegdheid van de Toezichthouder te vergaand en adviseert de regering daarom de bevoegdheden die de Toezichthouder aan het voorgestelde artikel 20a ontleent te beperken tot degene op wie het toezicht van de Toezichthouder gericht is. De Raad merkt ten overvloede op dat de Staten artikel 20 van de ontwerplandsverordening toezicht geldtransactiekantoren bij amendement in bovenbedoelde zin hebben gewijzigd.
2°. Functionaris van buitenlandse instantie
Op grond van het voorgestelde artikel 20b van de LvMOT kan de Toezichthouder toestaan dat een functionaris van een buitenlandse instantie deelneemt aan bepaalde onderzoeken hier te lande.
Het een en ander houdt in dat de Toezichthouder, bijvoorbeeld de FIU, kan besluiten dat een buitenlandse “FIU” hier te lande deelneemt aan een onderzoek bij een dienstverlener (dan wel bij een ieder die geen toezichthouder is).
De Raad acht bovenomschreven bevoegdheid te ruim en ongewenst en adviseert de regering daarom het voorgestelde artikel 20b van de LvMOT te schrappen.
Artikel I, onderdeel AA
1°. Rechtvaardigingsgrond
De Raad adviseert de regering een artikel in het ontwerp op te nemen waarin bepaald wordt dat een last onder dwangsom niet kan worden opgelegd voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestaat.
2°. Hoogte van de boete (nieuw artikel 22j)
Het voorgestelde artikel 22j, tweede lid, van de LvMOT bepaalt dat de hoogte en de wijze van betaling van de bestuurlijke boete bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt bepaald.
Artikel 83, tweede lid, eerste volzin, van de Staatsregeling van Curaçao bepaalt dat voorschriften, door straffen te handhaven, alleen dan in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen worden gegeven, indien een landsverordening dat bepaalt. Onder straffen wordt op grond van de literatuur en de jurisprudentie[2] niet alleen straffen in strafrechtelijke zin verstaan, doch ook bestuursrechtelijke sancties, zoals de bestuurlijke boete. De tweede volzin van het tweede lid van laatstgenoemd artikel bepaalt dat de op te leggen straffen bij landsverordening worden bepaald. Hieruit leidt de Raad af dat ten minste de maximale hoogte van de op te leggen straf, in dit geval de hoogte van de bestuurlijke boete, in het ontwerp moet worden opgenomen. Doorgaans wordt de maximale op te leggen bestuurlijke boete dynamisch gekoppeld aan de geldboetecategorieën in het Wetboek van Strafrecht.
De Raad adviseert de regering rekening te houden met het voorgaande en het ontwerp op dat punt aan te passen.
3°. Cautieplicht (nieuw artikel 22n)
Het voorgestelde artikel 22n, tweede lid, van de LvMOT ontheft de partij aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd van de verplichting om jegens de bestuursrechter verklaringen over de overtreding af te leggen. Het artikellid geeft een uitdrukkelijke voorziening over het zwijgrecht voor procedures bij de bestuursrechter. De Raad constateert echter dat het ontwerp geen met de in het eerste lid vergelijkbare voorziening over de cautie voor procedures bij de bestuursrechter bevat.
De Raad adviseert de regering een bepaling daarover in het ontwerp op te nemen.
4°. Strafbaar feit (nieuwe artikelen 22l en 22q)
Uit het voorgestelde artikel 22q, derde lid, van de LvMOT kan worden afgeleid dat de Toezichthouder een overtreding aan de officier van justitie kan voorleggen.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 22l uit te breiden met een artikelonderdeel waarin bepaald wordt wanneer de Toezichthouder een gedraging, die tevens een strafbaar feit is, aan de officier van justitie dient voor te leggen en wanneer de Toezichthouder in dergelijke gevallen alsnog een bestuurlijke boete kan opleggen.
5°. Vormvereisten beschikking (nieuw artikel 22r)
Het voorgestelde artikel 22r, eerste lid, van de LvMOT regelt de gegevens die in ieder geval in de boetebeschikking moeten worden vermeld. De Raad is van oordeel dat de boetebeschikking naast de in het eerste lid genoemde gegevens ook de naam van de overtreder dient te vermelden.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 22r, eerste lid, van de LvMOT met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
Artikel I, onderdeel BB
1°. Vaststelling van de verplichting tot betaling van een geldsom
In het voorgestelde artikel 22x, eerste lid, in samenhang met artikel 22w van de LvMOT is het uitgangspunt vervat dat een verplichting tot betaling van een geldsom voortvloeiende uit een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete eerst ontstaat nadat een beschikking tot stand is gekomen. Uit de toelichting op genoemd artikel (pagina 28 van de memorie van toelichting) blijkt dat het in dit geval niet om een nieuwe beschikking gaat.
Voor wat betreft de last onder dwangsom wordt niet expliciet elders geregeld welke elementen de beschikking tot betaling van de geldschuld moet bevatten. Voor de bestuurlijke boete wordt dit in het voorgestelde artikel 22r, eerste lid, van de LvMOT wel geregeld.
Het komt de Raad – mede gezien genoemd artikel 22r – voor dat het voorgestelde artikel 22x de indruk wekt dat het om een andere beschikking gaat dan de beschikking bedoeld in de voorgestelde artikelen 22b, vijfde lid, en 22r, eerste lid, van de LvMOT. Indien voor wat betreft de last onder dwangsom, gelijk voor de bestuurlijke boete, wordt aangegeven welke elementen de beschikking moet bevatten, dan kan het voorgestelde artikel 22x naar het oordeel van de Raad ter voorkoming van misverstanden (en doublure) worden geschrapt.
De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
2°. Betalingstermijn dwangsom en boete (nieuw artikel 22y)
Het tweede lid van het voorgestelde artikel 22y bepaalt dat bij of krachtens landsbesluit een andere termijn dan de termijn genoemd in het eerste lid, kan worden vastgesteld.
In de toelichting op het voorgestelde artikel 22y (pagina 28 van de memorie van toelichting) staat dat het tweede lid van genoemd artikel de mogelijkheid creëert om bij wet een andere betalingstermijn vast te stellen indien de praktijk uitwijst dat behoefte daartoe bestaat.
Daaruit concludeert de Raad dat het niet de bedoeling is van het tweede lid om in concrete gevallen een andere termijn vast te stellen, maar dat het de bedoeling is dat de algemene termijn van artikel 22y, eerste lid, van de LvMOT bij een lagere regeling zou kunnen worden gewijzigd.
Wijziging van een hogere regeling bij een lagere regeling is alleen in een aantal gevallen mogelijk.[3] Een dergelijk geval doet zich naar het oordeel van de Raad hier niet voor.
De Raad adviseert de regering het ontwerp rekening houdende met het voorgaande aan te passen.
Indien het echter de bedoeling is om voor specifieke gevallen af te wijken van de termijn genoemd in het eerste lid van artikel 22y dan adviseert de Raad de regering “landsbesluit” in artikel 22y, eerste lid te vervangen door “landsbesluit, houdende algemene maatregelen”. Ook adviseert de Raad om de memorie van toelichting op artikel 22y met het oog daarop te herformuleren.
3°. Verzet tegen een dwangbevel (nieuw artikel 22hh)
Het voorgestelde artikel 22hh, eerste lid, van de LvMOT opent de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen een dwangbevel. Dit artikel bepaalt niet bij welke instantie het verzet gedaan moet worden noch aan welke voorwaarden voldaan moet zijn. Wel wordt in artikel 22ff bepaald dat het exploot de bevoegde rechter moet vermelden waarbij overeenkomstig de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden opgekomen. Daarnaast staat in de toelichting op genoemd artikel 22hh (pagina 33 van de memorie van toelichting) dat het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geregelde procesrecht bij de burgerlijke rechter van toepassing is.
De Raad adviseert de regering in artikel 22hh te bepalen bij welke rechter de belanghebbende in verzet kan gaan tegen het dwangbevel en in welke vorm het verzet gedaan moet worden. De Raad stelt voor te overwegen aan te sluiten bij artikel 22ff.
In het tweede lid van artikel 22hh staat voorts aan de ene kant dat het verzet de tenuitvoerlegging schorst en aan de andere kant dat de rechter op verzoek van de openbare rechtspersoon Curaçao de schorsing van de tenuitvoerlegging kan opheffen.
In de memorie van toelichting staat niet waarom de openbare rechtspersoon Curaçao in deze moet optreden.
De Raad adviseert de regering in de memorie van toelichting te motiveren waarom het de openbare rechtspersoon Curaçao is die de rechter kan verzoeken om de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen.
4°. Uitstel van betaling
Ook constateert de Raad dat in het ontwerp geen expliciete mogelijkheid is opgenomen voor de Toezichthouder om uitstel van betaling te verlenen aan de overtreder. Dat aan de overtreder uitstel van betaling kan worden verleend, blijkt echter uit het voorgestelde artikel 22ll, eerste lid van de LvMOT.
De Raad is van oordeel dat aan het verlenen van uitstel van betaling behoefte kan bestaan in de gevallen waarin in redelijkheid niet van de overtreder kan worden verwacht dat hij de verschuldigde geldschuld binnen de verplichte betalingstermijn voldoet.
De Raad adviseert de regering in het ontwerp de mogelijkheid van uitstel van betaling op te nemen.
Artikel I, onderdeel CC
Artikel I, onderdeel CC van het ontwerp beoogt artikel 22nn (nieuw) van de LvMOT technisch te wijzigen.
De Raad constateert echter dat door de uitbreiding van de diensten bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de LvMOT voorzien moet worden in het toezicht op die diensten.
De Raad adviseert de regering artikel 22n, eerste lid, van de LvMOT met het oog op het voorgaande te wijzigen.
De memorie van toelichting
De financiële paragraaf
In het advies d.d. 4 september 2014 van het Ministerie van Financiën aan de Minister van Financiën (zaaknummer 2014/041963) staat dat in de vastgestelde begroting 2014 voorzien is in de dekking van kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van meubilair en kantoorapparatuur bij FIU. Daarnaast is uitbreiding van de formatieplaatsen bij de FIU voorzien op basis van de besluitvorming over de instroomplanning 2014.
De Raad adviseert de regering het voorgaande te vermelden in de financiële paragraaf van de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp.
Geldboetecategorieën
Met artikel CXVI, onderdelen C en D, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht[4] is in 2011 beoogd artikel 23 van de LvMOT te wijzigen. De bedoeling was om de boetebedragen te veranderen in “geldboetecategorieën”, waarbij op de opzettelijke overtreding van een voorschrift (misdrijf) geldboetecategorie vijf en voor de culpoze overtreding (overtreding) geldboetecategorie zes moest worden gesteld. De te vervangen boetebedragen die in artikel CXVI, onderdelen C en D, van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht worden aangehaald, zijn echter niet correct[5]. De Raad gaat er vanuit dat het voorgaande – hogere geldboetecategorie bij overtreding en de verkeerde bedragen – een vergissing van de wetgever is geweest, die thans hersteld kan worden.
In de toelichting op artikel I, onderdeel DD (pagina 37, tweede tekstblok, van de memorie van toelichting) staat dat de geldboetes genoemd in artikel 23, eerste en tweede lid, van de LvMOT beide onder categorie zes vallen. De Raad concludeert daaruit dat de regering van oordeel is dat de beoogde wijziging van artikel 23 van de LvMOT op grond van de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht geen effect heeft gesorteerd.
De Raad adviseert de regering in de toelichting op artikel I, onderdeel DD van het ontwerp te vermelden dat de voorgestelde wijziging een correctie betreft van de wijziging van de LvMOT die in 2011 heeft plaatsgevonden.
De Raad wijst de regering er evenwel op dat de beoogde wijziging inhoudt dat de boete van maximaal NAf 250.000,= die thans op een overtreding is gesteld, verlaagd wordt naar een boete van maximaal NAf 100.000,= (geldboetecategorie vijf). Bij de veroordeling van een rechtspersoon, openbare vennootschap, stille vennootschap rederij of doelvermogen voor een overtreding kan de rechter evenwel op grond van artikel 1:54, zevende of achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naast hogere categorie indien de voor het feit bepaalde geldboetecategorie geen passende bestraffing toelaat. Bij een culpoze overtreding gepleegd door een natuurlijk persoon, zoals door de ambtenaar bedoeld in artikel 5 van de LvMOT, is het niet mogelijk om de boete naar boven aan te passen.
De Raad vraagt de bijzondere aandacht van de regering voor het voorgaande.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 13 november 2014
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
__________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Zaaknummers 2014/041963 en 2014/041972.
[2] Preadvies Prof. W.J.M. Voermans: Legaliteit als middel tot een doel; Handelingen Nederlandse Juristen Vereniging; Kluwer 2011.
Zie in het bijzonder de ontwikkelingen sinds het Meerenberg-arrest, HR 13 januari 1879, W 4330 en onder andere het Fluoridering-arrest, HR 22 juni 1973, NJ 1973, 386 en het Methadonbrief-arrest, HR 27 juni 1986, NJ 1987, 898.
Zie ook prof. mr. C.A.J.M. Kortmann, Constitutioneel recht, Deventer, Kluwer, 2001, 338-339.
[3] Zie aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
[4] P.B. 2011, no. 49
[5] De boetebedragen die genoemd werden in artikel 23 van de LvMOT waren “vijfhonderdduizend gulden” respectievelijk “tweehonderdvijftigduizend gulden”, terwijl in de Invoeringslandsverordening Wetboek van Strafrecht “honderdduizend gulden” respectievelijk “tweehonderdvijftigduizend gulden” genoemd wordt.
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
Algemeen
De Raad constateert dat bij het redigeren van de bepalingen over de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als leidraad heeft gediend. De Awb regelt een belangrijk deel van het algemeen bestuursrecht (met algemene formuleringen) in tegenstelling tot het onderhavige ontwerp dat bijzondere bepalingen bevat over de dwangsom en de bestuurlijke boete. Uit de redactie van onder andere de voorgestelde artikelen 22dd, derde lid en 22ee, eerste lid, onderdeel e van de LvMOT waarin gesproken wordt van “op kosten van degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd”, en het voorgestelde artikel 22jj, tweede lid waarin gesproken wordt van “stuiting van de verjaring tegen hem die het recht erkent” blijkt dat in dit geval geen rekening is gehouden met het bijzondere karakter van hetgeen geregeld wordt in het ontwerp en ten onrechte gekozen is voor de algemene formulering van de Awb.
De Raad adviseert de regering het ontwerp met inachtneming van het vorenstaande te screenen op bovengenoemde redactionele onvolkomenheden.
De betrokken minister
In het ontwerp wordt de betrokken minister aangeduid met zowel “de minister belast met financiën” respectievelijk “de minister belast met justitie” (bijvoorbeeld in de voorgestelde artikelen 2 en 4 van de LvMOT) als met “de Minister van Financiën” respectievelijk “de Minister van Justitie” (bijvoorbeeld in de voorgestelde artikelen 8, eerste lid, en 18 van de LvMOT).
De Raad adviseert de regering consistentie te betrachten en het ontwerp met inachtneming van aanwijzing 58 van de Aanwijzingen voor de regelgeving aan te passen.
De FIU
De Raad stelt voor in een algemeen artikel te bepalen dat “Het Meldpunt” danwel “het Meldpunt” telkens vervangen wordt door “De FIU” respectievelijk “de FIU”.
Artikel I, onderdeel A
1°. Onder punt 6
De Raad stelt voor in artikel I, onderdeel A, onder 6, van het ontwerp na “cliënt” een komma te plaatsen.
2°. Onder punt 10
De Raad stelt voor in artikel I, onderdeel A, punt 10, van het ontwerp bij de definitie van het begrip “dienstverlener” (m) de zinsnede “als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a,” te schrappen.
De Raad stelt voor de definitie van het begrip “dwangbevel” (s) in artikel I, onderdeel A, punt 10, van het ontwerp te plaatsen in artikel I, onderdeel BB (het voorgestelde Hoofdstuk VIc; (Geldschulden en verjaring) van de LvMOT. De Raad stelt voorts voor de definitie van “dwangbevel” als volgt te doen luiden:
“Onder dwangbevel wordt verstaan een schriftelijk bevel van de Toezichthouder dat ertoe strekt de betaling van een geldschuld af te dwingen.”
Artikel I, onderdeel E
De Raad stelt voor vóór de tekst van het voorgestelde artikel 4 het opschrift “Artikel 4” in te voegen.
De Raad adviseert de regering in het voorgestelde artikel 4, tweede lid, van de LvMOT “ministeriële regeling” te vervangen door “ministeriële regeling met algemene werking”.
Artikel I, onderdeel F
De Raad stelt voor de “0.” aan het slot van het voorgestelde eerste lid van artikel 5 van de LvMOT te schrappen.
Artikel I, onderdeel G
De Raad stelt voor de puntkomma aan het slot van de aanhef van punt 3 van artikel I, onderdeel G, te vervangen door een dubbele punt en de aanduiding van de voorgestelde nieuwe artikelleden te vervangen door “3.” respectievelijk “4.”.
De Raad stelt voorts voor in het voorgestelde vierde lid “erover” te vervangen door “over informatie”.
Artikel I, onderdeel H
De Raad stelt voor in het voorgestelde derde lid van artikel 7 van de LvMOT de eerste “Egmont” te vervangen door “de Egmont Groep”.
Artikel I, onderdeel M
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 11a, eerste lid “opleverbaar” te vervangen door “overgelegd kunnen worden”.
Artikel I, onderdeel O
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 14 “heeft verstrekt” telkens te vervangen door “hebben verstrekt”.
Artikel I, onderdeel Q
Artikel 15a
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 15a, derde en vierde lid, “hun Toezichthouder” te vervangen door “ de Toezichthouder”.
20. Artikel 15b
De Raad stelt voorts voor in het voorgestelde artikel 15b, tweede lid, van de LvMOT “de Kamer van Koophandel” te vervangen door “de Kamer van Koophandel en Nijverheid van Curaçao”.
Artikel I. onderdeel U
De Raad stelt voor de aanduiding “1.” vóór artikel 19 te schrappen.
Artikel I, onderdeel V
De Raad stelt voor in onderdeel b in het voorgestelde derde lid van artikel 20 van de LvMOT “de overheid van het land Curaçao” te vervangen door “de regering van Curaçao”.
Artikel I, onderdeel AA, punt 1
10. Artikel 22g
De Raad stelt voor in het tweede lid van artikel 22g “nieuwe invordering” te vervangen door “nieuwe beschikking tot invordering”.
2°. Artikel 22h
De Raad stelt voor in de tweede zinsnede van het voorgestelde artikel 22h, tweede lid, “beschikking tot invordering” te vervangen door “beschikking tot invordering van de dwangsom”.
3°. Artikel 22l
De Raad adviseert de regering in het voorgestelde artikel 22l de verwijzing naar “artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht” te vervangen door “artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht”.
4°. Artikel 22r
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 22r, eerste lid, onderdeel b “de te betalen geldsom” te vervangen door “ het bedrag van de boete”.
Artikel I, onderdeel AA, punt 2
De Raad stelt voor artikel I, onderdeel AA, punt 2 als volgt te doen luiden[1]:
“In (nieuw) artikel 22u wordt “22a, eerste lid” vervangen door “22b, eerste lid”,”22b, eerste lid” door “22j, eerste lid” en “en 22e, eerste lid” door “en 22s, eerste lid”.
Artikel I, onderdeel BB
1°. Artikel 22aa
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 22aa, derde lid, vóór “verschuldigde” het lidwoord “de” in te voegen.
2°. Artikel 22ii
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 22ii, eerste lid “geldsom” te vervangen door “geldschuld’. Immers in het voorgestelde artikel 22x waarnaar in het voorgestelde artikel 22ii wordt verwezen, wordt over “geldschuld” gesproken.
3°. Artikel 22jj
De Raad stelt voor in het voorgestelde artikel 22jj derde lid na “artikel 22bb” in te voegen “, eerste lid, een dwangbevel”.
Artikel I, onderdeel CC
De Raad stelt voor in artikel I, onderdeel CC, van het ontwerp, punt 1, na “het eerste lid” toe te voegen “, onderdeel b,”.
De memorie van toelichting
Algemene opmerking
De Raad stelt tot slot voor in de memorie van toelichting telkens “de minister belast met financiën” te vervangen door “ de Minister van Financiën”, “het Hoofd van de FIU” door “het hoofd van de FIU”, “de Egmont” of “de Egmont Group” door “de Egmont Groep”.
Algemeen deel
De Raad stelt voor in de eerste volzin op pagina 1 te vermelden dat het gaat om de landen die lid zijn van de FATF of de Caribbean Financial Action Task Force.
De Raad stelt voor in de laatste volzin van het eerste tekstblok “Landsverordening identificatie bij dienstverlening (hierna: LID)” te vervangen door “Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (hierna: LvMOT)”.
Financiële paragraaf
De Raad stelt voor in de laatste volzin van het eerste tekstblok “naleven” te vervangen door “naleeft”.
De Raad stelt voor in het tweede tekstblok, eerste volzin, “ondertoezichtstaande” te vervangen door “onder toezicht staande” en voorts “NAf.” en “NAF.” Telkens te vervangen door “NAf”.
Pagina 3
De Raad stelt voor onder “4. Artikelsgewijze toelichting”, tweede tekstblok, het citaat letterlijk over te nemen van de oorspronkelijke tekst of om de aanhalingstekens weg te halen.
Pagina 4
De Raad stelt voor in het derde tekstblok aan te geven wat met z.g. wordt bedoeld. Indien bedoeld wordt “zoals gewijzigd” dan stelt de Raad voor “z.g.” te schrappen.
Pagina 6
De Raad adviseert de regering “ministeriële regeling” in de laatste volzin van het tweede tekstblok te vervangen door “ministeriële regeling met algemene werking”.
Pagina 7
De Raad stelt voor onder “Onderdeel H”, tweede tekstblok, de tweede volzin te schrappen. De Raad stelt voorts voor om in de tweede alinea van het tweede tekstblok achter “vertragen” een punt te plaatsen en de rest van de alinea ta schrappen.
Pagina 8
De Raad stelt voor het tweede tekstblok te schrappen.
De Raad stelt voor onder “Onderdeel I” aan te geven waarom er voor wat betreft de benoeming, schorsing en het ontslag van het hoofd van de FIU geen taak meer is weggelegd voor de zogenoemde Begeleidingscommissie.
Pagina’s 10 en 11
De Raad stelt voor de afkortingen “AML en CFT” in het vierde tekstblok, voorlaatste volzin, van pagina 10 en “GCB” in het tweede tekstblok van pagina 11 uit te schrijven.
Pagina’s 12 tot en met 14
De Raad stelt voor naar rapporten en aanbevelingen te verwijzen en slechts indien nodig daaruit te citeren. Overigens zijn de twee laatste alinea’s op pagina 14 identiek.
Pagina 16
De Raad stelt voor aan het slot van de tweede volzin van het tweede tekstblok toe te voegen “die overtreden wordt”.
Pagina 17
De Raad stelt voor onder “Artikel 22c” in de laatste volzin na “artikel toe te voegen “22x”.
Pagina 22
De Raad stelt voor in het eerste tekstblok “bestuurlijke sanctie” te vervangen door “bestuurlijke boete”.
Pagina 28
In het laatste tekstblok staat in de voorlaatste volzin dat het mogelijk is om bij wet een andere betalingstermijn vast te stellen.
Bij wet betekent naar het oordeel van de Raad bij landsverordening. In het bewuste artikel 22y staat echter dat bij of krachtens landsbesluit een andere betalingstermijn kan worden vastgesteld.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het voorgaande.
Pagina 37
De Raad stelt voor in de eerste volzin “de MvT op de LvoMOT” te vervangen door “artikel 5, tweede lid, van de LvMOT” en “politie en justitie” door “alle ambtenaren”. De Raad stelt voorts voor om de eerste en de laatste volzin van het tweede tekstblok te schrappen. De Raad stelt ten slotte voor het voorlaatste tekstblok te schrappen.
[1] Zie aanwijzing 173, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.