Adviezen
RvA no. RA/30-21-LV
Uitgebracht op : 20/01/2022
Publicatie datum: 29/01/2022
Initiatiefontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (Zittingsjaar 2021-2022-200)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 21 oktober 2021 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 17 januari 2022, bericht de Raad u als volgt.
- Algemeen
- De voorgestelde additionele overzichten bij de begroting van het Land
De onderhavige initiatiefontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (hierna: initiatiefontwerp) verplicht de regering om de volgende overzichten bij de begroting te voegen:
- een overzicht van verleende concessies;
- een overzicht van de eigendommen van het Land;
- een overzicht van dienstverleningsovereenkomsten aangegaan met andere openbare rechtspersonen ter uitvoering van een taak van het Land, alsmede huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten;
- een overzicht van de staat van de andere entiteiten dan het Land, die deel uitmaken van de collectieve sector.
Gezien het aantal additionele overzichten alsook de inhoudelijke eisen die aan deze overzichten worden gesteld conform het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, van de LvC 2010 (artikel I, onderdeel A, van het initiatiefontwerp), vindt de Raad het wenselijk om hierover advies van het Ministerie van Financiën in te winnen. Het vereiste van bijvoorbeeld een volledig overzicht van de eigendommen van het Land, dus van de roerende en onroerende zaken van het land Curaçao, is volgens de Raad te ruim, in het bijzonder wat betreft de roerende zaken. Gedacht zou kunnen worden aan een overzicht van roerende en onroerende zaken die een bepaalde waarde te boven gaan of een overzicht van slechts bepaalde activa.
Tegen deze achtergrond maakt de Raad er melding van dat hij d.d. 15 juli 2021 heeft geadviseerd over de ontwerplandsverordening, houdende vaststelling van de Jaarrekening van Curaçao voor het dienstjaar 2019 (zaaknummer 2021/014562). In dat advies met kenmerk RvA no. RA/24-21-LV, is op pagina 8, onder “De post Materiële vaste activa”, gewezen op het feit dat het voormalige eilandgebied Curaçao geen specificatie van de materiële vaste activa aan het
land Curaçao heeft overgelegd per 9 oktober 2010 en dat deze specificatie waarschijnlijk nimmer tevoorschijn zal komen. Om die reden moet het ontbreken van zo een specificatie op pragmatische wijze worden opgelost. Daarbij is in genoemd advies opgemerkt dat er een traject is opgestart betreffende de inventarisatie, vaststelling van eigendom en waardering van onroerende goederen. Het voorgaande betekent volgens de Raad dat er vooralsnog geen zekerheid is over de materiële activa van het land Curaçao.
Uit de bij het initiatiefontwerp behorende memorie van toelichting (hierna: memorie van toelichting) is niet gebleken dat advies is gevraagd van voornoemd ministerie. Zie in dit verband ook pagina 7 e.v. van dit advies, onder het opschrift “d. Inwerkingtredingsbepaling (artikel II van het initiatiefontwerp)”.
De Raad adviseert aan het bovenstaande aandacht te besteden.
- Het ontbreken van een financiële paragraaf in de memorie van toelichting
Artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (hierna: LvC 2010) bepaalt dat in de toelichting op ontwerpen van wet- en regelgeving een afzonderlijk onderdeel moet worden opgenomen waarin de financiële gevolgen voor en de dekking door het Land worden vermeld. Hoewel daar in de toelichting op genoemd artikel niets over is vermeld, maakt de Raad, gezien de laatste volzin, daaruit op dat het artikel alleen ministers bindt. Naar het oordeel van de Raad is dit echter ook van invloed op de Staten omdat de lasten voor de overheid en eventuele lasten voor burgers, bedrijven en instellingen die voortvloeien uit het initiatiefontwerp ook op de begroting van het Land zullen drukken.
Voorts is in de Aanwijzingen voor de regelgeving (hierna: Awr), te weten in aanwijzing 157, onder e, bepaald dat de memorie van toelichting een verantwoording dient te bevatten van de ontwerpregeling, waaronder de financiële gevolgen daarvan, de lasten voor de overheid alsook de lasten voor burgers, bedrijven en instellingen. In een afzonderlijk gedeelte van de memorie van toelichting dient tevens te worden aangegeven in welke omvang hogere of lagere uitgaven of ontvangsten zullen zijn verbonden aan een ontwerplandsverordening in het geval deze financiële gevolgen voor het Land bevat (aanwijzing 159, eerste lid, van de Awr). Ook indien een ontwerplandsverordening geen financiële gevolgen heeft, dient dit conform aanwijzing 159, tweede lid, van de Awr, uit de memorie van toelichting te blijken.
De Raad constateert dat in de memorie van toelichting niet is aangegeven of en zo ja, welke financiële gevolgen zijn verbonden aan het initiatiefontwerp en hoe deze in dat geval gedekt zullen worden.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting een financiële paragraaf op te nemen met inachtneming van het bovenstaande.
- De vertegenwoordiging van het land Curaçao buiten rechte in relatie tot artikel 1, onderdeel B, onder 1, van het initiatiefontwerp (het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010)
- Het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010
In het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 (artikel 1, onderdeel B, onder 1, van het initiatiefontwerp) wordt de voorafgaande goedkeuring van de Staten verbonden aan het verrichten van de rechtshandelingen, genoemd in onderdelen a tot en met d, van dat artikellid. Voorts voorziet dit artikellid erin dat slechts de Minister van Financiën indien het hemzelf aangaat dan wel de Minister die het aangaat gezamenlijk met de Minister van Financiën, deze rechtshandelingen kan verrichten indien dezen daartoe gemachtigd zijn door een landsbesluit dat is gegeven krachtens een landsverordening.
- De aanhef van het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 en de toelichting daarop
De aanhef van het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010, luidt als volgt: “Alleen de Minister van Financiën indien het hemzelf aangaat, dan wel de minister die het aangaat gezamenlijk met de Minister van Financiën kunnen bij landsbesluit gegeven krachtens landsverordening worden gemachtigd om overeenkomsten aan te gaan betreffende:”.
In de memorie van toelichting, pagina 2, zesde tekstblok, staat ten aanzien hiervan dat een minister momenteel bij landsbesluit kan worden gemachtigd over te gaan tot bijvoorbeeld het vervreemden van aan het Land in eigendom toebehorende aandelen en er wordt op gewezen dat de wetgever het onwenselijk vond dat de overheid kon overgaan tot het vervreemden van aandelen van het Land zonder enige zeggenschap of kennisneming van de Staten. De wetgever heeft om die reden in P.B. 2020, no. 112, bepaald dat dergelijke vervreemding door een minister, bij landsbesluit gegeven krachtens landsverordening, moet gebeuren waardoor de betrokkenheid van de Staten wordt verzekerd. Met het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010, wordt de verplichte betrokkenheid van de Staten doorgetrokken tot de rechtshandelingen die zijn genoemd in de onderdelen a tot en met d, van dat artikellid waarbij de ministers bij landsbesluit, gegeven krachtens een landsverordening, worden gemachtigd om deze rechtshandelingen aan te gaan.[1]
- Opmerkingen van de Raad op het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, aanhef, van de LvC 2010
- De procedurele hoofdregel inzake de vertegenwoordiging van de openbare rechtspersoon Curaçao buiten rechte
In artikel 33, derde lid, tweede volzin, van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling) staat de procedurele hoofdregel betreffende de vertegenwoordiging van de openbare rechtspersoon Curaçao buiten rechte, waaronder het aangaan van overeenkomsten zoals de overeenkomsten als bedoeld in het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010. Op grond van voornoemd artikelonderdeel van de Staatsregeling wordt in de vertegenwoordiging van het Land buiten rechte telkens bij landsbesluit (sec), dus bij een besluit van de regering, voorzien. Deze procedurele hoofdregel kan niet opzij gezet worden door een (gewone) landsverordening. De machtiging aan een minister, of welke andere persoon dan ook, om namens de openbare rechtspersoon het land Curaçao een overeenkomst aan te gaan, dus het feitelijk sluiten van de overeenkomst door er een handtekening onder te plaatsen, gebeurt altijd bij landsbesluit (sec). Dit landsbesluit is gebaseerd op artikel 33, derde lid, tweede volzin, van de Staatsregeling.
- De formulering van het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, aanhef, van de LvC 2010
De formulering “kunnen bij landsbesluit gegeven krachtens landsverordening worden gemachtigd om overeenkomsten aan te gaan” in de aanhef van het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010, wekt de indruk dat deze landsverordening van de Staten toestemming geeft aan ministers om bij landsbesluit te worden gemachtigd rechtshandelingen (overeenkomsten) aan te gaan. Met andere woorden zou deze zogenoemde goedkeuringslandsverordening van de Staten de grondslag vormen voor het landsbesluit waarmee een minister gemachtigd wordt om bepaalde rechtshandelingen te verrichten, bijvoorbeeld het ondertekenen van overeenkomsten. Het betrokken landsbesluit kan, zoals hierboven reeds is opgemerkt, echter niet gebaseerd worden op deze goedkeuringslandsverordening van de Staten omdat het zijn grondslag al heeft in de Staatsregeling. Deze gaat ervan uit dat de regering en niet de Staten bevoegd is conform artikel 33, derde lid, tweede volzin, van de Staatsregeling, een minister bij landsbesluit te machtigen overeenkomsten aan te gaan.
Van het bovenstaande moet worden onderscheiden de publiekrechtelijke beslissing om een overeenkomst aan te gaan (de bestedingsrichting). Deze beslissing gaat vooraf aan het feitelijk sluiten van de overeenkomst. De wetgever kan bij (een gewone) landsverordening wel voorwaarden stellen aan het aangaan van overeenkomsten, dus aan de bestedingsrichting. Daarbij kan gedacht worden aan het bepalen welke ministers in welke gevallen de betreffende overeenkomst mogen aangaan (zie het eerste deel van de aanhef van voornoemd artikellid). De machtiging bij landsbesluit van de minister tot uitvoering daarvan blijft echter voorbehouden aan de regering op grond van artikel 33, derde lid, tweede volzin, van de Staatsregeling.
De Raad is van oordeel dat de formulering van de zinsnede “kunnen bij landsbesluit gegeven krachtens landsverordening worden gemachtigd om overeenkomsten aan te gaan” moet worden aangepast.
- Soortgelijke formulering in het huidige artikel 44, derde lid, van de LvC2010
Ter motivering voor het gebruik van genoemde aanhef in het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 (artikel I, onderdeel B, onder 1, van het initiatiefontwerp) wordt in de memorie van toelichting (pagina 2) verwezen naar de (wijzigings)landsverordening gepubliceerd in P.B. 2020, no. 112. Ook in die landsverordening, in artikel I, onderdeel E, onder 3, komt voornoemde incorrecte aanhef voor. Zie daartoe het huidige artikel 44, derde lid, van de LvC 2010.
Die bepaling is destijds, op 29 september 2020, bij tweede nota van wijziging (no.7) bij de Staten ingediend door de regering als onderdeel A (een nieuw derde lid van artikel 44 van de LvC 2010), tezamen met andere bepalingen.[2] Volgens de toelichting op deze aanhef in de toelichting behorende bij voornoemde tweede nota van wijziging (onderdeel A), op pagina 2, brengt deze wijziging met zich mee dat vervreemding van aan het Land in eigendom toebehorende aandelen in privaatrechtelijke rechtspersonen, niet tot stand kan komen zonder een goedkeuringslandsverordening van de Staten.
De Raad merkt volledigheidshalve op dat de regering deze tweede nota van wijziging destijds niet aan de Raad voor advies heeft voorgelegd. De formulering van de zinsnede “kunnen bij landsbesluit gegeven krachtens landsverordening worden gemachtigd tot” moet ook hier worden aangepast.
- Advies
De Raad adviseert het initiatiefontwerp en de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
II. Inhoudelijke opmerkingen
1. Het initiatiefontwerp
a. De considerans
1°. De eerste overweging
In de eerste overweging van de considerans van het initiatiefontwerp staat dat het wenselijk is de LvC 2010 te wijzigen “teneinde additionele transparantie en waarborg te bereiken bij het vervreemden van roerende en onroerende zaken door de overheid”. De Raad kan uit voornoemde overweging niet opmaken welke waarborg hier wordt bedoeld. Gezien de laatste volzin van het eerste tekstblok van de memorie van toelichting gaat de Raad ervan uit dat beoogd wordt te waarborgen dat de Staten worden betrokken bij het aangaan van overeenkomsten, in de zin van het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 (artikel I, onderdeel B, onder 1 van het initiatiefontwerp). Dit moet verduidelijkt worden in de considerans.
Wat de “vervreemding” betreft, merkt de Raad op dat uit het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 in ieder geval niet blijkt dat het gaat om het aangaan van overeenkomsten tot vervreemding van onroerende zaken, zoals in de eerste overweging wordt gesuggereerd.
De Raad adviseert de eerste overweging van de considerans van het initiatiefontwerp aan te passen, in die zin dat daarin tot uitdrukking komt dat het gaat om het vervreemden van aandelen in privaatrechtelijke rechtspersonen.
2°. De tweede overweging
In de tweede overweging staat dat een goedkeuringslandsverordening wenselijk is alvorens over te gaan tot het oprichten, verwerven of vervreemden van alle eigendommen van het Land.
Afgezien van het feit dat de formulering “verwerven of vervreemden van alle eigendommen” te ruim is, zoals de Raad in onderdeel “1. De voorgestelde additionele overzichten bij de begroting van het Land”, op pagina 1 van dit advies, al heeft opgemerkt, blijkt uit het initiatiefontwerp niet dat het in het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010, gaat om het oprichten, verwerven of vervreemden van alle eigendommen van het Land. Deze overweging dient dan ook te worden gewijzigd.
De Raad adviseert om de tweede overweging van de considerans van het initiatiefontwerp aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
b. Artikel I, onderdeel A (het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid)
1°. Onderdeel j
Een overzicht van de eigendommen van het Land
Het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel j, van de LvC 2010 schrijft voor dat aan de begroting een overzicht van eigendommen van het Land moet worden toegevoegd. Ten aanzien hiervan staat in de memorie van toelichting, onder het opschrift “Artikel I, onderdeel A”, op pagina 1, tweede volzin, onder meer het volgende: “Voornoemde lijst wordt aangevuld met een overzicht van door de overheid verleende concessies, een overzicht van fysieke en niet fysieke eigendommen, in de vorm van aandelen, deelnemingen en rechten waarover de overheid beschikt”.
Ten eerste merkt de Raad op dat met betrekking tot een eventueel vereist overzicht van deelnemingen door het Land, dit een overlapping zou betekenen van hetgeen is bepaald in artikel 12, vierde lid, onderdeel f, van de LvC 2010. Immers, laatstgenoemd artikelonderdeel stelt reeds een overzicht van de deelnemingen in privaatrechtelijke rechtspersonen door het Land verplicht.
Voorts is de toelichting op het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel j, namelijk dat het gaat om een overzicht van fysieke en niet fysieke eigendommen, niet correct. Artikel 1, eerste lid, van Boek 5 BW, bepaalt dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een “zaak” kan hebben. Conform artikel 2 van Boek 3 BW zijn zaken “voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten” en is een zaak dus altijd fysiek van aard. Er kan dus niet gesproken worden van “niet fysieke eigendommen”. Op dit punt dient de memorie van toelichting te worden aangepast.
Tot slot vindt de Raad het van belang dat elk nieuw, aan artikel 12, vierde lid, van de LvC 2010, toe te voegen onderdeel, nadrukkelijk wordt toegelicht in de memorie van toelichting.
De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande en indien nodig het initiatiefontwerp aan te passen.
2°. Onderdeel k
- Openbare rechtspersonen
In het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel k, van de LvC 2010 staat onder meer dat aan de begroting een overzicht van dienstverleningsovereenkomsten die zijn aangegaan met andere openbare rechtspersonen ter uitvoering van de taken van het Land, moet worden toegevoegd, alsmede huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten.
Aangezien in de Staatsregeling (artikel 1, eerste lid) alleen het land Curaçao wordt aangemerkt als een openbare rechtspersoon en uit het initiatiefontwerp niet valt op te maken wat wordt bedoeld met “andere openbare rechtspersonen” dient deze terminologie gedefinieerd te worden in het initiatiefontwerp. In de memorie van toelichting, in de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onderdeel A, staat op pagina 1, tweede volzin, dat het gaat om “een overzicht van elke rechtspersoon (inclusief de dienst) die een dienst verricht ten behoeve van de overheid, die in principe tot zorg van de overheid behoort te zijn. Tevens worden de huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten aangegaan met voornoemde rechtspersonen verplicht bij te voegen”.
De Raad stelt vast dat de memorie van toelichting en het initiatiefontwerp op dit punt niet met elkaar overeenstemmen aangezien in de memorie van toelichting niets is vermeld over “openbare rechtspersonen”.
Zowel in het initiatiefontwerp als in de memorie van toelichting staat dat het gaat om een “taak van het Land”. Echter is er in het initiatiefontwerp sprake van een “openbare rechtspersoon” en in de memorie van toelichting van “elke rechtspersoon die een dienst verricht ten behoeve van de overheid”. De memorie van toelichting en het initiatiefontwerp moeten met elkaar in overeenstemming worden gebracht, waarbij het helder moet zijn over welke – soort – rechtspersonen het gaat en ook wat verstaan wordt onder een “dienst”. Voorts zal uit het initiatiefontwerp tevens duidelijk moeten blijken wanneer er sprake is van een “taak van het Land”.[3]
De Raad adviseert het initiatiefontwerp en de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
- Huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten
In de memorie van toelichting staat dat de huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten die zijn aangegaan met bedoelde rechtspersonen verplicht moeten worden bijgevoegd. De Raad heeft uit het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel k, van het initiatiefontwerp echter niet kunnen opmaken dat het gaat om huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten die zijn aangegaan met bedoelde rechtspersonen. Mocht dit wel de bedoeling zijn dan dient het zinsdeel “alsmede huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten” te worden vervangen door: “alsmede de huurovereenkomsten en beheersovereenkomsten die met bedoelde rechtspersonen zijn aangegaan”.
In de memorie van toelichting dient overigens te worden aangegeven om welke reden van de dienstverleningsovereenkomsten een overzicht moet worden opgesteld en bijgevoegd bij de begroting, maar van de huur- en beheersovereenkomsten vereist is dat een exemplaar bij de begroting wordt gevoegd. De Raad gaat ervan uit dat dan een kopie van de huur- en beheersovereenkomsten moet worden bijgevoegd.
De Raad adviseert zowel het initiatiefontwerp als de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
- Onderdeel l
1°. De “staat” van een entiteit
In het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel l, wordt geëist dat aan de begroting een overzicht van de staat van de andere entiteiten dan het Land, die deel uitmaken van de collectieve sector, wordt toegevoegd. Uit het initiatiefontwerp blijkt niet wat met “de staat” van de andere entiteiten wordt bedoeld en in de memorie van toelichting is dit niet toegelicht. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet hier duidelijkheid over bestaan.
De Raad adviseert in het initiatiefontwerp tevens op te nemen wat wordt verstaan onder “de staat” van een entiteit en indien nodig de memorie van toelichting aan te passen.
2°. De verhouding tussen artikel 12, vierde lid, onderdeel i, van de LvC 2010 en het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel l (artikel I, onderdeel A, onder l, van het initiatiefontwerp)
Artikel 12, vierde lid, onderdeel i, van de LvC 2010 eist een overzicht van de nettobedragen van de baten en lasten van de collectieve sector bij de begroting. Daarmee worden de overige rechtspersonen van het Land die op grond van de definitie van de System of National Accounts van de United Nations binnen de collectieve sector vallen, netto in de begroting van het Land verantwoord.[4] In het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel l, van het initiatiefontwerp wordt verplicht gesteld dat een overzicht van de staat van de andere entiteiten dan het Land, die deel uitmaken van de collectieve sector, wordt bijgevoegd bij de begroting.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting aan te geven hoe artikel 12, vierde lid, onderdeel 1, van de LvC 2010 zich verhoudt tot het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel l, van de LvC 2010.
- Inwerkingtredingsbepaling (artikel II van het initiatiefontwerp)
Artikel II van het initiatiefontwerp bepaalt dat de onderhavige landsverordening in werking treedt met ingang van de dag na de datum van bekendmaking. Conform dit artikel heeft de onderhavige landsverordening onmiddellijke werking. Het uitgangspunt van de onmiddellijke werking van een regeling is dat deze niet slechts van toepassing is op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, maar ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen. Zie daartoe aanwijzing 125, eerste lid, van de Awr.
Het bovenstaande betekent onder andere dat de onderhavige landsverordening na diens inwerkingtreding onmiddellijk van toepassing is op de “Begroting van Curaçao voor het dienstjaar 2022” (hierna: Begroting 2022). Directe naleving van de onderhavige landsverordening is naar het oordeel van de Raad niet haalbaar omdat de Begroting 2022 reeds is goedgekeurd door de Staten en zal worden gepubliceerd en de nieuw voorgestelde overzichten en overeenkomsten (artikel I, onderdeel B, onder 1) niet zijn gevoegd bij deze begroting.
De Raad is van mening dat een redelijke termijn moet worden gegeven aan de regering om te kunnen voldoen aan de nieuw gestelde eisen. Indien dat niet gebeurt dan zou dat tot gevolg hebben dat de Begroting 2022 meteen in strijd is met artikel 12 van de LvC 2010 na de inwerkingtreding van de onderhavige landsverordening.
Ook in geval van een wijziging van de Begroting 2022 is het niet aannemelijk dat meteen zal kunnen worden voldaan aan het bijvoegen van de vereiste nieuwe overzichten en overeenkomsten. Mocht de onderhavige landsverordening bijvoorbeeld in het eerste kwartaal van het jaar 2022 worden vastgesteld en gepubliceerd, en wordt de Begroting 2022 daarna gewijzigd conform artikel 46 in samenhang met artikel 44, tweede lid, van de LvC 2010 (de zogenoemde suppletoire begroting), dan is de regering verplicht de nieuw voorgestelde overzichten en overeenkomsten bij de suppletoire begroting te voegen.
De Raad vindt het raadzaam om in dat geval in overweging te nemen de LvC 2010, zoals gewijzigd door de onderhavige landsverordening en dan in het bijzonder artikel 12, vierde lid, onderdelen i, j, k en l, van de LvC 2010, blijvend (eerbiedigende werking)[5] of voor een bepaalde periode (uitgestelde werking)[6] niet van toepassing te verklaren op de Begroting 2022 en de wijzigingen daarvan. Een andere mogelijkheid is om in het initiatiefontwerp te bepalen dat de verplichting tot het toevoegen van de nieuwe overzichten en overeenkomsten, zoals voorgesteld in artikel 12, vierde lid, onderdelen i, j, k en l, van de LvC 2010, ingaat vanaf een bepaald begrotingsdienstjaar.
Tegen deze achtergrond is het aan te bevelen om advies van het Ministerie van Financiën in te winnen. Zie in dit verband tevens onderdeel I. “1. De voorgestelde additionele overzichten bij de begroting van het Land” op pagina 1 e.v. van dit advies.
De Raad adviseert aan het bovenstaande aandacht te besteden.
2. De memorie van toelichting
In de tweede volzin in het eerste tekstblok op pagina 2 van de memorie van toelichting staat het volgende: “Onder collectieve sector wordt verstaan de in de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten aangegeven entiteiten.” De Raad wijst erop dat in de LvC 2010 en de daarop berustende bepalingen onder “collectieve sector” wordt verstaan de collectieve sector, bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel g, van de LvC 2010.[7] In voornoemd onderdeel g wordt aangesloten bij de definitie die in het System of National Accounts van de United Nations wordt gehanteerd.
Hoewel de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (hierna: Rft) in artikel 23, tweede lid, voor de vaststelling van de “collectieve sector” ook verwijst naar de definitie van het System of National Accounts van de United Nations, vormt de Rft niet de grondslag voor het begrip “collectieve sector” van het nieuw voorgestelde artikel 12, vierde lid, onder l, van de LvC 2010. De LvC 2010 zélf vormt in dit geval de grondslag voor de uitleg van het begrip “collectieve sector”. Om die reden dient de memorie van toelichting te worden aangepast.
De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
III. Overige
Met het initiatiefontwerp wordt beoogd de betrokkenheid van de Staten bij bepaalde rechtshandelingen van de overheid te waarborgen. Gelet op de aard van de rechtshandelingen waar de Staten in het initiatiefontwerp bij betrokken worden, valt het de Raad op dat bijvoorbeeld wel de vervreemding van aan het Land in eigendom toebehorende aandelen in een privaatrechtelijke rechtspersoon daaronder valt, maar niet het vestigen van een beperkt recht op bedoelde aandelen. Daarbij kan gedacht worden aan het bezwaren van deze aandelen met een pandrecht.
De Raad adviseert het initiatiefontwerp op dit punt aan te passen en zo dit niet gebeurt in de
memorie van toelichting te motiveren wat daar de reden voor is.
IV. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
De Raad van Advies heeft ernstige bezwaren tegen de initiatiefontwerplandsverordening en adviseert om de initiatiefontwerplandsverordening niet in behandeling te nemen.
Willemstad, 20 januari 2022
de Ondervoorzitter, de Secretaris
namens deze,
______________________ ___________________
mevr. mr. L. M. Dindial mevr. mr. I. Hiemcke
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/30-21-LV
Zowel het initiatiefontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
1. Het initiatiefontwerp
Het opschrift en de overwegingen
Voorgesteld wordt bij het opschrift een voetnoot op te nemen en in deze voetnoot de vindplaats
van de Landsverordening comptabiliteit 2010 te vermelden, te weten: A.B. 2010, no. 87, bijlage
b.
Voorgesteld wordt in de eerste overweging “ten einde” te vervangen door “teneinde”.
Voorgesteld wordt de punt aan het slot van de tweede overweging te vervangen door een puntkomma.
Artikel I
Onderdeel A
Voorgesteld wordt in de aanhef;
- het cijfer “4” te schrappen;
- “onderdeel h” te vervangen door “onderdeel j”;
- het zinsdeel “en wordt vier nieuwe onderdelen i, j, k en l, toegevoegd, luidende:” te vervangen door “en worden vier nieuwe onderdelen k, l, m en n, toegevoegd, luidende:”
Dit geldt tevens voor de letteraanduidingen vóór de tekst van de nieuw toe te voegen onderdelen. Daarvoor verwijst de Raad naar de Landsverordening van de 12de oktober 2020 tot wijziging van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (P.B. 2020, no. 112) waarmee in artikel I, onderdeel C, reeds nieuwe onderdelen met de letteraanduidingen i en j, aan artikel 12, vierde lid, van de LvC 2010 zijn toegevoegd.
Onderdeel B
Voorgesteld wordt in onderdeel 1, in het nieuw voorgestelde artikel 44, tweede lid, onder d, “privaatrechtelijk” te vervangen door “privaatrechtelijke”.
Voorgesteld wordt onderdeel 2, als volgt te doen luiden: “Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde lid”.
2. De memorie van toelichting
Pagina 1
Voorgesteld wordt:
- in het eerste tekstblok, onder het opschrift “Algemeen”, in de tweede volzin “aan te passen op” te vervangen door “aan te passen aan”, in de derde volzin het woord “danwel” te vervangen door “dan wel” en “afgestoot” door “afgestoten”, in de vijfde volzin “met oog op” te vervangen door “met het oog op” en in de voorlaatste volzin “inzicht van” door “inzicht in”;
- in het laatste tekstblok, onder het opschrift “Artikel I, onderdeel A”, in de derde volzin “verplicht bij te voegen” te vervangen door “verplicht bijgevoegd”;
- voetnoot 1 als volgt te doen luiden: “A.B. 2010, no.87, bijlage b”.
Pagina 2
Voorgesteld wordt:
- in het eerste tekstblok, laatste volzin, “onderhavige wijziging” te vervangen door “onderhavige voorgestelde wijziging en “beoogd” door “beoogt”;
- in het derde tekstblok, eerste volzin, “volledige” te vervangen door “volledig”;
- onder verwijzing naar artikel 1 in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Boek 3 van het BW, in het vierde tekstblok, “onroerende goederen” te vervangen door “onroerende zaken”;
- in het vierde tekstblok “(PB 2015 no. 79)” te vervangen door “(P.B. 2015, no. 79)”;
- in het vijfde tekstblok, tweede volzin “deze landsverordening” te vervangen door “de Landsverordening comptabiliteit 2010” en het zinsdeel “eigendom zijn van de regering” te vervangen door “eigendom zijn van het land Curaçao”;
- in het laatste tekstblok, derde volzin, het publicatieblad vermelden waarin de betrokken landsverordening van de wetgever is gepubliceerd, te weten: P.B. 2020, no. 112;
- in het laatste tekstblok, voorlaatste volzin, “de onderhavige ontwerp” te vervangen door “het onderhavige ontwerp”.
Pagina 3
Voorgesteld wordt in het tweede onderdeel van het eerste tekstblok “privaatrechtelijk” te vervangen door “privaatrechtelijke”.
[1] Memorie van toelichting, pagina 2, laatste twee volzinnen.
[2] Staten van Curaçao, zittingsjaar 2020-2021-136.
[3] Op pagina 2, derde tekstblok, eerste volzin, van de memorie van toelichting wordt overigens gesproken van de “kerntaak van de overheid”.
[4] Zie daartoe de memorie van toelichting op de Tweede nota van wijziging (no. 7) inzake de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening comptabiliteit 2010 (Zittingsjaar 2020-2021-136) (P.B. 2020, no. 112).
[5] Aanwijzing 128 van de Awr.
[6] Aanwijzing 129 van de Awr.
[7] Zoals gewijzigd bij Landsverordening van de 14de september 2015 tot wijziging van de Landsverordening comptabiliteit 2010. Zie daartoe P.B. 2015, no. 50, artikel I, onderdeel A, aanhef en onder g.