Adviezen
RvA no. RA/31-15-DIV
Uitgebracht op : 30/09/2015
Publicatie datum: 09/12/2015
Verzoek aan de Raad van Advies om spoedadvies over het aan de Raad van Ministers gedane voorstel van de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening om, met inachtneming van artikel 10, zesde lid, van de Landsverordening Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, af te wijken van het overeenstemmingsvereiste en van het inschakelen van de Advies- en arbitragecommissie met betrekking tot de wijziging van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren en de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (zaaknummer 2015/040035)
Advies: Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 24 augustus 2015, om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 28 september 2015, bericht de Raad u als volgt.
Algemeen
Vanwege de voorgenomen wijziging van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren (hierna: Pensioenlandsverordening) is in het kader van het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (hierna: CGOA) overleg geweest tussen de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening (hierna: Minister) en de Centrale Commissie van Vakbonden (hierna: CCvV). Volgens de Advies- en arbitragecommissie (hierna: Commissie) is vanaf september 2014 tot 13 mei 2015 regelmatig overleg gevoerd tussen de Minister en de CCvV. [1]
In de brief van de Minister d.d. 21 mei 2015, zaaknummer 2015/022442, aan de Voorzitter van het CGOA geeft de Minister aan dat hij tot het oordeel is gekomen dat het overleg niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van partijen zal hebben. Hij verzoekt de Voorzitter van het CGOA dan ook binnen tien dagen een vergadering uit te schrijven, conform artikel 14, eerste lid, van de Landsverordening Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (hierna: Lv GOA).
Tegen die achtergrond heeft de Minister in zijn brief d.d. 19 augustus 2015, zaaknummer 2015/040035, de Raad van Ministers te kennen gegeven de Raad van Advies te willen horen. Dit in verband met het voorstel van de Minister [2] tot afwijking van het overeenstemmingsvereiste en het inschakelen van de Commissie met betrekking tot de wijziging van de Pensioenlandsverordening en de Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren (hierna gezamenlijk te noemen: Verordeningen), met gebruikmaking van artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA. De motivering voor dit voorstel van de Minister is dat het overleg met de CCvV over de wijziging van de Verordeningen, naar zijn oordeel, niet tot een uitkomst zal leiden die de instemming van partijen zal hebben. Het onderhandelingsproces zou al in oktober 2013 zijn aangevangen en er is geen reële verwachting dat verder onderhandelen tot een overeenstemming tussen partijen zal leiden nu partijen na bijna één jaar en negen maanden nog niet tot overeenstemming zijn gekomen. [3]
Toepasselijkheid van artikel 10, tweede lid jo zesde lid, van de Lv GOA
Om vast te stellen of artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA, op het onderhavige geval van toepassing is, moet eerst worden nagegaan of het overeenstemmingsvereiste van artikel 10, tweede lid, van de Lv GOA hier toepasselijk is. Voor de tekst van artikel 10 van de Lv GOA verwijst de Raad naar de bij dit advies behorende bijlage.
In het onderhavige geval gaat het om wijzigingen van diverse bepalingen van de Verordeningen waarin individuele rechten en plichten voor ambtenaren zijn opgenomen in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Lv GOA. De Raad geeft als voorbeeld artikel 12 van de Pensioenlandsverordening, ten aanzien waarvan het voornemen bestaat de huidige pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar te verhogen naar 65 jaar.
De Raad komt dan ook tot het oordeel dat artikel 10, tweede lid, van de Lv GOA van toepassing is wat betekent, dat indien de Minister van het overeenstemmingsvereiste en het inschakelen van de Advies- en arbitragecommissie ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Lv GOA wenst af te wijken, hij de procedure moet volgen zoals neergelegd in artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA.
De vraag die de Raad thans zal beantwoorden, is of in het onderhavige geval sprake is van een zeer bijzonder geval dat op zeer zwaarwegende gronden is ontleend aan het algemeen belang zoals bedoeld in artikel 10, zesde lid, van Lv GOA.
De Lv GOA bevat procedurele bepalingen die in geval van gebruikmaking van artikel 10, zesde lid, van toepassing zijn. Het niet nakomen van de procedurele bepalingen [4] zou tot gevolg kunnen hebben dat een beroep van de Minister op artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA, niet gerechtvaardigd is. Deze procedurele bepalingen zullen echter niet worden getoetst door de Raad, bijvoorbeeld de vraag of het tussen de Minister en de CCvV gevoerde overleg een open en reëel karakter had, zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting bij de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Pensioenlandsverordening (hierna: Memorie van toelichting). [5]
Nadere motivering van de Minister ter zake zijn voorstel aan de Raad van Ministers d.d. 19 augustus 2015 om af te wijken van het overeenstemmings-vereiste en het inschakelen van de Commissie
De nadere motivering van de Minister op hoofdlijnen
De nadere motivering van de Minister voor afwijking van het overeenstemmingsvereiste en het inschakelen van de Commissie is, zoals kan worden opgemaakt uit de bij het adviesverzoek gevoegde stukken, als volgt.
Gezien het lange onderhandelingsproces sinds oktober 2013 en het feit dat de afstand tussen de CCvV en de Minister blijkens het tegenvoorstel van de vakbonden van april 2015 groter is geworden dan voorheen het geval was, is er geen reële verwachting dat verder onderhandelen op korte termijn tot overeenstemming tussen partijen zal leiden.
Met het tegenvoorstel van de CCvV zouden de doelen die met de voorgenomen wijzigingsvoorstellen worden beoogd, te weten het beperken van kosten voor de regering en het verbeteren van de dekkingsgraad van het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (hierna: Pensioenfonds), niet worden bereikt. Integendeel zouden de kosten stijgen.
Om de begroting conform de financiële normen in evenwicht te brengen moet het pensioenbeleid worden gewijzigd. Als dat niet gebeurt, betekent dit een niet-sluitende (meerjaren)begroting wat tot een nieuwe aanwijzing ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (hierna: Rijkswet financieel toezicht) kan leiden, omdat het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (hierna: Cft) daar negatief over zal adviseren.
Bij ongewijzigd pensioenbeleid zal in de meerjarenramingen voor de periode 2016-2019 een bedrag van cumulatief NAf 856 miljoen opgenomen moeten worden, wat cumulatief circa NAf 212 miljoen (NAf 53 miljoen jaarlijks) meer is dan thans is begroot. Dit bedrag van NAf 212 miljoen moet budgetneutraal worden opgevangen door inkomstenverhogende- of uitgavenverlagende maatregelen, hetgeen ongewenste economische gevolgen zal hebben. Voor het treffen van maatregelen wordt gedacht aan:
1° de verhoging van het tarief van de omzetbelasting van 9% naar circa 20,5% en van 6% naar circa 7%, wat nadelig is voor de koopkracht en de economie, of
2° de afschaffing van de destijds geïntroduceerde belastingvoordelen voor de burger, door de lastenverlichting voor de burger ingaande 2015 en ingaande 2016 (NAf 30 miljoen elk) terug te draaien. Voor het opvangen van het resterende bedrag van NAf 23 miljoen per jaar zullen gelijktijdig andere bezuinigingsmaatregelen moeten worden getroffen, of
3° de verdere afslanking van het ambtelijk apparaat met 5% als uitgavenverlagende maatregel waardoor het apparaat met circa 12,5% wordt gereduceerd, of
4° de verlaging van de dienstenposten voor beleidsuitvoering met circa 25%, hoewel de overheid nu reeds kampt met uitdagingen bij de beleidsuitvoering. Een verdere reductie van de middelen zal ernstige gevolgen hebben voor de verzorgingsgebieden van de negen ministeries, dan wel
5° een combinatie van andere bezuinigingsmaatregelen die leidt tot het opvangen van circa NAf 212 miljoen in vier jaar.
De in onderdeel 1-d genoemde maatregelen, die op zijn minst negatieve gevolgen zullen hebben voor de economische groei van het land en kunnen leiden tot een aanwijzing van de Rijksministerraad, zijn mede een reden dat hier sprake is van “zwaarwegende gronden ontleend aan het algemeen belang”. De Minister benadrukt tevens dat er nog een korte tijd resteert voor het wijzigen van de regeling over de pensioenen voor ambtenaren gezien de brieven van het Cft over de begroting voor het dienstjaar 2016. In de meerjarenbegroting 2016-2019 is al uitgegaan van de voorgenomen aanpassing van het pensioenstelsel.
Dat aan voornoemd vereiste van artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA wordt voldaan, wordt door de Minister verder onderbouwd door te verwijzen naar de pagina’s 1 tot en met 17 van Memorie van toelichting. Daarin staat dat de wijziging van de Pensioenlandsverordening twee doelen beoogt te bereiken, te weten verlaging van de kosten voor de overheid en versterking van het Pensioenfonds.
Motivering van de noodzaak tot verlaging van de kosten voor de overheid
Om de kosten voor de overheid te verlagen is, zoals aangegeven in de Memorie van toelichting [6], in de meerjarenbegroting 2015-2018 rekening gehouden met taakstellende bezuinigingen op personeels- en materiële kosten. Omdat de personeelskosten een aanzienlijk bestanddeel van de begroting vormen, te weten 36% van de landsbegroting ofwel 41% van de jaarlijkse belastingontvangsten [7], streeft de regering ernaar deze kosten structureel te verlagen met jaarlijks NAf 50 miljoen ingaande het dienstjaar 2016. Een onderdeel daarvan is de wijziging van de pensioenregeling voor ambtenaren. In dat kader zijn door de overheid in oktober 2013 en september 2014 voorstellen aan de CCvV gedaan voor wijziging van de pensioenregeling waarmee die structurele besparing wordt bereikt. Daarmee wordt onder andere de pensioenpremie langdurig verlaagd van 22% tot 18% van de salarissen, wat een structurele besparing op de pensioenuitgaven van ruim NAf 7 miljoen per jaar oplevert.
Mocht de Pensioenlandsverordening niet worden gewijzigd dan is de kans reëel dat naast een besparingsverlies van NAf 7 miljoen per jaar, de kosten jaarlijks toenemen met circa NAf 56 miljoen. Deze betreffen de kosten van de duurtetoeslag met circa NAf 26 miljoen jaarlijks en de kosten van circa NAf 30 miljoen per jaar als gevolg van de stijging van de pensioenpremie naar 30%. In totaal zou circa NAf 56 miljoen op jaarbasis moeten worden bespaard ten opzichte van wat nu in de meerjarenramingen is opgenomen.
In de meerjarenbegroting 2016-2019 is rekening gehouden met cumulatief circa NAf 644 miljoen voor de pensioenkosten en duurtetoeslag voor ambtenaren en werknemers in het bijzonder onderwijs. Bij ongewijzigd beleid zal voor deze periode een bedrag van cumulatief circa NAf 856 miljoen opgenomen moeten worden, wat circa NAf 212 miljoen meer is dan thans is begroot. In dat geval zal in de begroting compensatie gezocht moeten worden op budgetneutrale basis, met alle economische-, sociale- en financiële gevolgen van dien.
Motivering van de noodzaak tot versterking van het Pensioenfonds
In de gezondmaking van de overheidsfinanciën is het pensioendossier een belangrijke stap. De op de andere onderdelen behaalde resultaten zijn zonder de noodzakelijke aanpassingen in de pensioensfeer onvoldoende voor het behoud van een meerjarig begrotingsevenwicht. [8] Het Pensioenfonds heeft volgens de Memorie van toelichting tot doel om zowel op korte als op lange termijn een optimaal beheer van de pensioentoezegging te waarborgen waarvoor een sterke en beheersbare financiële positie van het Pensioenfonds een voorwaarde is. [9] De dekkingsgraad van het Pensioenfonds schommelt nu rond de 100% waardoor een buffer ontbreekt voor indexering en de backservice. Daarbij is er nog geen rekening mee gehouden dat de levensverwachting in de toekomst verder zal toenemen (vergrijzing) en het rendement van pensioenfondsen lokaal en internationaal onder druk staat door onder meer de lage rente, de hoge volatiliteit op de internationale financiële markten en de beperkte beleggingsmogelijkheden voor het Pensioenfonds op de lokale markt.
Het Pensioenfonds hanteert als minimum een dekkingsgraad van 105% en streeft naar een dekkingsgraad van 115%. Bij een dekkingsgraad van 105% kunnen de pensioenen niet worden geïndexeerd (uitgaande van een systeem van voorwaardelijke indexering bij het Pensioenfonds) en is er onvoldoende buffer om tegenvallers op te vangen.
Het aandeel van de premiebetalers (de werkenden) in de totale groep met opgebouwde pensioenaanspraken is zeer ongunstig voor het Pensioenfonds door de vergrijzing daarvan. Indien de huidige eindloonregeling met onvoorwaardelijke indexatie en een pensioenleeftijd van 60 jaar wordt gehandhaafd, zou de premie van 22% moeten worden verhoogd naar 30%. In dat geval stijgt de jaarlijkse premie met NAf 40 miljoen, wat onaanvaardbaar hoog is.
In een vergadering d.d. 8 oktober 2013 heeft het Pensioenfonds de CCvV een presentatie gegeven over de noodzaak voor aanpassing van de pensioenregeling en geïnformeerd dat, bij ongewijzigd beleid, de dekkingsgraad van het Pensioenfonds over tien jaar gedaald kan zijn tot 78%.
Om een optimaal beheer van de pensioentoezegging te kunnen waarborgen is ingrijpen noodzakelijk. Als dat niet tijdig gebeurt moeten de aanspraken en de pensioenen rigoureus worden verlaagd. Een alternatief is dat de overheid gedwongen zal worden grote extra bijdragen aan het Pensioenfonds te doen, waardoor het lange termijn evenwicht van de begroting verder onder druk komt te staan. De regering vindt beide scenario’s onwenselijk.
In de brief d.d. 30 juni 2015, Ref:AB/Lho/707703/A150566, van Towers Watson Netherlands B.V. (hierna: Towers Watson) aan het Pensioenfonds, staat dat de dekkingsgraad van het Pensioenfonds per ultimo 2013 102,1% bedroeg, wat hoger is dan de in Curaçao minimaal vereiste dekkingsgraad van 100%, maar lager dan de minimaal door het Pensioenfonds gewenste dekkingsgraad van 105%.
In deze brief staat verder dat vanwege de relatief lage dekkingsgraad van het Pensioenfonds, een negatief beleggingsrendement kan resulteren in een dekkingsgraad van onder de 100%. Het gevaar hierbij is dat er een hefboomeffect kan optreden. De pensioenuitkeringen hebben in dat geval een negatieve invloed op de dekkingsgraad omdat er meer wordt uitgekeerd dan er dekking voor is.
Towers Watson vat haar bevindingen met betrekking tot de financiering van de Pensioenlandsverordening als volgt samen.
Het voortzetten van de huidige pensioenregeling zal leiden tot:
1°. een te lage dekkingsgraad van het Pensioenfonds met alle risico’s die daarbij horen;
2°. de noodzaak de premie te verhogen naar 30% (extra premie circa NAf 40 miljoen per jaar).
3°. stijgende duurtetoeslagen van circa NAf 20 miljoen extra over vijf jaar omdat bij een indexatie van 2%, de lasten voor de duurtetoeslag jaarlijks met ruim NAf 4 miljoen stijgen.
Saneringsmaatregelen ten tijde van het Besluit van 13 juli 2012, houdende het geven van een aanwijzing aan het bestuur van Curaçao tot aanpassing van de begroting 2012, rekening houdend met de in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten genoemde normen (P.B. 2012, no. 43)
Inleiding
Het gebruikmaken van artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA door de Minister motiveert hij door met name te wijzen op de meerjarige onhoudbaarheid van de overheidsfinanciën. Als het voorgenomen pensioenbeleid niet wordt geïmplementeerd heeft dit voor de overheid een jaarlijkse substantiële kostenstijging en dus een meerjarige onhoudbaarheid van de overheidsfinanciën tot gevolg. Ook het pensioenstelsel is dan meerjarig financieel niet houdbaar. Aan deze financiële gevolgen zijn volgens de Minister gevolgen verbonden, waaronder economische en de dreiging van een nieuwe aanwijzing van de Rijksministerraad ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Rijkswet financieel toezicht.
Tegen die achtergrond vindt de Raad het van belang om onder de aandacht te brengen dat het wijzigen van het pensioenstelsel een onderdeel is geweest van een aantal voorwaarden dat het Cft heeft gesteld aan een positief advies op de ontwerpbegroting voor het dienstjaar 2012. Dit had plaats ten tijde van het Besluit van 13 juli 2012, houdende het geven van een aanwijzing aan het bestuur van Curaçao tot aanpassing van de begroting 2012, rekening houdend met de in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten genoemde normen (P.B. 2012, no. 43) (hierna: Aanwijzing).
Aanwijzing van de Rijksministerraad
Op pagina 4 van de nota van toelichting bij de Aanwijzing, staat het volgende:
“De eerste twee jaren van het nieuwe land Curaçao zijn afgesloten met omvangrijke tekorten op de gewone dienst. Zonder nadere maatregelen leiden deze tekorten onvermijdelijk tot een intering op het vermogen van het nieuwe land. Het vermogen dat bij aanvang van de nieuwe staatkundige verhoudingen aan het nieuwe land Curaçao is meegegeven, realiseerde een gezonde startpositie om de taken die voortvloeien uit een landstatus ook daadwerkelijk uit te kunnen voeren. Het startvermogen is tot stand gebracht door een omvangrijke schuldsanering vanuit Nederland, zodat de continuïteit van de nieuwe landen niet bedreigd zou worden.”
De aanleiding voor het geven van de Aanwijzing
De aanleiding voor het geven van de Aanwijzing is geweest het negatief oordeel van het Cft over het concept van de ontwerpbegroting voor het dienstjaar 2012 van Curaçao. De meerjarige houdbaarheid van de overheidsfinanciën was namelijk afhankelijk van een groot aantal nog te nemen uitgavenverlagende en inkomstenverhogende maatregelen die door de regering moesten worden uitgevoerd (nota van toelichting bij de Aanwijzing, pagina 5, tweede tekstblok).
In zijn brief d.d. 17 augustus 2011, kenmerk Cft 201100698, had het Cft zes voorwaarden gesteld waaraan voldaan moest worden waarna positief zou worden geadviseerd over het concept van de ontwerpbegroting voor het dienstjaar 2012 (nota van toelichting bij de Aanwijzing, pagina 5, tweede tekstblok). Het Cft merkt in voornoemde brief (pagina 3, voorlaatste tekstblok) op, dat vanwege het uitblijven van het treffen van bedoelde maatregelen de daarmee gepaard gaande besparingsverliezen steeds met incidentele meevallers moeten worden opgevangen.
De Raad merkt op dat het hier gaat om maatregelen die ten tijde van de Aanwijzing, ingevolge diverse adviezen van het Cft, genomen moesten worden om de meerjarige overheidsfinanciën houdbaar te maken. Daardoor kon een verdere toename van de omvangrijke tekorten en de dreiging tot intering op het vermogen van het nieuwe land worden tegengegaan. Tegen deze achtergrond spreekt de Raad van “saneringsmaatregelen”.
Pensioenproblematiek als onderdeel van de saneringsmaatregelen
In de nota van toelichting bij de Aanwijzing (pagina 5, vierde tekstblok), waarin de achtergrond van de Aanwijzing wordt toegelicht, wordt gerefereerd aan de brief van het Cft van 15 december 2011, kenmerk Cft 201100995, aan de Minister van Financiën. In die brief staat dat de Minister van Financiën in zijn brief d.d. 9 december 2011 in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan de zes door het Cft geformuleerde saneringsmaatregelen. Wel is op onderdelen nadere precisering en strakkere regievoering vereist.
Eén van de zes saneringsmaatregelen betreft de aanpak van de pensioenproblematiek. Vanwege een vergrijzende bevolking en de gevolgen daarvan voor de financiële houdbaarheid van de oudedagsvoorzieningen vormt deze problematiek een onhoudbare druk op de meerjarige overheidsfinanciën (brief van het Cft d.d. 15 december 2011, pagina’s 11 tot en met 13).
In de brief van het Cft d.d. 23 april 2012, kenmerk Cft 201200351 (pagina 3, onderdeel 4), wordt erop gewezen dat het voorgenomen personeelsbeleid nog niet in uitvoering is genomen. In de brief van het Cft d.d. 12 juni 2014, kenmerk Cft 201400091 (pagina 2), wijst het Cft er wederom op dat de voortgang en de uitvoering van de maatregelen van het saneringspad, waaronder maatregelen gericht op de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren, vertraging oploopt. In de brief van de Minister d.d. 13 augustus 2014, zaaknummer 2014/038652, pagina 1, aan de Voorzitter van het GOA wordt hiernaar verwezen. Ook in het advies van het Cft d.d. 12 januari 2015, kenmerk Cft 201500004 (pagina 2), staat dat, betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren, nog niet alle maatregelen van het saneringspad zijn getroffen, waaronder de aanpassingen van het pensioenstelsel voor ambtenaren.
De Raad stelt vast dat de aanpassing van het pensioenstelsel nog niet is gerealiseerd, hoewel dit, als onderdeel van de saneringsmaatregelen, al veel eerder had moeten plaatsvinden.
Beoordeling en conclusie
Beoordeling
De aanpassing van het pensioenstelsel is een onderdeel van het pakket van saneringsmaatregelen dat uitgevoerd moest worden ten tijde van de Aanwijzing. Deze maatregel moet leiden tot een substantiële en structurele verlaging van de personele kosten voor de overheid en voor het gezond maken van de financiële positie van het Pensioenfonds. Dit alles ten behoeve van de meerjarige houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Uit de bij het adviesverzoek gevoegde stukken blijkt tevens de noodzaak voor het tijdig aanpassen van het pensioenstelsel. Daarbij merkt de Raad op dat ook hij de regering diverse keren heeft geadviseerd maatregelen te nemen met betrekking tot (onderdelen) van de pensioenproblematiek. [10]
De Raad is dan ook van oordeel dat in dit geval sprake is van een zeer bijzonder geval dat op zeer zwaarwegende gronden is ontleend aan het algemeen belang. Dit betekent echter geenszins dat hiermee een oordeel wordt gegeven over de door de regering voorgestelde aanpassingen van het pensioenstelsel, zoals neergelegd in de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Pensioenlandsverordening. [11]
De redenen voor het hierboven gegeven oordeel van de Raad zijn de volgende.
De Raad vindt dat de aanpassing van het pensioenstelsel niet op zich, maar als onderdeel van het destijds door de regering, na overleg met het Cft, geformuleerde pakket van saneringsmaatregelen, een zeer bijzonder geval is. In onderdeel IV-2 op pagina 6 van dit advies is reeds aangegeven dat het pakket van saneringsmaatregelen de omvangrijke tekorten die zich in korte tijd voordeden op de gewone dienst moest tegengaan en daarmee ook de onvermijdelijke intering op het vermogen van het nieuw land Curaçao. Door het saneringspad met voortvarendheid af te ronden, zal de regering een solide basis kunnen scheppen om het begrotingsevenwicht meerjarig te handhaven. Hiermee worden de op de Rijkswet financieel toezicht gebaseerde financiële normen in artikel 7 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 in acht genomen.
Omdat de steeds hoger wordende personeelslasten en eventuele bijdragen aan het Pensioenfonds uiteindelijk ten laste van de burgers en/of het bedrijfsleven zullen komen, is het algemeen belang gebaat bij deze aanpassing. Met de wijziging van de Verordeningen wordt immers beoogd de personeelslasten van de overheid te verlagen en de financiële positie van het Pensioenfonds te versterken. Met dit laatste wordt voorkomen dat de overheid op den duur omvangrijke bijdragen aan het Pensioenfonds moet doen en dat de pensioenaanspraken ook op langere termijn zijn gewaarborgd en afstempeling niet hoeft plaats te vinden.
In geval van houdbare meerjarige overheidsfinanciën hoeft de overheid geen substantiële inkomstenverhogende of uitgavenverlagende maatregelen te treffen die ten laste van de burgers en/of het bedrijfsleven zullen komen. Dergelijke maatregelen kunnen de groei van de economie op termijn negatief beïnvloeden, met alle gevolgen van dien.
Verder wordt voorkomen dat negatieve advisering van het Cft leidt tot een nieuwe aanwijzing ingevolge 13, tweede lid, van de Rijkswet financieel toezicht. Niet alleen de ministeries ondervonden destijds de negatieve gevolgen van de inkorting op de budgetten en de vacaturestop die de Aanwijzing met zich meebracht, maar ook de bevolking. Immers, de overheid was toen in ernstige mate beperkt in de uitvoering van het beleid dat zij voornemens was ter hand te nemen.
Ten overvloede merkt de Raad op dat hij van mening is dat het niet zover hoeft te komen dat er eerst sprake moet zijn van acute liquiditeitsproblemen dan wel een feitelijk bankroet van het openbaar bestuur, zoals de Memorie van toelichting suggereert[12], om tot bovengenoemde beoordeling te komen. Mochten de voorgenomen maatregelen ter sanering van de pensioenproblematiek uitblijven dan bestaat er wel een risico dat het land op termijn in zulk een situatie komt te verkeren, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
Conclusie
De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een zeer bijzonder geval, gebaseerd op zeer zwaarwegende gronden ontleend aan het algemeen belang, in de zin van artikel 10, zesde lid, van de Lv GOA.
Hiermee geeft de Raad geenszins een inhoudelijk oordeel over de door de regering in dit kader gedane voorstellen tot wijziging van de betreffende landsverordeningen, waaronder de Pensioenlandsverordening. De Raad geeft hiermee evenmin een oordeel over de vraag of de in artikel 10 van de Lv GOA voorgeschreven procedure volledig is nagekomen, onder andere de vraag of het tussen de Minister en de CCvV gevoerde overleg open en reëel is geweest.
Onder verwijzing naar het besluit van de Raad van Ministers d.d. 24 oktober 2012 (zaaknummer 2012/061193) met betrekking tot de plaatsing van adviezen op de website van de Raad, wordt u erop geattendeerd, dat dit advies na zes weken nadat het aan de Gouverneur is aangeboden op de website van de Raad zal worden geplaatst, tenzij de
Minister van Algemene Zaken de Raad binnen voornoemde termijn bericht dat plaatsing op de website niet gewenst is.
Willemstad, 30 september 2015
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Advies van de Commissie, d.d. 16 juli 2015, ref. nr. 140/2015-CGOA/A&a, pagina 9, eerste
tekstblok.
[2] Brief van de Minister d.d. 19 augustus 2015, zaaknummer 2015/040035, pagina 3, laatste
tekstblok.
[3] Brief van de Minister d.d. 19 augustus 2015, zaaknummer 2015/040035, pagina’s 1 en 3.
[4] De Raad heeft kennisgenomen van de brief van de CCvV d.d. 25 september 2015, ref.nr. 212/2015-CCvV/Vz, welke is gericht aan de plv. Voorzitter van het CGOA en copie conform aan de Raad is toegestuurd.
[5] Memorie van toelichting, pagina 2, eerste tekstblok en pagina 3, tweede tekstblok.
[6] Memorie van toelichting, pagina’s 5 en 6.
[7] Memorie van toelichting, pagina 5, eerste tekstblok.
[8] Memorie van toelichting, pagina 5, vijfde tekstblok.
[9] Memorie van toelichting, pagina’s 2 tot en met 4.
[10] Zie onder andere de adviezen van de Raad d.d. 30 november 2010, RvA no. RA/001, pagina 9, onderdeel 1-2°, d.d. 31 augustus 2011, RvA no. RA/28-11-LV, pagina 12 onderdeel h, d.d. 19 december 2011, RvA no. RA/41-11-LV, pagina’s 1, laatste tekstblok en 2 eerste tekstblok, d.d. 9 oktober 2012, RvA no. RA/27-12-LV, pagina 4 onderdeel 4, en d.d. 27 augustus 2014, RvA no. RA/23-14-LV, pagina 14, onderdeel 7.
[11] Op 28 september 2015 heeft de Raad het adviesverzoek van de Gouverneur d.d. 24 september 2015 over de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Pensioenlandsverordening (zaaknummer 2015/036439) ontvangen.
[12] Memorie van toelichting bij de Lv GOA, pagina 9, laatste tekstblok.