Adviezen
RvA no. RA/32-15_LV
Uitgebracht op : 22/12/2015
Publicatie datum: 18/08/2017
Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Landsverordening tarief van invoerrechten
(zaaknummers 2015/038075, 2014/062715 e.a.)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 14 september 2015 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 21 december 2015, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
Algemeen
Delegatie van regelgevende bevoegdheid
In de artikelen 53a, vierde lid, 53b, zesde lid, 53c, vijfde lid en 53d, derde lid, van de Landsverordening tarief van invoerrechten (hierna: de LTI), zoals voorgesteld in artikel I van de onderhavige ontwerplandsverordening (hierna: het ontwerp) wordt bepaald dat bij ministeriële regeling met algemene werking nadere regels kunnen worden gesteld. Het is voor de Raad niet duidelijk over welke onderwerpen nadere regels vastgesteld moeten worden. De Raad verwijst naar aanwijzing 18 van de Aanwijzingen voor de regelgeving waarin wordt bepaald dat elke delegatie van regelgevende bevoegdheid zo concreet en nauwkeurig mogelijk begrensd dient te worden in de delegerende regeling. Tevens verwijst de Raad naar aanwijzing 19, onderdeel b, van dezelfde Aanwijzingen voor de regelgeving die de gevallen aangeeft waarin delegatie aan een minister toegestaan is.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de voorgestelde artikelen 53a, 53b, 53c en 53d van de LTI aan te passen.
Objectieve rechtvaardiging voor het maken van onderscheid
In de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp wordt in het algemeen gedeelte (tweede tekstblok op pagina 5) aangegeven dat de invoering van de betreffende vrijstellingen van invoerrechten zeer wenselijk wordt geacht omdat de regering ernaar streeft de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, de sportbeoefening (mede als opvoedingsmiddel) te bevorderen, armoede te bestrijden en bepaalde belangrijke zorginstellingen te steunen. Het is de Raad opgevallen dat in het ontwerp onderscheid wordt gemaakt dat niet altijd even duidelijk wordt onderbouwd waardoor het voor de Raad moeilijk is om te beoordelen of in deze gevallen sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor dit onderscheid. De Raad mist in de memorie van toelichting een nadere onderbouwing of met het gemaakte onderscheid een legitieme doelstelling wordt nagestreefd, of het onderscheid tot het vastgestelde doel in een redelijke verhouding staat en of de verhouding tussen aangetaste en nagestreefde belangen proportioneel is.
De Raad zal hierna ingaan op enkele gevallen waarin onderscheid wordt gemaakt en vraagt de aandacht van de regering hiervoor.
Schenking versus gift
De Raad leest uit het tweede lid van de voorgestelde artikelen 53a, 53c en 53d en uit het eerste lid, onderdeel b, van artikel 53b van de LTI voor zover van belang, dat vrijstelling van invoerrechten zal worden verleend voor de invoer van de goederen, bedoeld in deze artikelonderdelen die door schenking zijn verkregen. De Raad mist in de memorie van toelichting een onderbouwing om welke reden de wijze van verkrijging van de betreffende goederen in het ontwerp beperkt wordt tot alleen schenking en niet uitgebreid is tot de in artikel 186 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) bedoelde andere giften dan schenkingen.
Instelling en organisatie versus natuurlijke personen
Op grond van het tweede lid van de voorgestelde artikelen 53a, 53c en 53d van de LTI komen, voor zover van belang voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking alleen de goederen die geschonken zijn door in het buitenland gevestigde instellingen of organisaties. Uit onderdeel b van het eerste lid van het voorgestelde artikel 53b van de LTI volgt echter dat sportartikelen ook door een in het buitenland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon kunnen worden geschonken. De Raad mist in de memorie van toelichting een onderbouwing om welke reden de goederen bedoeld in de voorgestelde artikelen 53a, 53c en 53d van de LTI, naast sportartikelen, niet geschonken kunnen worden door in het buitenland gevestigde natuurlijke personen.
Gebruikte goederen versus nieuwe goederen
Uit onderdeel a van het eerste lid van het voorgestelde artikel 53b van de LTI leest de Raad, voor zover van belang, dat aan groepssportfederaties vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van nieuwe sportartikelen. In tegenstelling hiermee kunnen niet-commerciële onderwijsinstellingen volgens het eerste lid van het voorgestelde artikel 53a van de LTI alleen gebruikte goederen, waaronder sportartikelen, vrij van invoerrechten invoeren. Het een en ander wordt ook aangegeven in de toelichting op het voorgestelde artikel 53a van de LTI. Het is voor de Raad niet duidelijk om welke reden door de regering een onderscheid wordt gemaakt tussen niet-commerciële onderwijsinstellingen en groepssportverenigingen.
Vernietiging van goederen
In het derde lid van het voorgestelde artikel 53a van de LTI wordt bepaald dat goederen die niet voldoen aan het bepaalde in onderdeel b van het eerste lid van artikel 53a, op kosten van de instelling of organisatie waarvoor de goederen bestemd zijn, onder ambtelijk toezicht vernietigd dan wel weder uitgevoerd worden. De Raad ziet een soortgelijke voorziening niet terug in de voorgestelde artikelen 53b, 53c en 53d. Het is voor de Raad niet duidelijk om welke reden de goederen genoemd in de artikelen 53b, 53c en 53d niet vernietigd zullen worden maar de goederen in artikel 53a van de LTI wel.
Groepssportbeoefenaars versus individuele sportbeoefenaars
De Raad leest uit onderdeel a van het eerste lid van het voorgestelde artikel 53b van de LTI dat vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van sportartikelen die noodzakelijk zijn voor het beoefenen van de bij ministeriële regeling met algemene werking aangewezen groepssporten alsmede atletiek. In de toelichting op voornoemd artikel (pagina 14, tweede tekstblok) wordt aangegeven dat geen vrijstelling van invoerrechten aan individuele sportbeoefenaars zal worden verleend omdat deze vrijstelling controleerbaar dient te zijn. In paragraaf “3. Advies SER” op pagina 12 van de memorie van toelichting wordt voorts aangegeven dat individuele sportbeoefenaren geen vrijstelling van invoerrechten kunnen krijgen vanwege het mogelijke misbruik, de noodzakelijke controle-intensiteit ter voorkoming van misbruik en de daarbij behorende kosten.
Gezien het streven van de regering, zoals verwoord in het algemeen deel van de memorie van toelichting, om de sportbeoefening te verbeteren, is het voor de Raad niet duidelijk om welke reden door de regering een onderscheid wordt gemaakt tussen groepssportbeoefenaars en individuele sporten die worden uitgeoefend in verenigingsverband. Ook is niet duidelijk waarom slechts voor atletiek afgeweken wordt van het uitgangspunt dat slechts sporten die in groepsverband worden uitgeoefend voor een vrijstelling in aanmerking kunnen komen.
Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Groepssportverenigingen en groepssportfederaties (artikel 53b)
1°. De rechtsvorm
De Raad leest uit het eerste lid van het voorgestelde artikel 53b van de LTI kortgezegd dat de invoer van bij ministeriële regeling met algemene werking aangewezen sportartikelen door groepssportfederaties ten behoeve van de bij deze federaties aangesloten groepssportverenigingen vrijgesteld is van invoerrechten. In het vierde en vijfde lid van dit artikel worden nadere voorwaarden gesteld waaraan groepssportfederaties en groepssportverenigingen dienen te voldoen.
De Raad is van oordeel dat indien de regering voornemens is om federaties en verenigingen aan voorwaarden te binden, uit het ontwerp in elk geval duidelijk dient te blijken wat de rechtsvorm van deze federaties moet zijn. Voorts dient uit het ontwerp te blijken om wat voor soort vereniging het gaat. Immers, Boek 2 van het BW kent twee soorten verenigingen, te weten, de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (artikel 2:73 BW) en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid (artikel 2:71 BW).
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het voorgestelde artikel 53b van de LTI aan te passen.
2°. De voorwaarden
In het vierde en vijfde lid van het voorgestelde artikel 53b van de LTI worden nadere voorwaarden gesteld waaraan groepssportfederaties en groepssportverenigingen dienen te voldoen in verband met het verkrijgen van vrijstelling voor het betalen van invoerrechten. Deze voorwaarden betreffen onder meer de verdeling en toedeling van de sportartikelen, het bijhouden van registers, de inhoud van deze registers, de bevoegdheid tot verlening van kwijting en de verantwoordelijkheid ten aanzien van het beheer van deze sportartikelen.
In het eerste lid van artikel 30 van de LTI wordt bepaald dat aan een vergunning voor de invoer van goederen met vrijstelling van invoerrechten voorschriften of beperkingen kunnen worden verbonden. Volgens de memorie van toelichting van de LTI (pagina 6, eerste tekstblok) zijn deze voorschriften en beperkingen toegespitst op de specifieke situatie van de aanvrager en dienen ter verzekering van een juiste naleving van de geldende regels. De Raad mist in de memorie van toelichting een onderbouwing om welke reden de regering ervoor heeft gekozen om de voorwaarden (direct) in artikel 53b van de LTI te regelen in plaats van deze voorwaarden in de vergunning zelf op te nemen.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Goederen die in primaire levensbehoeften voorzien (artikel 53c)
1°. Reikwijdte
In het eerste lid van het voorgestelde artikel 53c van de LTI wordt bepaald dat de invoer van goederen die in de primaire levensbehoeften voorzien, onder voorwaarden, vrij van invoerrechten is. De definitie van goederen die in de primaire levensbehoeften voorzien wordt in het derde lid van dit artikel gegeven. In de tweede volzin van het derde lid wordt tevens bepaald welke goederen van de vrijstelling zijn uitgesloten, te weten, alcoholische producten, tabak en tabaksproducten, koffie en thee.
Volgens de Raad kunnen alcoholische producten, tabak en tabaksproducten naar hun aard nimmer als goederen die in de primaire levensbehoeften voorzien worden aangemerkt. Het vrijstellen van de invoer van laatstgenoemde goederen van invoerrechten is ook niet in overeenstemming met de strekking van het ontwerp, zoals verwoord in de considerans en onderdeel “1. Algemeen deel” van de memorie van toelichting. Het is voor de Raad om genoemde redenen dan ook niet duidelijk waarom alcoholische producten, tabak en tabaksproducten expliciet in voornoemd artikel genoemd dienen te worden.
De Raad adviseert de regering het voorgestelde artikel 53c van de LTI om bovengenoemde redenen aan te passen.
2°. Systematiek
De Raad leest uit het eerste lid van het voorgestelde artikel 53c van de LTI dat de goederen die in de primaire levensbehoefte voorzien bij ministeriële regeling met algemene werking benoemd zullen worden. Het uitdrukkelijk noemen van alcoholische producten, tabak en tabaksproducten, koffie en thee in de laatste volzin van het derde lid van voornoemd artikel past niet in de gekozen systematiek. De Raad is om deze reden dan ook van oordeel dat genoemde volzin geschrapt dient te worden.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het voorgestelde artikel 53c van de LTI aan te passen.
Administratieplicht (artikel 53c)
In het vierde lid van het voorgestelde artikel 53c van de LTI wordt het vereiste voor het voeren van een administratie geregeld. De Raad mist in de memorie van toelichting een onderbouwing van wat precies bedoeld wordt met “die alle noodzakelijk geachte waarborgen bieden”.
Hoewel de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: de ALL) volgens artikel 1 niet van toepassing is op de LTI, wenst de Raad de regering erop attent te maken dat ten behoeve van de administratieplicht aansluiting gezocht zou kunnen worden bij artikel 43 van de ALL, voor zover toepasselijk.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
Tehuizen en opvangcentra (artikel 53d)
Uit het eerste lid van het voorgestelde artikel 53d van de LTI volgt, voor zover van belang, dat bejaardentehuizen, kindertehuizen, verpleeghuizen, sterftehuizen en revalidatiecentra vrijstelling van invoerrechten kunnen krijgen voor de invoer van gebruikte artikelen van duurzame aard bestemd voor de inrichting hiervan. De opsomming in dit artikel is een limitatieve opsomming waardoor andere organisaties en instellingen niet in aanmerking zullen komen voor vrijstelling van invoerrechten voor de bedoelde goederen. De Raad is evenwel van oordeel dat er andere organisaties en instellingen zijn die in aanmerking dienen te komen voor de vrijstelling van invoerrechten. De Raad refereert naar bijvoorbeeld opvanghuizen voor mishandelde vrouwen, opvangcentra voor verslaafden en opvangcentra voor jonge tienermoeders en hun kinderen.
De Raad vraagt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.
De memorie van toelichting
Toezicht
In de toelichting op het voorgestelde artikel 53a van de LTI (laatste volzin) wordt aangegeven dat de nadere regels die bij ministeriële regeling met algemene werking kunnen worden gesteld, mede betrekking kunnen hebben op voorwaarden ter bevordering van de controle op de naleving. Aannemelijk is dat hiermee het houden van toezicht op de naleving van de bepalingen van de LTI wordt bedoeld.
De Raad merkt op dat bepalingen met betrekking tot toezicht en opsporing doorgaans in de LTI zelf moeten worden opgenomen. De Raad verwijst ook naar aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor de regelgeving waarin de gevallen worden aangegeven waarin delegatie aan een minister toegestaan is.
Voorts wenst de Raad de regering erop te wijzen dat het toezicht op de naleving van de bepalingen van de LTI, op grond van artikel 1, eerste lid, van de LTI, in de artikelen 112 tot en met 121c van de Algemene Verordening I.U.D. 1908 wordt geregeld.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande de memorie van toelichting aan te passen.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsveror-dening bij de Staten in te dienen, nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 22 december 2015
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/32-15-LV
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
Het opschrift
De Raad stelt voor om in het opschrift geen schuingedrukte woorden op te nemen.
De considerans
Het valt de Raad op dat in de eerste overweging gesproken wordt van “de regering” en in de derde overweging over “de overheid”. De Raad stelt voor om ten behoeve van de consistentie in woordgebruik steeds “de regering” te hanteren.
De Raad stelt voor om na de laatste overweging een witte regel op te nemen.
Artikel 53a
In het derde lid van het voorgestelde artikel 53a van de LTI wordt gesproken van “ambtelijk toezicht”. Onder verwijzing naar artikel 121c van Algemene verordening I.U. en D. 1908, stelt de Raad voor om in het ontwerp nader te preciseren welke ambtenaren belast zijn met het in artikel 53a, derde lid, van de LTI bedoelde ambtelijk toezicht.
Artikel 53d
De Raad stelt voor om in het eerste lid van het voorgestelde artikel 53d van de LTI het woord “ministeriele beschikking” te vervangen door “ministeriële regeling”.
De memorie van toelichting
Gebruik van hoofdletters
De Raad stelt voor om in navolging van de toelichting op aanwijzing 70 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in de memorie van toelichting telkens “douane” te vervangen door “Douane”. Voorts stelt de Raad voor om in het laatste tekstblok, tweede volzin, van pagina 7 van de memorie van toelichting “Regering” te vervangen door “regering”.
Verwijzen naar aanwijzingen van de Aanwijzingen voor de regelgeving
In de memorie van toelichting wordt op pagina’s 8 (eerste en tweede tekstblok) en 11 (eerste tekstblok) verwezen naar achtereenvolgens de aanwijzingen 131, 131b en 167 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aangezien het hierbij gaat om aanwijzingen uit de Nederlandse Aanwijzingen voor de regelgeving stelt de Raad voor om deze te vervangen door de juiste aanwijzingen van de Aanwijzingen voor de regelgeving die voor Curaçao gelden.
Pagina 7
De Raad stelt voor om in het voorlaatste tekstblok, tweede volzin, van pagina 7 van de memorie van toelichting de volzin “De regering heeft de adviezen van de SER bestudeerd” te vervangen door “De regering heeft het advies van de SER bestudeerd”. Voorts stelt de Raad voor om in het laatste tekstblok, eerste volzin, de zinsnede “artikel 166 Lvti” te vervangen door “artikel 166 van de Landsverordening tarief van invoerrechten (Lvti)”.
Pagina 9
Op pagina 9, derde tekstblok, van de memorie van toelichting wordt een gedeelte van de memorie van toelichting van de LTI geciteerd. De Raad stelt voor om in een voetnoot de vindplaats van dit citaat aan te geven.
Pagina 11
De Raad stelt voor om in de tweede volzin van het derde tekstblok van pagina 11 van de memorie van toelichting het woord “een” te schrappen.
Pagina 12
De Raad stelt voor om In de derde volzin van het laatste tekstblok van pagina 12 van de memorie van toelichting “potentiele” te vervangen door “potentiële”.