Adviezen
RvA no. RA/35-13-LV
Uitgebracht op : 05/02/2014
Publicatie datum: 14/06/2016
Ontwerplandsverordening tot vaststelling van een nieuwe Advocatenlandsverordening (Advocatenlandsverordening 2013)
(zaaknummer 2013/016875)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 22 oktober 2013 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 3 februari 2014, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
Inhoudelijke opmerkingen
Algemeen
Met het toezicht op de advocatuur wordt enerzijds het publieke doel gediend van het waarborgen van een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten. Anderzijds dient het toezicht op de advocatuur tot bescherming van de cliënten die zich onjuist behandeld achten door een advocaat.[1]
De Raad meent, voor wat betreft het eerste, dat de tuchtrechtspraak in sommige gevallen niet effectief is.[2] Een geschorste advocaat kan bijvoorbeeld zijn werkzaamheden (processtukken schrijven en cliënten adviseren) blijven uitoefenen en inkomsten blijven genereren. Het enige wat hij niet kan doen is voor zijn cliënt procederen. Het stellen van de bijzondere voorwaarde dat de betrokken advocaat de door zijn gedraging veroorzaakte schade (deels) moet vergoeden, is op grond van artikel 48b, eerste lid, van het ontwerp facultatief.
De Raad is gezien het voorgaande van oordeel dat niet alle advocaten zich door een schorsing zullen laten ontmoedigen of gaan handelen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Dit geldt des te meer indien de geschorste advocaat niet in zijn vermogen wordt geraakt.
De Raad vraagt de regering of zij bij de voorgestelde wijziging van de Advocatenlandsverordening 1959 rekening heeft gehouden met het voorgaande bij het bepalen van de maatregelen die opgelegd kunnen worden indien een klacht tegen een advocaat gegrond wordt gevonden.
Daarnaast blijkt volgens de Raad uit de overgelegde stukken niet of vanuit het perspectief van de cliënt de mogelijke disciplinaire maatregelen voldoende genoegdoening geven en of de regeling al dan niet hoogdrempelig is voor de cliënt. Een onderzoek ter zake zou inzichtelijk kunnen maken of de tuchtrechtspraak vanuit het perspectief van de cliënt voldoet aan de eisen van deze tijd.
De Raad adviseert de regering met het voorgaande rekening te houden.
Artikel 2
In artikel 2, derde lid, van het ontwerp wordt van de verzoeker verlangd dat hij een verklaring omtrent het gedrag overlegt.
De Raad adviseert om in voornoemd artikellid aan te geven hoe oud een dergelijke verklaring mag zijn.
Artikel 17
Artikel 17 van het ontwerp bepaalt in het eerste lid, dat alle advocaten die op het tableau zijn ingeschreven, van rechtswege lid zijn van de orde.
Publiekrechtelijke beroepsorganisaties, zoals in dit geval een bij landsverordening ingestelde Orde van Advocaten, zijn geen vereniging in de zin van bijvoorbeeld artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Zij zijn geen vereniging omdat zij niet alleen zijn opgericht in het belang van de leden, maar vooral met het oog op het vervullen van een voor het openbaar belang nuttig geachte functie. De negatieve vrijheid van vereniging – de vrijheid om zich niet aan te sluiten bij een vereniging – is in die gevallen dan ook niet aan de orde. Desalniettemin vraagt de Raad de regering bijzondere aandacht voor de ontwikkelingen in de praktijk waaruit de conclusie getrokken kan worden dat binnen de Orde van Advocaten krachtige spanningsvelden bestaan. Niet iedere advocaat zal zich onder de huidige omstandigheden bij de Orde van Advocaten willen aansluiten, ook niet indien ze daartoe bij landsverordening zullen worden verplicht.
De Raad adviseert de regering de Orde van Advocaten, alsook advocaten die niet bij de orde zijn aangesloten te benaderen met het doel om na te gaan of er voldoende draagvlak is voor het onderhavige ontwerp.
Artikel 28b
Op grond van het derde lid van artikel 28b van het ontwerp kunnen besluiten van het bestuur of van een ander orgaan van de orde binnen zes maanden nadat het besluit ter kennis van de Minister van Justitie is gekomen, worden geschorst of vernietigd.
In het ontwerp wordt niet bepaald dat de Minister van Justitie in kennis moet worden gesteld van dergelijke besluiten, waardoor de termijn waarin ze geschorst of vernietigd kunnen worden, onbegrensd is.
De Raad adviseert de regering een bepaling op te nemen dat en binnen welke termijn besluiten van het bestuur of van een ander orgaan van de orde ter kennis van de Minister van Justitie moeten worden gebracht.
Artikel 46c
De Raad kan uit het derde lid van artikel 46c van het ontwerp niet opmaken of het voormalig lid van het bestuur, het voormalig lid-advocaat van de raad van toezicht of van de raad van appel naar wie de deken een bij hem ingediende klacht kan verwijzen, op het moment dat hij door de deken wordt benaderd nog advocaat moet zijn en woonachtig moet zijn in Curaçao.
De Raad adviseert de regering artikel 46c op genoemd punt te verduidelijken.
II. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met het vorenstaande rekening is gehouden.
Willemstad, 5 februari 2014
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
___________________________ ____________________
mevr. mr. drs. B. J. Doran-Scoop mevr. mr. C. M. Raphaëla
[1] Dr. N. Doornbos en prof. dr. L. E. de Groot-van Leeuwen, Modernisering van het toezicht op de advocatuur, NJB 2013, p. 2662-2668.
[2] Zie artikel 48, tweede lid, van het ontwerp.
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
Het ontwerp
De aanhef
De Raad stelt voor in de aanhef van het ontwerp overeenkomstig artikel 7 van de Bekendmakingslandsverordening “IN NAAM DER KONINGIN!” te vervangen door “In naam van de Koning!” en overeenkomstig voornoemd artikel van de Bekendmakingslandsverordening in samenhang met aanwijzing 86 van de AWR “de gouverneur van Curaçao” te vervangen door “de Gouverneur van Curaçao”.
Artikel 1
Daar het ontwerp niet onder het toepassingsbereik van de ALL valt, acht de Raad het noodzakelijk dat de begrippen “Ontvanger” en “Minister” in de definitiebepaling van het ontwerp worden omschreven.
De Raad adviseert het voorgestelde artikel 1 met inachtneming van het vorenstaande aan te passen.
Artikel 1
De Raad stelt voor in de aanhef van artikel 1 van het ontwerp overeenkomstig aanwijzing 96, eerste lid, van de AWR na “verstaan” het woord “onder” in te voegen.
De memorie van toelichting
Pagina 1
De Raad stelt voor in het onderdeel “I. Algemeen” vierde volzin, de zinsnede “de mogelijkheid beschikbaar te krijgen” te vervangen door de zinsnede “de mogelijkheid te creëren”.
Pagina 3
De Raad merkt op dat in het laatste tekstblok, laatste volzin van de memorie van toelichting een parafrase is opgenomen van hetgeen in artikel 2, vierde lid van het ontwerp staat. Het is volgens de toelichting op aanwijzing 160, eerste lid van de AWR overbodig om in de memorie van toelichting een parafrase van de artikelen op te nemen.
De Raad adviseert bovengenoemde volzin te schrappen.