Adviezen
RvA no. RA/36-11-LV
Uitgebracht op : 07/03/2011
Publicatie datum: 12/11/2013
Initiatief-ontwerplandsverordening tot wijziging van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (Zitting 2009-2010-3216)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 7 oktober 2011 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 5 maart 2012, bericht de Raad u als volgt.
I. Algemeen
De Raad heeft op 11 oktober 2011 een adviesverzoek ontvangen betreffende eerder genoemd initiatiefontwerp regelende onder andere het zwangerschaps- en bevallingsverlof (het initiatiefontwerp). Bij brief van 16 november 2011 (RvA no. OV 19-11) heeft de Raad u verzocht om (afschriften van) de officiële gewisselde stukken – waaronder het door de Staten goedgekeurde initiatiefontwerp – en de ontbrekende adviezen bij het initiatiefontwerp aan de Raad te doen toekomen. De Raad heeft op zijn verzoek pas op 20 januari 2012 een reactie ontvangen en heeft uw adviesverzoek daarom pas nadien in behandeling kunnen nemen.
II. Inhoudelijke opmerkingen
In het voorgestelde nieuwe artikel 1614ca, vijfde lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek staat dat de arbeider die in familierechtelijke verhouding tot het kind staat, in geval van ziekenhuisopname of ziekte van de moeder na de bevalling, recht heeft op verlof gedurende het niet verstreken deel van het bevallingsverlof van de moeder, teneinde zijn zorgtaken voor het kind en het gezin te vervullen. Het voorgestelde vierde lid van datzelfde artikel geeft in geval van overlijden van de moeder een vergelijkbaar recht aan de ouder die in familierechtelijke relatie tot het kind staat.
Het voorgestelde vijfde lid gaat naar het oordeel van de Raad – zonder dat de reden daarvoor in de memorie van toelichting wordt aangegeven – verder dan het vierde lid. Immers, het vijfde lid gaat er kennelijk van uit dat een ieder die in familierechtelijke verhouding tot het kind staat en die zorgtaken jegens het kind en het gezin heeft een beroep daarop kan doen. Dit zijn juridisch niet alleen de ouders, maar ook andere bloedverwanten van het kind. Hoewel de reden voor het onderscheid de Raad niet duidelijk is, gaat de Raad ervan uit dat de bedoeling van de initiatiefnemers is dat het vijfde lid alleen ziet op de vader in juridische zin of andere bloedverwanten, die een wettelijke of door de rechter opgelegde zorgtaak hebben jegens het kind en het gezin, waardoor niet ieder familielid op genoemde bepaling een beroep kan doen. De zinsnede “teneinde zijn zorgtaken voor het kind en het gezin te kunnen vervullen” biedt voldoende basis voor deze uitleg. De Raad gaat er voorts van uit dat slechts de vader of één bloedverwant met een wettelijke of door de rechter opgelegde zorgtaak een beroep kan doen op het bepaalde in het voorgestelde vijfde lid. Een andere uitleg zou naar het oordeel van de Raad immers te ver voeren en zal tot praktische moeilijkheden en onnodige kostenverhoging zorgen indien iedere willekeurige bloedverwant van het kind aanspraak zou mogen maken op zorgverlof. Overigens is de uitleg van de Raad in overeenstemming met het internationaal recht, met name de Maternity Protection Convention 2000 van de International Labour Organization, aangezien dit recht zich op bovengenoemd punt niet mede uitstrekt tot bloedverwanten.
De Raad adviseert in het licht van het voorgaande, maar ook gezien het verstrekkend karakter van het initiatiefontwerp, om bij de invoering daarvan publiekelijk voldoende aandacht te besteden aan de reikwijdte van het initiatiefontwerp en de gevolgen van de nieuwe regeling voor zowel de werknemers als de werkgevers.
III. Financiële en economische gevolgen
Op grond van artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 moet in de toelichting op ontwerpen van wettelijke regelingen een onderdeel worden opgenomen waarin de financiële gevolgen voor en de dekking door het Land worden vermeld. Hoewel niet uitdrukkelijk bepaald, is de Raad van oordeel dat het belangrijk is dat ook de Staten dit artikel in acht nemen bij initiatiefontwerpen. Immers, de lasten die voortvloeien uit een initiatiefontwerp, zoals in dit geval het aanzuiveren van het toegenomen tekort van het Ziektefonds, bedoeld in de Landsverordening Ziekteverzekering, door het Land, zullen ten laste komen van de begroting van Curaçao.
Over het aanhouden van de tekorten van het Ziektefonds en het aanzuiveren daarvan door het Land heeft de Raad zich kritisch uitgesproken zowel in zijn advies op de ontwerpbegroting van Curaçao voor het dienstjaar 2011 als voor 2012. (noot 1) Het onderhavige initiatiefontwerp zal dit tekort volgens berekeningen van de Sociale verzekeringsbank in haar advies van 18 april 2011 met ruim NAF. 600.000,= doen toenemen indien daartegenover geen kostenbeperkende maatregelen worden getroffen. De Raad vraagt uw bijzondere aandacht en gerichte oplossing daarvoor.
Naast de druk die de uitvoering van het initiatiefontwerp op de begroting van Curaçao zal hebben, zal dit initiatiefontwerp ook invloed hebben op de individuele werkgevers, met name kleine bedrijven, die naast het langere zwangerschaps- en bevallingsverlof wellicht ook andere kosten moeten maken voor bijvoorbeeld het tijdelijk inhuren van vervangend personeel of het beschikbaar hebben van een kolfruimte. Daarnaast kunnen ook bloedverwanten van het pasgeboren kind aanspraak maken op het resterende deel van het bevallingsverlof van de moeder ingeval van ziekenhuisopname of ziekte van de moeder na de bevalling en vóór het verstrijken van het bevallingsverlof. Daarover wordt in de memorie van toelichting en in de overige bij de Raad aangeleverde stukken niets vermeld.
De Raad adviseert de regering om op dit punt meer onderzoek te doen uitvoeren en om te overwegen om de werkgevers enigszins financieel tegemoet te komen indien uit bedoeld onderzoek mocht blijken dat zij niet in staat zijn de extra kosten te dragen.
De Raad onderkent het belang dat met het voorliggende initiatiefontwerp wordt beschermd en is van oordeel dat financiële en economische argumenten niet in de weg mogen staan aan het verbeteren van het recht van (de aanstaande) moeder en kind, zoals in het initiatiefontwerp wordt beoogd. De Raad is echter van mening dat de uitvoering van het initiatiefontwerp financieel en economisch haalbaar en verantwoord moet zijn, althans dat alle betrokkenen, waaronder ook de overheid, zich voldoende moeten inspannen om het bepaalde in het initiatiefontwerp op korte termijn uit te voeren.
De Raad vraagt tot slot de aandacht van de regering voor de positie van personen in overheidsdienst. Ook zij hebben naar het oordeel van de Raad op dezelfde gronden als de werknemers in de private sector zonder onderscheid recht op ten minste het bepaalde in het initiatiefontwerp.
De Raad adviseert de regering om een regeling van gelijke strekking als onderhavig initiatiefontwerp in het leven te roepen voor personen in overheidsdienst.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de onderhavige door de Staten in ontwerp goedgekeurde landsverordening vast te stellen nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 7 maart 2011
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
________________ _____________________
mr. C. M. Grüning mevr. mr. C. M. Raphaëla
(1) Adviezen van 30 november 2010, RvA no. RA/001-10-LV resp. 31 augustus 2011, RvA no. RA/28-11-LV.