Adviezen
RvA no. RA/41-09-LV
Uitgebracht op : 29/01/2010
Publicatie datum: 31/08/2010
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 4 november 2009 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 18 januari 2010, bericht de Raad u als volgt.
De ontwerp-landsverordening tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van het melden van kindermishandeling of een vermoeden daarvan (Landsverordening melding kindermishandeling) strekt, volgens de considerans, ertoe in verband met de instelling van een Centraal Meldpunt voor Kindermishandeling regels te stellen ten aanzien van het melden van kindermishandeling of een vermoeden daarvan.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.
Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
Het voorgestelde artikel 243c, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel I van de onderhavige ontwerp-landsverordening) beoogt degenen die op grond van hun ambt of beroep tot geheimhouding verplicht zijn, te verplichten om inlichtingen te verstrekken bij ernstige gevallen van kindermishandeling van structurele aard of een vermoeden daarvan.
In de toelichting op genoemd artikelonderdeel staat dat vanuit de beroepsgroep der huisartsen is opgemerkt dat voordeel van een wettelijke meldplicht kan zijn dat zij zich eventueel op hun meldplicht kunnen beroepen als zij bijvoorbeeld door de dader van de kindermishandeling worden aangesproken.
Op pagina 4 en 5 van de memorie van toelichting wordt verwezen naar niet nader genoemde literatuur en jurisprudentie en door beroepsgroepen
ontwikkelde zorgvuldigheidseisen, al dan niet in de vorm van protocollen of (meld)codes.
In Nederland geldt de zogenaamde “Artsen en kindermishandeling, Meldcode en stappenplan”. Voorzover de Raad heeft kunnen nagaan bestaat een daarmee vergelijkbare meldcode of protocol niet in de Nederlandse Antillen. De betrokkene meldt in de huidige situatie al dan niet naar aanleiding van een eigen afweging van belangen.
De Raad is van oordeel dat bij het invoeren van een wettelijke meldplicht essentieel is dat dit samengaat met een flankerende meldcode voor de relevante beroepsgroepen. Daarmee wordt voor de betrokkene duidelijk hoe hij op adequate manier kan handelen bij vermoedens van kindermishandeling.
De Raad geeft in overweging om het hebben van en het toepassen van een meldcode voor de relevante beroepsgroepen verplicht te stellen.
De Raad is voorts van oordeel dat de in artikel 243c, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek voorgestelde meldplicht alleen effect kan sorteren indien aan de niet nakoming daarvan een sanctie wordt verbonden. Een sanctie ontbreekt echter in het ter toetsing voorgelegde ontwerp.
De Raad geeft in overweging het ontwerp op dat punt aan te passen.
In mei 2008 is door het Ministerie van Justitie in Nederland een onderzoek verricht naar de eventuele meerwaarde die een wettelijke meldplicht kan hebben naast de invoering van een landelijke meldcode. Uit dat onderzoek is gebleken dat de meldplicht in weinig landen is ingevoerd en dat de ervaringen in die landen met de meldplicht niet onverdeeld positief zijn. De conclusie van dat onderzoek was dan ook dat een wettelijke meldplicht in Nederland niet is aan te bevelen. Het zou geen meerwaarde hebben. In plaats daarvan heeft het onderzoek uitgewezen dat het beter is om krachtig te stimuleren dat een landelijke meldcode wordt gehanteerd, te volgen hoe dit verloopt en om pas daarna te bezien of verdergaande maatregelen nodig zijn.
Gezien het feit dat er internationaal verdeelde opvattingen bestaan over de meerwaarde van een meldplicht als hier bedoeld, geeft de Raad de regering in overweging om, indien zulks nog niet heeft plaatsgevonden, een onderzoek ter zake te doen uitvoeren. De Raad stelt voorts voor om naar aanleiding van bedoeld onderzoek en de uitvoeringspraktijk ter zake binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de wettelijke meldplicht te evalueren of de noodzaak van een wettelijke meldplicht voor de Nederlandse Antillen bestaat. Alsdan kan besloten worden om de in de onderhavige ontwerp-landsverordening ingevoerde meldplicht te handhaven danwel om over te gaan tot een meldcode die los van een wettelijke meldplicht staat.
De memorie van toelichting
In de memorie van toelichting is overeenkomstig artikel 3 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land (P.B. 2001, no. 40) een financiële paragraaf opgenomen. Aangezien – afgaande op de aan de Raad overgelegde stukken – door de regering geen advies is ingewonnen van de Directie Financiën, zoals vereist in artikel 2 van het Landsbesluit versterking budgetdiscipline Land, staat het voor de Raad niet onomstotelijk vast dat er geen financiële gevolgen aan de uitvoering van de onderhavige ontwerp-landsverordening verbonden zullen zijn.
De Raad geeft de regering in overweging laatstgenoemde bepaling alsnog in acht te nemen.
De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.
Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerp-landsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 29 januari 2010
Namens de Ondervoorzitter, de Secretaris,
_____________________ ____________________
Mevr. M.M. Leetz-Cijntje mevr. mr. C.M. Raphaëla