no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/42-18-LV

Uitgebracht op : 10/12/2018
Publicatie datum: 21/05/2019

Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, de Landsverordening op de winstbelasting 1940, de Landsverordening economische zones 2000, de Landsverordening omzetbelasting 1999, de Successiebelastingverordening 1908 en de Landsverordening reparatie preferentiële belastingregimes (Landsverordening belastingherzieningen 2018) (Zittingsjaar 2018-2019-135), zoals gewijzigd (zaaknummer 2018/037042)

Ontwerplandsverordening tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, de Landsverordening op de winstbelasting 1940, de Landsverordening economische zones 2000, de Landsverordening omzetbelasting 1999, de Successiebelastingverordening 1908 en de Landsverordening reparatie preferentiële belastingregimes (Landsverordening belastingherzieningen 2018) (Zittingsjaar 2018-2019-135), zoals gewijzigd (zaaknummer 2018/037042)

Advies:  Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 30 november 2018 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 10 december 2018, bericht de Raad[1] u als volgt.

Algemeen

Inleiding
De Raad van Ministers heeft op 29 november 2018 op stuk besloten om spoedadvies van de Raad van Advies in te winnen over het ontwerp van de derde nota van wijziging op de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018. Bij dit spoedaviesverzoek is niet alleen een ontwerp van een derde nota van wijziging gevoegd maar tevens een gewijzigd ontwerp. In dit advies toetst de Raad van Advies de op 9 oktober 2018 bij de Staten ingediende ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 (Zittingsjaar 2018-2019-135) (hierna: het ontwerp), zoals gewijzigd bij de nota’s van wijziging. Gemakshalve zal de Raad in dit advies in principe uitgaan van de tekst van het gewijzigd ontwerp van de Landsverordening belastingherzieningen 2018, waarin de wijzigingen opgenomen in de drie nota’s van wijziging zijn verwerkt (hierna: gewijzigd ontwerp). Indien nodig zal de Raad afzonderlijk ingaan op de hierboven genoemde en overige stukken.

Uit voornoemd besluit van de Raad van Ministers kan worden opgemaakt dat van het inwinnen van advies van de Sociaal Economische Raad zonder redengeving is afgezien.

De Raad heeft op 5 oktober 2018 het advies met kenmerk RvA no. RA/33-18-LV (hierna: het advies d.d. 5 oktober 2018), over een ontwerplandsverordening tot wijziging van de Algemene landsverordening Landsbelastingen, de Landsverordening op de winstbelasting 1940, de Landsverordening economische zones 2000, de Landsverordening omzetbelasting 1999, de Successiebelastingverordening 1908 en de Landsverordening reparatie preferentiële belastingregimes (Landsverordening belastingherzieningen 2018) (zaaknummer 2018/037042) (hierna: oorspronkelijk ontwerp) uitgebracht.

Dat advies is bij de beoordeling van het gewijzigd ontwerp nog altijd relevant. De opmerkingen die de Raad in voornoemd advies ten aanzien van het oorspronkelijk ontwerp heeft gemaakt, zullen in het onderhavige advies niet herhaald worden, tenzij dit strikt noodzakelijk blijkt te zijn.

Strijd met de Staatsregeling van Curaçao
In de brief d.d. 16 oktober 2018, met referentienummer RvA no. OV/21-18, heeft de Raad de regering gewezen op het feit dat middels een eerste nota van wijziging een ingrijpende wijziging in de op 9 oktober 2018 bij de Staten ingediende ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 (Zittingsjaar 2018-2019-135) is aangebracht. Verder is in voornoemde brief aangegeven dat de Raad niet over de betreffende wijziging is gehoord en dat deze wijziging in strijd zou kunnen zijn met artikel 84 van de Staatsregeling van Curaçao (hierna: Staatsregeling). In artikel 84 wordt bepaald dat het opleggen van belastingen en andere heffingen bij landsverordening wordt vastgesteld.
 
In onderdeel G van artikel I van het gewijzigd ontwerp wordt een grondslag gecreëerd voor de heffing van een bedrag bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van alle administratieplichtigen die een beroep doen op artikel 3b van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) of artikel 1A, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de Landsverordening op de Winstbelasting 1940 (hierna: LWb). De Raad is van oordeel dat hierbij sprake is van verboden delegatie ofwel strijd met artikel 84 van de Staatsregeling  aangezien deze heffing niet bij landsverordening wordt opgelegd waarin de essentialia van de heffing, zoals de kring van de heffingsplichtigen, het belastbare feit en de tariefstructuur, in voldoende mate zijn geregeld.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp aan te passen.

De aanbevelingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling met betrekking tot de kwaliteit van de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 en het wetgevingsproces
Het ontwerp betreft in essentie een aanpassing van de wetswijzigingen die in de regel ingaande 1 juli 2018 zijn ingevoerd door middel van de Landsverordening reparatie preferentiële belastingregimes (hierna: Lv RPB).[2] De Lv RPB is vooral gericht op het wegnemen c.q. het aanpassen van preferentiële regimes teneinde het fiscale stelsel in overeenstemming te brengen met de door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) ontwikkelde normen waaraan belastingstelsels moeten voldoen teneinde ontwijking van belastingen te voorkomen. Gebleken is dat eerdere aanpassingen van de Lv RPB niet op alle punten adequaat zijn geweest en niet in overeenstemming zijn met de normen van de OESO. Het nu voorliggend ontwerp zou daarin hebben moeten voorzien.

De OESO heeft in het jaar 2012 een ‘Recommendation of the Council on Regulatory Policy and Governance’ vastgesteld. Hierin zijn aanbevelingen te vinden voor de kwaliteit van wetgeving en het wetgevingsproces waaraan landen, zoals Curaçao, die volgens de economische en belastingtechnische standaarden van de OESO wensen te functioneren, invulling moeten geven. Wetgeving dient volgens de OESO onder meer duidelijk geformuleerde doeleinden en kaders te hebben en moet inzichtelijk, bestendig en transparant zijn. Gezien het feit dat er binnen een kort tijdbestek meerdere nota’s van wijziging ten aanzien van de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 bij de Staten zijn ingediend waarin wijzigingen op (meermalen) gewijzigde artikelen van de Lv RPB zijn ingediend is de Raad van oordeel dat de regering onvoldoende rekening heeft gehouden met vorenbedoelde aanbevelingen van de OESO. Hierdoor is het risico aanwezig dat laatstgenoemd ontwerp de toets aan de aanbevelingen van de OESO ter zake de kwaliteit van wetgeving en het wetgevingsproces niet zal kunnen doorstaan.

De Raad adviseert de regering om in het vervolg zoveel mogelijk de aanbevelingen van de OESO op te volgen.

Uitvoerbaarheid van de regeling, alternatieven voor preferentiële belastingregimes en de evaluatie

Uitvoerbaarheid van de regeling
In aanwijzing 6, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving (hierna: Awr) wordt bepaald dat gelet dient te worden op de mate waarin verwacht mag worden dat een regeling het beoogde doel zal helpen te verwezenlijken. In de toelichting op dit onderdeel van aanwijzing 6 wordt aangegeven dat de effectiviteit, uitvoerbaarheid en de te verwachten naleving van de regeling aandacht verdienen.
Volgens de Raad wordt in de Lv RPB en in het gewijzigd ontwerp onvoldoende aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van de (nieuwe vormgeving van de) preferentiële fiscale regimes die door de regering gehanteerd zullen worden. Het is niet duidelijk of met name de Belastingdienst in staat zal zijn om uitvoering te geven aan de Landsverordening belastingherzieningen 2018.
Met de uitvoerbaarheid van regelgeving hangt ook nauw samen de toepassing ervan door de belastingplichtige. Ten aanzien van deze laatste is ook niet duidelijk of normconform ofwel ‘compliant’ gehandeld kan worden. De Raad wijst erop dat een correcte uitvoering van bijvoorbeeld een innovatiebox vergaande specialistische hoogwaardige kennis vereist, zowel bij de Belastingdienst, als bij de belastingplichtigen en hun adviseurs. Voorkomen dient te worden dat verzoeken tot toepassing van de innovatiebox moeilijk op te stellen zullen zijn voor de belastingplichtige of lang zullen blijven liggen bij de Belastingdienst, dan wel zonder veel controle zullen worden afgewikkeld.
 
Faciliterende regelingen, die veelal instrumentalistische regelingen zijn, moeten steeds de toets der effectiviteit kunnen doorstaan. Instrumentalistische regelingen blijken in veel gevallen niet heel effectief te zijn, althans de effectiviteit ervan is niet altijd meetbaar. Naar de mening van de Raad bevatten de memories van toelichting op de Lv RPB en het ontwerp in dit verband geen toelichting.

Alternatieven voor preferentiële belastingregimes
Curaçao heeft historisch altijd een aantal preferentiële fiscale regimes gekend. Met de Lv RPB is beoogd de huidige preferentiële fiscale regimes in overeenstemming te brengen met de normen zoals die de afgelopen jaren zijn ontwikkeld door de OESO ter bestrijding van het ontwijken van belasting. Het valt op – en gelet op de aard van het gewijzigd ontwerp blijft dat relevant – dat niet meer in brede zin de vraag is opgeworpen of niet op een andere wijze stimulering van de economie kan plaatsvinden.
Uit de toelichting op de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 en de nota’s van wijziging en uit de overige stukken, gevoegd bij het adviesverzoek, is niet gebleken of de regering in navolging van aanwijzing 5, onderdeel d, van de Awr onderzocht heeft of er andere alternatieven zijn. Ook de afweging om voor het alternatief preferentiële belastingregimes te kiezen is niet nader onderbouwd in de memorie van toelichting bij het ontwerp.

Evaluatie

Een evaluatie van de ervaringen van de afgelopen jaren met betrekking tot de keuze van de regering om preferentiële belastingregimes te hanteren is naar het oordeel van de Raad wenselijk, evenals een evaluatie van de nu doorgevoerde en nog door te voeren maatregelen.

De Raad verzoekt de aandacht van de regering voor het bovenstaande.

Financieel-economische gevolgen

a.  Financiële gevolgen in het algemeen

Zoals uit onderdeel “2. Financiële gevolgen” van de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp en uit het advies d.d. 28 november 2018 van de Sectordirecteur Financieel Beleid en Begrotingsbeheer[3] kan worden opgemaakt, zullen de voorgenomen wijzigingen van de fiscale regelingen in bepaalde gevallen extra opbrengsten opleveren voor de overheid en anderzijds zullen bepaalde andere maatregelen inkomstenderving voor de overheid veroorzaken. Volgens de Raad kan in deze fase niet ingeschat worden in welke mate de voorgenomen wijzigingen tot bewegingen onder de bestaande bedrijven en potentiële investeerders zullen leiden. Om voornoemde reden kunnen de financiële gevolgen verbonden aan de voorgenomen wijzigingen volgens de Raad niet worden gekwantificeerd en is het moeilijk om een balans op te maken en aan te geven wat per saldo de financiële gevolgen voor het Land zullen zijn.

Gelet op de enorme druk die thans op de overheidsfinanciën ligt, kunnen eventuele financiële tegenvallers als gevolg van de onderhavige landsverordening, die druk doen toenemen en het halen van de begrotingsdoelen van de overheid bemoeilijken.

Gelet op het vorenstaande wordt de regering geadviseerd na de inwerkingtreding van de Landsverordening belastingherzieningen 2018 de effecten van de daarin opgenomen wijzigingen in het fiscale stelsel nauwkeurig te volgen opdat eventuele significante negatieve financiële gevolgen die hieruit kunnen voortvloeien op tijd kunnen worden opgevangen teneinde de negatieve gevolgen voor de begroting te mitigeren.                                                                                                                                     

b.   Uitvoering

Zoals uit onderdeel E van artikel II van het gewijzigd ontwerp op te maken is, wordt het Bureau Telecommunicatie en Post (hierna: BTP) belast met de afgifte van de verklaring voor het verrichten van speur- en ontwikkelingsonderzoek (hierna: de Verklaring). Voorts zal de Belastingdienst geconfronteerd worden met nieuwe taken. Uit de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp blijkt volgens de Raad niet of de desbetreffende organisaties voorbereid zijn op hun nieuwe taken. Ook blijkt niet – mede gelet op aanwijzing 157, onderdeel e, van de Awr en artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 – of de uitvoering van de bedoelde taken personele dan wel materiële investeringen zal vergen bij deze organisaties en of hierin is voorzien in de overheidsbegroting en de begroting van BTP.

De regering wordt geadviseerd in te gaan op het vorenstaande.

c.   De financiële paragraaf

In paragraaf “2. Financiële gevolgen” van de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp, wordt op pagina 3, in het eerste tekstblok aangegeven dat een cruisetoerist gemiddeld US$ 77 besteedt en ongeveer 635.000 toeristen per jaar Curaçao aandoen, wat volgens de regering neerkomt op een jaarlijkse bijdrage aan de Curaçaose economie van circa US$ 49 miljoen. Voorts wordt aangegeven dat indien vanwege deze regeling het bestedingspatroon wordt verhoogd van US$ 77 naar US$ 100 per toerist, dit dan, met behoud van hetzelfde aantal cruisetoeristen per jaar, leidt tot een additionele jaarlijkse bijdrage van circa US$ 14,6 miljoen aan de economie van Curaçao.

Ook wordt vermeld dat de bouw van de tweede mega pier – waardoor het aantal cruisetoeristen kan stijgen van 635.000 naar 1 miljoen – in combinatie met het verwachte verhoogde bestedingspatroon per cruisetoerist, zal leiden tot een additionele jaarlijkse bijdrage aan de Curaçaose economie van US$ 36,5 miljoen. Ten aanzien van de door de regering gehanteerde bedragen als bijdrage aan de economie wenst de Raad op te merken dat de veronderstelling dat de prijs de enige factor is voor het bestedingspatroon te simplistisch lijkt, te meer daar geen onderbouwing wordt gegeven van hoe deze bedragen berekend zijn. Daarnaast kan volgens de Raad niet de totale omzet aangemerkt worden als bijdrage aan de economie van Curaçao, doch alleen de toegevoegde waarde die de op Curaçao betrokken bedrijven (zullen) realiseren. Bij het maken van een schatting van de verwachte bijdrage aan de economie dient volgens de Raad de omzet gecorrigeerd te worden voor de door de betrokken bedrijven ingekochte goederen en diensten, met name de importcomponent die geïncorporeerd is in het bedrag van de omzet.

De Raad verzoekt de regering met het bovenstaande rekening te houden.

Inhoudelijke opmerkingen

Het ontwerp

Volkenrecht (artikel I, onderdeel D)
In artikel I, onderdeel D, van het gewijzigd ontwerp wordt voorgesteld om een tweede lid in artikel 59 van de ALL op te nemen waarin wordt bepaald dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, in gevallen waarin het volkenrecht daartoe noopt, vrijstelling van belasting kan worden verleend. Een soortgelijke delegatiebepaling is voor het eerst in artikel I, onderdeel C, van het ontwerp opgenomen. Elke delegatie van regelgevende bevoegdheid dient volgens aanwijzing 18 van de Awr in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd. Het is niet duidelijk tot welke categorieën belastingplichtigen en onder welke omstandigheden vrijstelling van belasting kan worden verleend. Door in de delegatiebepaling alleen over de gevallen van het volkenrecht te spreken valt dit te categoriseren als een te ruime delegatie.
De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande onderdeel a, punt 2, van het ontwerp van de derde nota van wijziging aan te passen.

Buitenlandse winst (artikel II, onderdeel A, onder punt 1)

De Raad heeft in het advies d.d. 5 oktober 2018 gewezen op de wijziging in het oorspronkelijk ontwerp van de LWb inzake de buitenlandse winst. Daarnaast geldt ook dat in de LWb, vanwege het territorialiteitsbeginsel, buitenlandse winsten objectief worden vrijgesteld. Het gaat in deze om de winsten (en verliezen) behaald met een in het buitenland gelegen vaste inrichting. Per 1 juli 2018 is daar een uitbreiding aan gegeven door ook transacties met het buitenland onder de vrijstelling te brengen. Daarbij is echter een incorrecte tekst toegepast die weliswaar in het gewijzigd ontwerp wordt aangepast maar naar de mening van de Raad nog steeds onjuist is. Er wordt namelijk in artikel II, onderdeel A, onder punt 1, van het gewijzigd ontwerp (artikel 1A, eerste lid, onderdeel c, sub 2 van de LWb) gesproken over ‘winst die is ontstaan in het buitenland’. Dergelijke winst kan volgens de Raad echter niet zonder meer in de heffing worden betrokken. Buitenlandse winst kan uitsluitend in aanmerking worden genomen als zich in het buitenland een vaste inrichting, vaste vertegenwoordiging of vast middelpunt bevindt waaraan die winst is toe te rekenen. Dat is echter hier nu juist niet aan de orde want dat geval valt onder sub 1 van onderdeel c van het eerste lid van artikel 1A van de LWb. Het gaat bij de gevallen, bedoeld in sub 2 van het betreffende artikel, om situaties waar geen sprake is van een vaste inrichting, vaste vertegenwoordiging of vast middelpunt waaraan winst is toe te rekenen. Bedoeld wordt dan ook de winst die in Curaçao wordt behaald maar die samenhangt met aan het buitenland geleverde prestaties.

Volgens de Raad bestaat er onduidelijkheid met betrekking tot de vaststelling of het moet gaan om prestaties die alleen buiten Curaçao, dan wel die ook in Curaçao geleverd worden. De bepaling zoals die nu is geformuleerd, ziet ook op prestaties die in Curaçao worden geleverd. De Raad is er niet van overtuigd dat dit juist is aangezien dit tot een zeer ongelijke behandeling leidt ten opzichte van binnenlandse ondernemers en vanwege het feit dat dit een in internationaal opzicht onaanvaardbare invulling of uitbreiding van het territorialiteitsprincipe impliceert. Er worden dan immers zuivere binnenlandse winsten vrijgesteld. De vrijstelling dient derhalve beperkt te zijn tot levering van goederen en het verrichten van diensten aan niet-ingezetenen waarvan het feitelijk genot buiten Curaçao plaatsvindt.

De Raad acht het bovendien niet onaannemelijk dat indien de vrijstelling ook betrekking heeft op in Curaçao genoten diensten en levering van goederen, er sprake zou kunnen zijn van ringfencing. Zelfs als de vrijstelling beperkt blijft tot buiten Curaçao genoten diensten is het niet geheel ondenkbaar dat dit door de OESO wordt aangemerkt als ringfencing.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp van de derde nota van wijziging aan te passen.

Speur- en ontwikkelingsonderzoek (artikel II, onderdeel E)

Uit onderdeel E van artikel II van het gewijzigd ontwerp blijkt dat het BTP, in plaats van het Bureau Intellectueel Eigendom, belast zal worden met het verstrekken van de Verklaring. In het advies d.d. 5 oktober 2018 heeft de Raad geadviseerd over de verklaring, belangenverstrengeling en over de inhoud en invulling van de opgedragen taak in relatie tot de memorie van toelichting. Uit de memorie van toelichting behorende bij het ontwerp blijkt nog steeds niet wat de inhoud is van de werkzaamheden die thans door het BTP uitgevoerd dienen te worden en wat de inhoud is van de Verklaring en met welke werkzaamheden dit gepaard gaat. Tenslotte is niet duidelijk of het in het zesde lid van artikel 8A van de LWb bedoelde landsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter zake de Verklaring überhaupt opgesteld is en tegelijkertijd met de vaststelling en bekendmaking van de Landsverordening belastingherzieningen 2018 ook in werking zal treden.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande het ontwerp middels (het ontwerp van) de derde nota van wijziging aan te passen en in de toelichting op deze nota op het bovenstaande in te gaan. Ook wordt geadviseerd om zorg te dragen voor de tijdige totstandkoming van bovengenoemd landsbesluit, houdende algemene maatregelen.

Totale uitgaven (artikel II, onderdeel F, onder punt 3)

In artikel II, onderdeel F, onder punt 3, van het gewijzigd ontwerp wordt voorgesteld om een nieuw tiende lid in artikel 8B van de LWb te voegen. In dit artikellid wordt bepaald dat onder de totale uitgaven tevens de uitgaven vallen die gedaan worden ten aanzien van het internationaal uitbesteden aan gerelateerde partijen van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum, alsmede de acquisitiekosten van het overnemen van het kwalificerende immateriële activum. Het is niet duidelijk of de acquisitiekosten van het overnemen van het kwalificerende immateriële activum apart van de uitgaven die gedaan worden ten aanzien van het internationaal uitbesteden aan gerelateerde partijen van het voortbrengen van het kwalificerende immateriële activum begrepen moeten worden of dat deze acquisitiekosten onder de totale uitgaven vallen.

De Raad adviseert de regering met inachtneming van het bovenstaande de toelichting op de voorgestelde wijziging van artikel II van de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 in het ontwerp van de derde nota van wijziging aan te passen en zonodig de formulering van het voorgestelde tiende lid van artikel 8B van de LWb aan te scherpen.

Levering van goederen (artikel IV, punt 1)

In artikel 7, eerste lid, onderdeel p, van de Landsverordening omzetbelasting 1999 (hierna: Lob) is een vrijstelling opgenomen met betrekking tot de levering van goederen aan afnemers die niet in het heffingsgebied wonen of gevestigd zijn. In artikel III, onderdeel E, punt 1, van de Lv RPB is voornoemd artikelonderdeel van de Lob abusievelijk vervangen door een vrijstelling op de in het buitenland gerichte activiteiten van de Curaçaose Beleggingsvennootschap. Artikel III van de Lv RPB is, gelet op artikel XI, tweede lid, van laatstgenoemde landsverordening echter nog niet in werking getreden. Door artikel III van de Lv RPB in het voorgestelde artikel VI, onderdeel A, in samenhang met artikel VII, tweede lid, van het gewijzigd ontwerp met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2018 te laten vervallen is voornoemde omissie in feite hersteld. Het bepaalde in het huidige artikel 7, eerste lid, onderdeel p, van de Lob is dus ongewijzigd blijven gelden.

In punt 1 van artikel IV van het gewijzigd ontwerp wordt voorgesteld om onderdeel p van het eerste lid van artikel 7 van de Lob te wijzigen. Het is de Raad opgevallen dat door deze voorgestelde wijziging de tekst van laatstgenoemd artikelonderdeel van de Lob eensluidend zal zijn met de tekst van het huidige onderdeel p van het eerste lid van artikel 7 van de Lob. De Raad is van oordeel dat aangezien de tekst van genoemd artikelonderdeel van de Lob hetzelfde zal blijven, het voorgestelde in artikel IV, punt 1, van het gewijzigde ontwerp geen toegevoegde waarde zal hebben.

De Raad adviseert de regering om met inachtneming van het bovenstaande punt 1 van artikel IV van de ontwerplandsverordening belastingherzieningen 2018 in het ontwerp van de derde nota van wijziging te schrappen.

De plaatsing van de wijziging van Lv RPB
In artikel VI van het gewijzigd ontwerp wordt de Lv RPB gewijzigd. Deze voorgestelde wijzigingen hebben tot doel om omissies te herstellen. Verder worden in enkele landsverordeningen, die ook in de Lv RPB zijn gewijzigd, aanvullende wijzigingen aangebracht.
Om voornoemde reden adviseert de Raad de regering de voorgestelde wijzigingen in de Lv RPB als eerste in het ontwerp te vermelden door in het ontwerp van de derde nota van wijziging artikel VI tot artikel I te vernummeren.
 

De memorie van toelichting c.q. toelichting op de nota’s van wijziging

Artikel 7, eerste lid, onderdeel z, van de Lob

Middels de eerste nota van wijziging is de vrijstelling betreffende de diensten van onder andere advocaten, juridische- en beleggingsadviseurs geschrapt:

–     in het in artikel IV, onder punt 2, van het ontwerp voorgestelde (gewijzigde) artikel 7, eerste lid, onderdeel z, van de Lob (onderdeel D van de nota van wijziging); en

–     in artikel III, onderdeel E, punt 2 van de Lv RPB (onderdeel E van de nota van wijziging).

In de toelichting op de eerste nota van wijziging is aangegeven dat met deze wijzigingen de heffing van 3% omzetbelasting is komen te vervallen.

In onderdeel D van het ontwerp van de derde nota van wijziging is voornoemde vrijstelling opnieuw in de Lob opgenomen. In de toelichting op laatstgenoemd onderdeel is als reden hiervoor het volgende aangegeven. Aangezien de heffing van 3% is komen te vervallen, is het noodzakelijk de wetstekst van artikel 7, eerste lid, onderdelen p en z ongewijzigd te laten.

De Raad adviseert de regering het voorgestelde nader toe te lichten.

 

III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard

Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.

Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening niet bij de Staten in te dienen dan nadat met het vorenstaande rekening is gehouden

Willemstad, 10 december 2018

 

de Ondervoorzitter,                                                     de Secretaris,

 

____________________                                             _____________________

mevr. mr. L. M. Dindial                                                mevr. mr. C. M. Raphaëla

 

Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/42-18-LV

Het gewijzigd ontwerp heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.

Voetnoot 5
Voorgesteld wordt om in voetnoot 5 de zinsnede “P.B. 2018, no. …” te vervangen door “P.B. 2018, no. 59”.

Artikel I, onderdeel A
Voorgesteld wordt om het woord “waarvoor” te vervangen door “waarvan”.
 
Tevens wordt voorgesteld om tussen onderdeel A en onderdeel B van artikel I van het gewijzigd ontwerp ten behoeve van de leesbaarheid een blanco regel op te nemen.

Artikel I, onderdelen D, E, F en G
Het valt op dat in de onderdelen D, E, F en G respectievelijk de artikelen 59, 45, 49 en vervolgens 43 van de ALL worden gewijzigd. Voorgesteld wordt om de volgorde van vermelding van de voorgestelde wijzigingen in de ALL aan te passen door de onderdelen D, E, F en G te verwisselen in G, E, F en D.

Artikel II, onderdeel F, onder punt 1
Voorgesteld wordt om in de aanhef de zinsnede “worden twee leden twee en drie ingevoegd” te vervangen door “worden twee nieuwe leden twee en drie ingevoegd”.

Artikel II, onderdelen H en I
Voorgesteld wordt “van de Landsverordening op de winstbelasting 1940” te schrappen.

Artikel III, onderdeel D
Het valt op dat in onderdeel D de tekst van het artikelonderdeel zoals deze luidde in de eerste en tweede nota’s van wijziging is opgenomen in plaats van de tekst in het ontwerp van de derde nota van wijziging.

Artikel IV, onder punt 2
Het valt op dat in punt 2 het woord “alsmede” in de plaats is gekomen van het woord “en” in de tekst van het voorgestelde onderdeel z van het eerste lid van artikel 7 van de Lob zoals dit voorkomt in de tekst van hetzelfde artikelonderdeel in het ontwerp van de derde nota van wijziging.

Artikel VI, onderdeel D
In punten 1 en 2 worden respectievelijk “artikel I, onderdeel H” en “artikel I, onderdeel E” gewijzigd. Ten behoeve van de leesbaarheid wordt voorgesteld om deze twee onderdelen te verwisselen.

Artikel VII, tweede lid

Voorgesteld wordt in het tweede lid “werkt” te vervangen door “werken

 

[1] Lid mevr. mr. R. Sillé heeft zich met inachtneming van de “Gedragsregels van de Raad van Advies ter zake omgaan met tegenstrijdige belangen” verschoond van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming over de behandeling van het (concept)advies over de onderhavige ontwerplandsverordening.

[2] P.B. 2018, no. 33.

[3] Advies d.d. 28 november 2018 met zaaknummer 2018/053821.