Adviezen
RvA no. RA/44-11-LV
Uitgebracht op : 18/04/2012
Publicatie datum: 19/05/2014
Ontwerplandsverordening houdende vaststelling van regels ter bevordering van de openbare orde en ter bescherming van de gemeenschap (Landsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap)
(zaaknummer 2011/089732)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 27 december 2011 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 16 april 2012, bericht de Raad u als volgt.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
I. Algemene opmerkingen
1. De aangeboden ontwerptekst
De bij het adviesverzoek overgelegde ontwerptekst bevat kanttekeningen in de kantlijn op pagina’s 9 en 12.
In het advies van de Raad d.d. 14 april 2012, RvA no. RA/03-12-LV, met betrekking tot de ontwerplandsverordening tot wijziging van de Eilandsverordening Passagiersfaciliteitengelden 1988 en de Eilands-verordening landings- en parkeergelden, heeft de Raad erop gewezen dat het voorkomt dat de aan de Raad aangeboden teksten van ontwerpregelingen niet opgeschoond zijn maar aanduidingen en kanttekeningen bevatten.
De Raad vraagt wederom de aandacht van de regering hiervoor. De tekst die de regering ter advisering aan de Raad wil voorleggen moet ontdaan zijn van alle onnodige aanduidingen en kanttekeningen.
De Raad verzoekt de regering bij het aanhangig maken van een adviesverzoek bij de Raad met het vorenstaande rekening te houden.
2. Financieel advies en financiële paragraaf
Uit het adviesverzoek en de daarbij overgelegde stukken blijkt niet, dat met betrekking tot de nieuw voorgestelde regelgeving, advies is ingewonnen bij
de Minister van Financiën (Sector Financieel beleid en Begrotingsbeheer) op grond van artikel 10 van de Landsverordening comptabiliteit 2010. Ook is in de memorie van toelichting geen financiële paragraaf opgenomen zoals wordt voorgeschreven in artikel 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010. In de brieven van de Sector-directeur Algemene Zaken d.d. 1 december 2011 en 16 december 2011 (zaaknummer 2011/089732) is daar al op gewezen.
De Raad adviseert de regering om de artikelen 10 en 11 van de Landsverordening comptabiliteit 2010 alsnog in acht te nemen. Ten aanzien daarvan behoudt de Raad zich het recht voor om een aanvullend advies over het onderhavige ontwerp (“ontwerp”) en de memorie van toelichting uit te brengen.
3. Toetsing van het ontwerp
Bij de toetsing van het ontwerp heeft de Raad er rekening mee gehouden dat het ontwerp beoogt de per 10 oktober 2010 vervallen Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap (“EBOOBG”) zoveel als mogelijk vast te stellen zoals deze voorheen luidde (memorie van toelichting, tweede bladzijde, onder “2. Hoofdlijnen van het ontwerp”). Modernisering van deze regelgeving zal volgens de memorie van toelichting (tweede bladzijde) in een latere fase, direct na de vaststelling van de onderhavige landsverordening, plaatsvinden. De Raad is derhalve niet in detail ingegaan op de bepalingen die zijn overgenomen uit de EBOOBG, maar is voornamelijk nagegaan of deze strijdig zijn met de overige regelgeving van Curaçao en jurisprudentie.
II. Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
a. Definities in artikel 1, eerste lid, van het ontwerp
1°. Buitenlandse artiest (artikel 1, eerste lid, onderdeel c)
De Raad vindt de definiëring van “buitenlandse artiest” niet duidelijk. Naar de mening van de Raad zou deze beperkt moeten worden tot een bepaalde activiteit. Wanneer deze definitie wordt gelezen in samenhang met bijvoorbeeld artikel 47, eerste lid, van het ontwerp dan zou ook voor het leiden van een kerkdienst door een in het buitenland wonende pastor een evenementenvergunning moeten worden aangevraagd, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
De Raad adviseert de definitie van “buitenlandse artiest” in artikel 1 te herzien.
2°. Evenement (artikel 1, eerste lid, onderdeel e)
De definitie van “evenement” in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, in combinatie met artikel 45 van het ontwerp is naar het oordeel van de Raad te ruim. Daar vallen namelijk ook dans- en zangpartijen onder in onder andere hotels en restaurants, aangezien deze voor het publiek toegankelijk zijn. Hotels en restaurants beschikken normaliter over een hotel- of koffiehuisvergunning ingevolge artikel 10 respectievelijk artikel 11 van de Vergunningslandsverordening (P.B. 1963, no.28). In voornoemde vergunningen is voor het maken van muziek, het geven van vertoningen of andere verrichtingen ten vermake van het publiek, of het gelegenheid geven tot het dansen of voor het toelaten van dansen, veelal reeds toestemming verkregen ingevolge artikel 52 van de Vergunningslandsverordening.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting nader toe te lichten of het de bedoeling is dat voor dergelijke evenementen in de genoemde gelegenheden additioneel een evenementenvergunning is vereist. Indien dit niet het geval is dan adviseert de Raad het ontwerp op dit punt aan te passen.
3°. Bebouwde kom en stadsdistrict (artikel 1, eerste lid, onderdelen b en j)
De definitie van “stadsdistrict” in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het ontwerp, kwam niet voor in de EBOOBG, wel de definitie van “bebouwde kom”. Volgens de definitie worden onder “stadsdistrict” de binnenstad en omstreken begrepen. Het is de Raad niet duidelijk wat daar precies onder valt en hoe dit zich verhoudt tot de “bebouwde kom”.
Hoewel in de niet ondertekende brief d.d. 5 december 2011 (zaaknummer 2011/089732) van het Ministerie van Justitie, op pagina 4, staat dat de wetstekst is aangepast aan artikel 1, onderdeel e, van de Wegenverkeersverordening Curaçao 2000 (A.B. 2000, no. 54) (“WVV”), is het de vraag of in het ontwerp voor de vaststelling van de “bebouwde kom” wordt aangesloten bij de bebouwde kom zoals omschreven in het Eilandsbesluit bebouwde kom (A.B. 2008, no. 113). Dit blijkt niet uit artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het ontwerp. In de memorie van toelichting ontbreekt een nadere toelichting daarop. Ten aanzien hiervan wijst de Raad op het volgende.
De “bebouwde kom” gebaseerd op artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de EBOOBG, was vastgelegd in een tekening van de Dienst Ruimtelijke Ontwikkeling en Volkshuisvesting afdeling P.K.T., tekening no. 82-74 van 18 oktober 1982. De tekening behoort bij het Eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen van de 10de mei 1983 ter uitvoering van artikel 64 lid 1 sub b van de Eilandsverordening Bevordering Openbare Orde en Bescherming Gemeenschap (A.B. 1980, no. 19). De in die tekening als “bebouwde kom” aangemerkte gebieden verschillen grotendeels van de gebieden die als “bebouwde kom” voorkomen in het Eilandsbesluit bebouwde kom dat is gebaseerd op de WVV. De vaststelling van de “bebouwde kom” ingevolge de WVV is gedaan uit overwegingen van verkeersveiligheid. De Raad sluit niet uit dat de criteria die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de “bebouwde kom” ingevolge de onderhavige landsverordening andere kunnen zijn.
De Raad adviseert in de memorie van toelichting nader toe te lichten wat onder “stadsdistrict” wordt begrepen en aan te geven of er reeds een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bestaat waarin de bebouwde kom ingevolge dit artikelonderdeel is aangewezen, en zo ja, de omschrijving daarvan. Daarbij vraagt de Raad tevens de term “eerste district” in artikel 44, onderdeel e, van het ontwerp, toe te lichten. De Raad wijst erop, dat zolang de “bebouwde kom” niet bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, is aangewezen, er geen beroep kan worden gedaan op diverse bepalingen in het ontwerp, bijvoorbeeld op artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c.
b. Voorschriften door de Minister van Justitie vastgesteld (artikel 5 van het ontwerp)
De Raad adviseert artikel 5 aan te passen, in die zin dat betrokkenen niet alleen de voorschriften die door de Minister van Justitie zijn vastgesteld moeten naleven, maar alle voorschriften die bij of krachtens de onderhavige landsverordening zijn gegeven.
c. Optochten op de openbare weg en vergunningplicht (artikelen 6 en 48 van het ontwerp)
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het ontwerp is voor het houden van een optocht op de openbare weg een vergunning vereist van de Minister van Justitie.
De Raad wijst erop dat de Landsverordening Openbare Manifestaties (A.B. 2010, no. 87)(“LOM”) een regeling bevat terzake van de uitoefening van het recht tot vergadering en betoging als bedoeld in artikel 11 van de Staatsregeling van Curaçao. Artikel 4 van de LOM eist slechts een kennisgeving aan de Minister van Justitie voor het houden van vergaderingen en betogingen op een openbare plaats. In de memorie van toelichting bij de LOM (pagina 6, derde tekstblok) staat hierover het volgende: “Uitgaande van de vrijheid om te kunnen betogen is het passend om de betrokkenheid van de overheid te beperken tot een toetsing vooraf op basis van een melding van het voornemen om een betoging, vergadering of samenkomst te organiseren. De overheid, in de gedaante van de Minister van Justitie, zal de melding beoordelen aan de hand van de belangen die beperking van de uitoefening van de betrokken grondrechten rechtvaardigen.”.
Het eisen van een vergunning in het ontwerp voor het houden op de openbare weg van een optocht die moet worden gekwalificeerd als een “betoging” in de zin van de LOM, staat dan ook op gespannen voet met de LOM. Naar het oordeel van de Raad dient deze bepaling te worden herzien. Daarbij dient ook artikel 48 van het ontwerp te worden betrokken.
De Raad adviseert de artikelen 6 en 48 van het ontwerp te herzien met inachtneming van het bovenstaande.
d. Leeftijdcriterium (artikel 22 van het ontwerp)
Artikel 19, tweede lid, van de EBOOBG bepaalt dat hij, die opzicht van welke aard ook over een meisje beneden de zestien jaar uitoefent, verplicht is te zorgen dat zij niet vent. In het vergelijkbare artikel 22, tweede lid, van het ontwerp is dit veranderd in “minderjarigen”, dus zowel meisjes als jongens beneden de achttien jaar.
De Raad adviseert in artikel 22, tweede lid, van het ontwerp, de leeftijd van betrokkenen te houden op “beneden de zestien jaar”, gelijk aan de leeftijd, genoemd in het eerste lid van artikel 22.
e. De met “zondag” gelijk gestelde dagen (artikel 40 van het ontwerp)
In artikel 23 van de Arbeidsregeling 2000 (P.B. 2000, no. 67) is aangegeven welke dagen feestdagen zijn.
De Raad adviseert in artikel 40, eerste lid, onderdeel c, voor het bepalen van de dagen die met de zondag gelijk gesteld zijn, aan te sluiten bij genoemd artikel en het tweede lid te schrappen.
f. Van toepassing zijnde bepalingen in het “stadsdistrict” (onder andere artikel 42 van het ontwerp)
In diverse artikelen in het ontwerp zijn verboden opgenomen die slechts gelden in het “stadsdistrict”. De Raad wijst onder andere op de artikelen 14, eerste lid, 28, eerste lid, 40, 41 en 42 van het ontwerp. De Raad sluit niet uit dat de in genoemde artikelen gestelde verboden heden ten dage niet alleen zouden moeten gelden in het “stadsdistrict” maar ook in andere delen van Curaçao waaronder de “bebouwde kom”. De Raad denkt daarbij aan het in artikel 42 gestelde verbod om vuurwapens of windbuksen af te schieten, behoudens op schietbanen die voor die activiteiten vergunning hebben verkregen van de Minister van Justitie.
De Raad adviseert de in het ontwerp opgenomen verbodsbepalingen die slechts van toepassing zijn in het “stadsdistrict” te heroverwegen met inachtneming van het bovenstaande.
g. Verbod om zonder vergunning op de openbare weg te verschijnen in kleren van het andere geslacht (artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het ontwerp)
Artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel d, verbiedt onder meer het dragen van kleren van het andere geslacht op de openbare weg, zonder daartoe een vergunning te hebben verkregen. De Raad vraagt zich af of deze bepaling moet worden gehandhaafd.
De Raad adviseert de regering artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van het ontwerp te heroverwegen.
h. Bevoegdheid tot het vaststellen van beleid (artikelen 45, derde lid, en 46, vierde lid, van het ontwerp)
Conform het geldende bestuursrecht is een bestuursorgaan met betrekking tot een aan hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheid, altijd gerechtigd om beleid ter zake die bevoegdheid vast te stellen.
De Raad geeft in overweging de artikelen 45, derde lid en 46, vierde lid, van het ontwerp, als zijnde overbodig, te schrappen.
i. Evenementenvergunning (artikelen 45, 46 en 47 van het ontwerp)
1°. Evenementenvergunning algemeen
In de definitie van “evenementenvergunning” in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van het ontwerp staat dat deze een vergunning betreft die vereist is voor het houden van een evenement op grond van de artikelen 45, eerste lid, artikel 46, eerste lid, aanhef en sub a en artikel 47 van de onderhavige landsverordening. De Raad merkt op dat slechts in artikel 47 van het ontwerp is opgenomen dat betrokkene over een evenementenvergunning moet beschikken. Gezien de definitie van “evenementenvergunning” en de toelichting op de betreffende artikelen (memorie van toelichting, derde bladzijde) is het volgens de Raad de bedoeling deze eis ook te stellen in de artikelen 45 en 46 van het ontwerp, wat niet is gebeurd.
De Raad adviseert artikelen 45 en 46 te herzien met inachtneming van het bovenstaande.
2°. Evenementenvergunning voor buitenlandse artiesten
Met het introduceren van een evenementenvergunning voor buitenlandse artiesten in artikel 47 van het ontwerp, naast de evenementenvergunning van de artikelen 45 en 46, is bij de nadere invulling van “openbare orde, rust, veiligheid en bescherming van de gemeenschap” een onderscheid gemaakt naar vestigingsplaats van de artiesten die zullen optreden. De buitenlandse artiest zou gedurende de periode 1 december tot de dag voorafgaande aan aswoensdag, niet kunnen optreden op Curaçao, zelfs niet in lokaliteiten die beschikken over een vergunning op grond van de Vergunningslandsverordening (P.B. 1963, no. 28), zoals hotels, restaurants en cafe’s. De Raad is van oordeel dat hiermee een wezenlijk ander criterium wordt gehanteerd dan welke zou moeten volgen uit de behartiging van de hierboven genoemde belangen. De Raad vindt dat dit criterium geen verband houdt met “openbare orde, rust, veiligheid en bescherming van de gemeenschap”, maar op andere belangen ziet. Dit blijkt ook uit de toelichting op de tweede bladzijde van de memorie van toelichting onder “2. Hoofdlijnen van het ontwerp”.
In voornoemde memorie van toelichting (tweede bladzijde) wordt enerzijds gesteld dat er nieuwe regels moeten worden vastgesteld om de lokale artiesten te beschermen tegen buitenlandse concurrentie gedurende de drukke kerst-, eindejaars- en carnavalsperiode. Daarin staat verder het volgende: “De buitenlandse artiesten profiteren van de drukke periode terwijl zij in de stille periode (bedrijvigheid staat min of meer stil c.q. is nihil) buiten Curaçao gevestigd zijn en aldaar hun onderneming voeren. De Curaçaose artiest heeft gedurende de stille periode moeite om aan inkomsten te komen en zijn bedrijf draaiende te houden vanwege minder bedrijvigheid buiten genoemde periode. Het beschermen van het belang van de lokale artiest tegenover de buitenlandse is dusdanig verstrengeld met het economische belang van onze gemeenschap dat het eiland getroffen wordt in zijn algemeen belang namelijk het streven naar enige mate van welzijn en voorspoed onder zijn bevolking, de culturele bevordering van zijn eigen lokale artiesten en de bestrijding van de werkgelegenheid onder zijn burgers waardoor de Regering economische bescherming dient te bieden aan de lokale artiesten ter bevordering van het algemeen belang in zijn gemeenschap.”.
Uit deze motivering blijkt volgens de Raad dat de betreffende bepaling geen betrekking heeft op de bescherming van de belangen waar de onderhavige landsverordening voor staat, maar op de bescherming van de lokale arbeidsmarkt. Bescherming van de lokale arbeidsmarkt behoort naar de mening van de Raad niet tot de belangen die de onderhavige landsverordening dient te beschermen. Voorzieningen van die aard moeten worden opgenomen in regelingen betreffende – de bescherming van – de arbeidsmarkt.
Anderzijds wordt in de memorie van toelichting (tweede bladzijde) aangegeven dat evenementen tijdens bepaalde feestdagen beperkt moeten worden vanwege de hoge kosten voor het inzetten van het justitiële apparaat. Daarbij zou het aantal evenementen beperkt moeten worden zodat de kosten beheersbaar blijven waardoor de bescherming van de openbare orde, rust en veiligheid beter kan worden gewaarborgd (memorie van toelichting, tweede bladzijde). Volgens de Raad raakt dit aspect alle evenementen, dus met of zonder buitenlandse artiesten. Het komt de Raad voor dat er in dat geval van overheidswege eerder een maximum zou moeten worden gesteld aan het aantal te houden evenementen zonder daarbij onderscheid te maken naar vestigingsplaats van de artiesten. Het gaat er in de onderhavige landsverordening immers om dat een goed verloop van de openbare orde kan worden gegarandeerd. Het is voor de Raad overigens niet duidelijk hoe gehandeld zal worden wanneer een groep is samengesteld uit artiesten die op Curaçao wonen en artiesten die in het buitenland wonen.
De Raad adviseert artikel 47 van het ontwerp te heroverwegen met inachtneming van het bovenstaande.
j. Promotor (artikel 47, vierde lid, onderdeel g, van het ontwerp)
In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het ontwerp is de term “promotor” als volgt gedefinieerd: organisator van een evenement, tevens vergunningaanvrager. Gelet op de definiëring gaat de Raad ervan uit dat de organisator van een evenement steeds de vergunningaanvrager moet zijn, dus degene op wiens naam de vergunning wordt aangevraagd.
De term “promotor” komt in het ontwerp alleen voor in artikel 47, vierde lid, onderdelen a en g. In artikel 47 van het ontwerp is echter niet opgenomen dat alleen de promotor in aanmerking komt voor een evenementenvergunning. Als het ook de bedoeling is dat de promotor de enige is die in aanmerking kan komen voor de vergunningen van de artikelen 45, eerste lid, en 46, eerste lid, van het ontwerp, dan dient dit nog geregeld te worden in het ontwerp. De Raad kan uit het samenstel van bepalingen namelijk niet afleiden dat dit ook geldt voor de evenementenvergunningen van de artikelen 45, eerste lid, en 46, eerste lid, van het ontwerp.
De Raad adviseert om, met inachtneming van het bovenstaande, na te gaan of in het ontwerp duidelijk is gesteld dat slechts de organisator van een evenement in aanmerking komt voor de daartoe te verkrijgen (evenementen) vergunning.
k. Compensatie (artikel 47, vijfde lid, van het ontwerp)
In artikel 47, vijfde lid, van het ontwerp wordt bepaald dat betrokkene geen recht heeft op compensatie in welke vorm dan ook, indien de evenementenvergunning wordt geweigerd, ingetrokken of gewijzigd, op grond van de in het vierde lid van dat artikel vermelde gevallen. De Raad stelt vast dat er bijvoorbeeld geen recht op compensatie is wanneer de intrekking plaatsvindt vanwege gewijzigde inzichten met betrekking tot de bescherming van de belangen met het oog waarop het vereiste van de beschikking is gesteld, indien die zwaarder zouden wegen dan het belang van de aanvrager bij een ongewijzigde beschikking (artikel 47, vierde lid, onderdeel f).
In dit licht wijst de Raad op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (“Hof”), d.d. 25 januari 2011, HLAR 005/10 (LJN BQ0597). Het Hof overweegt daarin onder meer dat bestuursorganen in de rechtmatige uitoefening van hun bevoegdheden, ingevolge het rechtsbeginsel van gelijkheid van openbare lasten, gehouden zijn tot compensatie van onevenredige, buiten het normale maatschappelijke risico vallende en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkende, schade die is ontstaan in een door de uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid ontstane rechtsverhouding (uitspraak Hof, pagina 2, bij overweging 2.1.2.).
Uitsluiting van het recht op compensatie in welke vorm dan ook, zoals voorgesteld in artikel 47, vijfde lid, is naar het oordeel van de Raad niet in overeenstemming met genoemd rechtsbeginsel.
De Raad adviseert artikel 47, vijfde lid, van het ontwerp te heroverwegen met inachtneming van het bovenstaande.
l. Opsporingsbevoegdheid (artikel 74 van het ontwerp)
In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het ontwerp, is bepaald dat met “ambtenaren van politie” de opsporingsambtenaren van artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering (“WvSv”) worden bedoeld. Dit betekent dat ook de buitengewone agenten van politie opsporingsbevoegdheid hebben, voor zover zij daartoe zijn aangesteld (artikel 184, eerste lid, onderdeel c, van het WvSv).
De Raad constateert dat in het ontwerp geen buitengewone agenten zijn aangewezen die belast worden met de opsporing van de in de onderhavige landsverordening genoemde strafbare feiten. De Raad denkt daarbij aan de ambtenaren van Servisio di Kòntròl i Siguridat (SKS). De Raad vindt dat ook de ambtenaren van SKS opsporingsbevoegdheid zouden moeten krijgen met betrekking tot de strafbare feiten die genoemd zijn in de onderhavige landsverordening.
De Raad adviseert artikel 74 van het ontwerp te heroverwegen met inachtneming van het bovenstaande.
m. Delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister (artikel 77 van het ontwerp)
In artikel 77 van het ontwerp wordt het stellen van nadere regels ter uitvoering van de onderhavige landsverordening gedelegeerd aan de minister.
Ten eerste is de Raad van oordeel dat delegatie van regelgevende bevoegdheid aan een minister beperkt dient te zijn tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details van de regeling, voorschriften die dikwijls worden gewijzigd en dergelijke. Daarnaast is de Raad van oordeel dat delegatie van regelgevende bevoegdheid in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig moet worden begrensd. In dit geval is er in feite geen begrenzing opgenomen, bijvoorbeeld door de te regelen onderwerpen en de doeleinden waartoe van de delegatie gebruik mag worden gemaakt, in het ontwerp te vermelden.
In dit geval kan de minister, ter uitvoering van de onderhavige landsverordening, nadere regels stellen over welk onderwerp dan ook en is het niet beperkt tot voorschriften van administratieve en technische aard.
De Raad adviseert artikel 77 van het ontwerp te heroverwegen met inachtneming van het bovenstaande. Daarbij dient ook de mogelijkheid van het stellen van nadere regels bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, betrokken te worden.
III. Overige inhoudelijke opmerking
Legesverordening
In de Eilandsverordening leges, precariorechten en retributies Curaçao 1992 (“Legesverordening”) (A.B. 1992, no. 20) worden leges geheven voor uit te geven vergunningen ingevolge de EBOOBG. Voor een voorbeeld wijst de Raad op artikel 36 van de Legesverordening. Hierin staat onder andere dat aan de Afdeling Financiën leges ten bedrage van NAf. 50,– verschuldigd zijn voor een vergunning ingevolge artikel 37 sub a en c van de EBOOBG tot het gebruik van de openbare weg, tot het geven van muziek-, zang-, dans- en toneeluitvoeringen, daaronder begrepen het maken van muziek door middel van een geluidsversterker. De leges worden geheven voor vergunningen die zijn aangevraagd op grond van de vervallen EBOOBG. Om leges te kunnen heffen voor aanvragen om vergunningen ingevolge de onderhavige landsverordening dient een wettelijke grondslag te worden getroffen in de Legesverordening.
De Raad adviseert de Legesverordening aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
IV. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
Concluderend geeft de Raad van Advies de regering in overweging de ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 18 april 2012
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
________________ ______________________
mr. C. M. Grüning mevr. mr. C. M. Raphaëla
Zowel het ontwerp als de memorie van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
a. Het ontwerp
Algemeen
Op diverse plaatsen in het ontwerp komt de term “goed” of “goederen” of “onroerend goed” voor. De Raad wijst bijvoorbeeld op artikel 1, eerste lid, onderdeel d, artikel 4, en artikel 16, eerste en derde lid.
De Raad stelt voor deze termen respectievelijk te wijzigen in “zaak”, “zaken” en “onroerende zaak”, overeenkomstig de terminologie van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
De considerans
1. Ingevolge onderdeel 4 van het verbeterblad dat behoort bij de Eilandsverordening tot wijziging van de Algemene Politieverordening voor Curaçao 1952 (A.B. 1952, no. 3), is de citeertitel van laatstgenoemde verordening gewijzigd in “Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap”.
De Raad stelt voor de considerans aan te passen met inachtneming van het bovenstaande.
2. In de considerans dient het woord “ingetrokken” te worden vervangen door “vervallen”.
Artikel 1
1. In het eerste lid, onderdeel e, dient “elk” te worden vervangen door “elke”.
2. In het eerste lid, onderdeel f, dient de zinsnede “van deze landsverordening” te worden geschrapt.
3. In het eerste lid, onderdeel g, dient “pluimveegedierte” te worden vervangen door “pluimvee”.
Artikel 9
Voorgesteld wordt om in de derde en vijfde regel een maal de woordencombinatie “ambtenaar van” te schrappen.
Artikel 15
De Raad stelt voor in artikel 15, tweede lid, de zinsnede “ een onder e bedoeld voertuig of carosserie” te vervangen door “een in het eerste lid, onder e bedoeld voertuig of carosserie”.
Artikel 17
In aansluiting op de terminologie in artikel 44, onderdeel b, van het ontwerp, stelt de Raad voor in de eerste regel de “overheid” te vervangen door “de uitvoeringsorganisatie Openbare Werken”.
Artikel 18
De Raad stelt voor de zinsnede “artikelen 17 en 19” te vervangen door “artikelen 15 en 17”.
Artikel 16
De Raad stelt voor de in artikel 16, derde lid, onderdeel c, opgenomen overgangsbepaling op te nemen in paragraaf 6 “Slot- en overgangsbepalingen” van het ontwerp.
Artikel 22
Voorgesteld wordt om in artikel 22, tweede lid, de zinsnede “dat zij niet vent.” te vervangen door “dat hij of zij niet vent.”.
Artikel 25
De Raad stelt voor in artikel 25 “af te snoeien” te vervangen door “te snoeien”.
Artikel 28
Voorgesteld wordt om in het tweede lid na “strekkende” het woord “schriftelijke” in te voegen.
Artikel 32
De Raad stelt voor in artikel 32 vóór “openbare” het woord “als” in te voegen.
Artikel 33
De Raad stelt voor in artikel 33, eerste lid, onderdeel f, “artikel 440, 1° van het Wetboek van Strafrecht” te vervangen door “artikel 3:2 van het Wetboek van Strafrecht”.
Artikel 41
Voorgesteld wordt om in artikel 41, tweede lid, aanhef, de zinsnede “opgelaten te hebben” te vervangen door “in de lucht te hebben”.
Artikel 47
– De aanhef van het vierde lid in combinatie met de onderdelen a tot en met f dient ter wille van de leesbaarheid geherformuleerd te worden.
– In het vijfde lid dient de zinsnede “de in het vijfde lid vermelde gevallen” te worden vervangen door “de in het vierde lid vermelde gevallen”.
Artikel 50
Geadviseerd wordt in artikel 50, derde lid, de zinsnede “rechtspersoonlijkheid bezittende instellingen” in overeenstemming te brengen met de terminologie van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en deze te vervangen door “rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid”.
Artikel 57
De Raad adviseert in artikel 57, eerste lid, onderdeel c, het woord “tegen” in te voegen tussen “zijn” en “enig”.
Artikel 74
1. In artikel 1, eerste lid, onderdeel a is het begrip “ambtenaar van politie” gedefinieerd. De Raad stelt voor om in artikel 74, eerste lid, de zinsnede “De ambtenaren met het opsporen van overtredingen van deze landsverordening belast” te vervangen door “de ambtenaren van politie”.
2. De Raad stelt voor in de laatste volzin van artikel 74, tweede lid, tussen “die” en “de bewoners” het woord “ondanks” in te voegen.
Artikel 79
De Raad stelt voor artikel 79, eerste lid, in een apart artikel op te nemen.
Ondertekening van de onderhavige landsverordening
Blijkens het slotformulier wordt de onderhavige landsverordening ondertekend door de Minister van Justitie en medeondertekend door nog vier andere bewindspersonen. De Raad is van mening dat het aantal medeondertekenaars van een regeling zoveel als mogelijk beperkt moet worden. Een regeling dient slechts ondertekend te worden door de bewindspersoon of bewindspersonen die belast is of zijn met de behartiging van een belang dat de betrokken regeling beoogt te dienen. Ondertekening door een bewindspersoon die belast is met de behartiging van een belang dat bij de regeling slechts van ondergeschikte aard is, kan achterwege worden gelaten. Ondertekening van een regeling brengt namelijk de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding en de inhoud van de regeling tot uitdrukking.
De Raad stelt voor na te gaan of de in het ontwerp vermelde ministers in het slotformulier de onderhavige landsverordening (mede) dienen te ondertekenen.
b. De memorie van toelichting
Algemeen
Ingevolge onderdeel 4 van het verbeterblad dat behoort bij de Eilandsverordening tot wijziging van de Algemene Politieverordening voor Curaçao 1952 (A.B. 1952, no. 3), is de citeertitel van laatstgenoemde verordening gewijzigd in “Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap”.
Op verschillende plaatsen in de tekst wordt “Algemene Politieverordening Curaçao 1952“ gebruikt, in plaats van “Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap”. Voor een voorbeeld wijst de Raad op de eerste bladzijde, eerste en tweede tekstblok en op de derde bladzijde, onder “Artikel 5”.
De Raad stelt voor de betreffende teksten in de memorie van toelichting te veranderen van “Algemene Politieverordening Curaçao 1952” in “Eilandsverordening bevordering openbare orde en bescherming gemeenschap”.
Paginanummering
De Raad stelt voor de bladzijden van de memorie van toelichting te nummeren.
Tweede bladzijde
Onder paragraaf “2. Hoofdlijnen van het ontwerp” dient in regel 11 van het eerste tekstblok “het eiland” te worden vervangen door “het land” of door “Curaçao”.
Derde bladzijde
1. In het eerste tekstblok dient de zinsnede “artikel 47, eerste lid, artikel 48, eerste lid, aanhef en sub a, en artikel 49 van deze landsverordening” te worden vervangen door “artikel 45, eerste lid, artikel 46, eerste lid, aanhef en sub a, en artikel 47 van deze landsverordening”.
2. Het opschrift “Artikel 47, eerste lid, en artikel 48, eerste lid, aanhef en sub a, en artikel 49” dient te worden vervangen door “Artikel 45, eerste lid, en artikel 46, eerste lid, aanhef en sub a, en artikel 47”.
3. In het eerste tekstblok onder het hierboven bij onderdeel 2 genoemde opschrift, dient in de eerste regel “Artikel 47, eerste lid, en artikel 48, eerste lid, aanhef en sub a,” te worden vervangen door “artikel 45, eerste lid, artikel 46, eerste lid, aanhef en sub a”, en in de vijfde regel “Artikel 49” door “Artikel 47”.