no Download PDF Print

Adviezen

RvA no. RA/47-08-LV

Uitgebracht op : 10/02/2009
Publicatie datum: 10/02/2009

Ontwerp-Iandsverordening houdende regels ten aanzien van de besluitvorming in zaken betreffende de betrokkenheid van de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen in vennootschappen en stichtingen (Landsverordening corporate governance) (6195/RNA, DWJ' 08/587-a)

Met verwijzing naar uw spoedadviesverzoek d.d. 3 december 2008 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 2 februari 2009, bericht de Raad u als volgt.

De ontwerp-Iandsverordening houdende regels ten aanzien van de besluitvorming in zaken betreffende de betrokkenheid van de openbare rechtspersoon de Nederlandse Antillen in vennootschappen en stichtingen (Landsverordening corporate governance) strekt, volgens de considerans, er toe regels vast te stellen op het gebied van procedures voor vervreemding en verkrijging van aandelen in vennootschappen waarin de Nederlandse Antillen betrokken zijn, richtlijnen voor het dividendbeleid van vennootschappen waarin de Nederlandse Antillen betrokken zijn en procedures en eisen rond de benoeming en het ontslag van bestuurders van vennootschappen en stichtingen waarin de Nederlandse Antillen betrokken zijn en waarmee binnen dergelijke vennootschappen en stichtingen deugdelijk bestuur wordt bevorderd.

Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende memorie van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.

Inhoudelijke opmerkingen

Algemeen

De Raad heeft uit de bij het adviesverzoek gevoegde stukken afgeleid dat zowel het eilandgebied Curaçao als het eilandgebied Sint Maarten een eilandsverordening van gelijke strekking als de onderhavige ontwerplandsverordening tot stand dienen te brengen. De Raad is ervan op de hoogte dat er naar concordantie tussen het bepaalde in bedoelde eilandsverordeningen en de onderhavige landsverordening wordt gestreefd.

De Raad geeft de regering in overweging in het vervolgtraject van de wetgevingsprocedure over de onderhavige ontwerp-Iandsverordening – dus ook voor wat betreft hetgeen in dit advies is opgenomen- te trachten een en ander af te stemmen met de wetgevers van genoemde eilandgebieden.

Daarnaast is de Raad van mening dat de onderhavige ontwerp-landsverordening en memorie van toelichting toegankelijker kunnen worden gemaakt door consistentie te betrachten bij de gebruikte formuleringen en terminologie en een en ander zodanig te formuleren dat duidelijker is wat de reikwijdte is van de onderhavige ontwerplandsverordening. De Raad volstaat hier met het geven van enkele voorbeelden.

In artikel 1, onderdeel g, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening wordt het begrip "stichting" omschreven als een stichting waarvan de Gouverneur of de Minister beslist ter zake van de benoeming of het ontslag van één of meer bestuurders of van de wijziging van de statuten. Waar het wijzigingen van statuten betreft dient er dus ingevolge voornoemd artikel een daartoe strekkende beslissingsbevoegdheid van de regering (constitutionele Gouverneur of Minister) aanwezig te zijn. In onderdeel "2. Vennootschappen en stichtingen" onder het Hoofdstuk "I. Algemeen" van de memorie van toelichting (pagina 5) wordt naast voornoemde beslissingsbevoegdheid ook genoemd het kunnen uitoefenen van invloed op een voorgenomen statutenwijziging. Het gestelde in de memorie van toelichting is ruimer dan de wetstekst. In de memorie van toelichting worden verder geen voorbeelden gegeven van beïnvloedingsmogelijkheden waardoor duidelijk is wat de regering op het oog heeft.

Ook wordt in de artikelen 5, derde lid, laatste volzin, 6, derde lid, laatste volzin, 7, tweede lid, laatste volzin, 8, tweede lid, laatste volzin, 9, derde lid, laatste volzin, en 10, tweede lid, laatste volzin, bepaald wat de adviseur corporate governance in zijn advies dient aan te geven In artikel 6, derde lid, laatste volzin, wordt, in tegenstelling tot de overige genoemde artikelen, bepaald dat de adviseur corporate governance in zijn advies moet aangeven of het algemeen belang van de Nederlandse Antillen zich al dan niet tegen het voornemen om aandelen of certificaten van aandelen te verkrijgen verzet. Echter wordt op pagina 13 van de memorie van toelichting gesteld dat aan het advies van de adviseur corporate governance een motivering ten grondslag moet liggen, indien hij zwaarwegende bezwaren heeft tegen een voorgenomen verkrijging, vervreemding of bezwaring van aandelen of certificaten van aandelen.
Ingevolge de andere genoemde artikelen dient de adviseur corporate governance in zijn advies aan te geven of er al dan niet zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de in bedoelde artikelen voorgenomen beslissing.
Het is voor de Raad niet duidelijk in hoeverre de regering met het gebruik van het begrip "algemeen belang van de Nederlandse Antillen" iets anders heeft bedoeld dan het begrip "zwaarwegende bezwaren". De Raad beveelt de regering aan voor zover iets anders is bedoeld, daar ook duidelijker over te zijn in de memorie van toelichting. Indien de regering niet het gestelde in de vorige volzin voor ogen heeft, adviseert de Raad de regering in hogergenoemde artikelen uitsluitend het begrip "zwaarwegende bezwaren" te hanteren.

De Raad beveelt de regering aan de onderhavige ontwerp-Iandsverordening en memorie van toelichting aan een nader onderzoek te onderwerpen en waar nodig aan te passen.

Het ontwerp

De Raad constateert dat in de considerans de woorden "vennootschappen waarin de Nederlandse Antillen betrokken zijn" herhaalde malen wordt gebezigd. Dit is volgens de Raad overbodig. De considerans kan naar de mening van de Raad bondiger geformuleerd worden. De Raad adviseert de considerans beknopter te formuleren.

Artikel 1, onderdeel b
In artikel 1, onderdeel b, is een omschrijving opgenomen van het begrip "balansnormering". Volgens de Raad is het onderwerp balansnormering een heel moeilijk en erg subjectief onderwerp, waar financiers van mening over verschillen. De wijze waarop de balans genormeerd wordt hangt tevens af van het soort bedrijf, de eigen markt en vestiging van het bedrijf, reeds bestaande en bewezen economische bedrijvigheid of niet, de kwaliteit en ouderdom van apparatuur, de kwaliteit van instellingen, en nog zeer veel andere aspecten. Het onderwerp laat zich hierdoor moeilijk definiêren. Verder wordt door de betekenis die aan dit begrip in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening wordt gegeven slechts uitgegaan van de continuïteit van de vennootschap. De Raad is van mening dat voor de groei van een vennootschap de winstbestemming even belangrijk is als de continuneit van de betrokken vennootschap. De Raad vindt tevens dat het dividendbeleid door de betekenis die aan het begrip "balansnormering" in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening is toegekend, niet makkelijk en objectief bepaald kan worden.
De Raad vraagt zich af of het begrip "balansnormering" een bruikbaar begrip is om het dividendbeleid gestalte te geven en of de wetgever met het verplicht stellen van de vaststelling van een dividendbeleid zou kunnen volstaan.

Artikel 1, onderdeel c
Het verdient – uit het oogpunt van toegankelijkheid van de tekst van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening – aanbeveling om aan het begrip "bestuurder" omschreven in artikel 1, onderdeel c, aan te sluiten bij de betekenis die aan dit begrip wordt toegekend in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De raad van commissarissen heeft ingevolge artikel 2:19 tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek in elk geval tot taak toezicht te houden op de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken in een vennootschap. De leden van de raad van commissarissen zijn in de eerste plaats toezichthouders en geen bestuurders. De Raad is van mening dat de twee begrippen niet aan elkaar gelijk gesteld mogen worden. De Raad geeft de regering in overweging om het begrip "toezichthouders" afzonderlijk te omschrijven en overal waar in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening en de memorie van toelichting het begrip "bestuurders" gebezigd wordt waar nodig de woorden "en toezichthouders" toe of in te voegen.

Artikel 1, onderdeel g
De overheid kan invloed uitoefenen op besluitvorming in zaken betreffende de bestuurders van een stichting alsmede in zaken die het orgaan dat toezicht houdt op de stichting regardeert. De Raad beveelt de regering aan om in artikel 1, onderdeel g, tot uitdrukking te brengen dat een stichting mede als een stichting in de zin van de onderhavige landsverordening wordt aangemerkt indien de Gouverneur danwel de Minister de bevoegdheid tot benoeming van de leden van het orgaan dat op de stichting toezicht houdt toekomt.

Artikel 2
Het bepaalde in dit artikel is overbodig. Immers de besluitvormingen van de Raad van Ministers zijn er steeds mede op gericht dat bepalingen van wettelijke regelingen worden nageleefd. De Raad adviseert om artikel 2 uit de onderhavige ontwerp-Iandsverordening te schrappen.

Artikel 3
De Raad is de mening toegedaan dat de zinsnede uen, zo nodig, daarna aangepast" opgenomen in artikel 3, eerste lid, uit de onderhavige ontwerp-Iandsverordening geschrapt moet worden. De Landsoverheid heeft immers altijd ongeacht of het al dan niet in een wettelijke regeling is opgenomen de bevoegdheid om een landsbesluit naderhand aan te passen.

Voorts kan de Raad, uit hetgeen in de memorie van toelichting op pagina 6, tweede alinea, tweede volzin, wordt gesteld, opmaken dat artikel 3, eerste lid, van de onderhavige ontwerplandsverordening bedoeld is om een norm te stellen voor de Landsoverheid voor het volgen van de ontwikkelingen van de op het gebied van corporate governance internationaal aanvaarde normen. De Raad constateert echter dat de redactie van artikel 3 niet de verplichting op de Landsoverheid legt om de Code Corporate Governance verder te onderhouden conform de ontwikkelingen die op dat gebied internationaal aanvaard zijn. De Raad stelt aan de regering voor om de verplichting van de Landsoverheid om minimaal één keer per jaar te evalueren of de Code Corporate Governance aan de hand van hogergenoemde ontwikkelingen geactualiseerd dient te worden in de onderhavige ontwerplandsverordening op te nemen.

Bij de vaststelling van regels omtrent de Code Corporate Governance gaat het om de vaststelling van regels omtrent de wijze waarop door of namens de Landsoverheid dient te worden omgegaan met de sturingsinstrumenten die het privaatrecht in het bijzonder het vennootschapsrecht haar biedt. Alhoewel het hier gaat om de vaststelling van beleidsregels, die bij landsbesluit kunnen worden vastgesteld, acht de Raad het, uit een oogpunt van transparantie, van belang dat publicatie van dit landsbesluit in De Curaçaosche Courant geschiedt. De Raad stelt voor om een bepaling in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening op te nemen die genoemde publicatie voorschrijft.
De Raad beveelt de regering tevens aan om de participanten die namens de Landsoverheid direct betrokken zijn bij overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen en op wie de gedragsregels opgenomen in de Code Corporate Governance mede van toepassing zijn, een extra verplichting op te leggen om hun stakeholders op de hoogte te stellen van hun eigen verplichtingen die in de Code Corporate Governance opgenomen zijn.
Daarnaast is de Raad van mening dat er meerdere methoden zijn om meer bekendheid te geven aan de totstandkoming van het landsbesluit waarbij de regels omtrent de Code Corporate Governance is vastgesteld. De Raad geeft de regering in overweging om nader te onderzoeken hoe de regering van deze methoden gebruik zou kunnen maken.

Verder bepaalt artikel 3, derde lid, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening dat het jaarverslag van de vennootschap of stichting het jaarverslag betreft dat betrekking heeft op een boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2009. Genoemd artikellid is naar de mening van de Raad overbodig daar de inwerkingtredingsbepaling de inwerkingtreding van bepalingen van een regeling behoort te regelen. De Raad adviseert genoemd artikellid uit het ontwerp te schrappen.

Artikel 4
Indien de Landsoverheid een deskundige organisatie bij landsbesluit heeft aangewezen ter advisering van de Landsoverheid omtrent de toepassing van de in de Code Corporate Governance opgenomen bepalingen alsmede om de uitvoering van de daarbij behorende taken is het volgens de Raad vanzelfsprekend dat de Landsoverheid met die organisatie een schriftelijke overeenkomst aangaat. Volgens de Raad moet dit niet in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening worden opgenomen. Verder is het ook niet noodzakelijk om in deze ontwerp-Iandsverordening danwel in het landsbesluit, waarbij die organisatie als adviseur corporate govemance is aangewezen, te voorzien in het vervallen van het landsbesluit op het moment van beêindiging van voornoemde overeenkomst.
De Raad geeft de regering in overweging om in artikel 4, eerste lid, de eerste volzin aan te passen en de laatste volzin te schrappen. Het onderdeel "4. Adviseur corporate governance" van het Hoofdstuk "I. Algemeen" van de memorie van toelichting (pagina's 9 en 10) kan aangevuld worden met het gestelde in de laatste volzin van artikel 4, eerste lid.

Genoemd artikellid schrijft voor dat de adviseur corporate govemance een door hem op grond van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening uitgebracht advies binnen één week na het uitbrengen daarvan op de eigen website dient te plaatsen en ter inzage te leggen op het eigen kantoor. De Raad is van mening dat het door de adviseur corporate governance uitgebrachte advies eerst ter inzage dient te worden gelegd en vervolgens na een bepaalde termijn op de website geplaatst dient te worden.
De Raad adviseert artikel 4, derde lid, conform het vorenstaande aan te passen.

De Raad maakt uit artikel 4, derde lid, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening op dat de adviseur corporate govemance bij het openbaar maken van zijn advies de persoonlijke levenssfeer van degenen waarvan in het advies gegevens zijn opgenomen moet waarborgen en wel, behoudens die gegevens die noodzakelijk zijn voor een juist begrip van het advies.
De Raad meent uit genoemd artikellid te moeten begrijpen dat de adviseur corporate governance de persoonlijke levenssfeer van degenen waarvan in het advies gegevens zijn opgenomen niet behoeft te waarborgen als het om gegevens gaat die noodzakelijk zijn voor een juist begrip van dat advies. De Raad vraagt zich af of het vorenstaande wel in overeenstemming is met de in artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens limitatief opgesomde gevallen waarin een inbreuk op dat recht door het openbaar gezag gerechtvaardigd is.

De Raad is tevens van mening dat er behalve de beperking die hier is gelegd op de adviseur corporate governance ook nog wellicht andere beperkingen noodzakelijk zijn bijvoorbeeld, dat openbaarmaking van het advies van de adviseur corporate govemance achterwege dient te blijven indien andere belangen dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degenen waarvan in het advies gegevens zijn opgenomen zich tegen de openbaarmaking verzetten.
De Raad geeft de regering in overweging mede gelet op de criteria, genoemd in artikel 11, eerste lid, van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (P.S. 1996, no. 211), het toetsingskader van de adviseur corporate governance nader uit te werken.

In artikel 4, vierde lid, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening wordt een grondslag geschapen om bij landsbesluit de vergoeding vast te stellen die de adviseur corporate govemance aan een aanvrager van een kopie van een door de adviseur corporate govemance uitgebracht advies in rekening mag brengen. Aangezien een bepaling, waarin een vergoeding is vastgesteld, een algemeen verbindend voorschrift is, kan de vaststelling daarvan niet bij landsbesluit geschieden. De Raad geeft de regering in overweging om in artikel 4, vierde lid, laatste volzin, te bepalen dat de hoogte van de vergoeding op de voordracht van de Minister van Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen bij ministeriêle beschikking met algemene werking wordt vastgesteld.

De artikelen 5 tot en met 10
In de artikelen 5, vijfde lid, 6, vijfde lid, 7, vierde lid, 8, derde lid, 9, vijfde lid en 10, derde lid, is de meldingsplicht opgenomen van de minister, onder wiens verantwoordelijkheid een vennootschap of stichting valt, aan de adviseur corporate governance om van zijn advies af te wijken. De Raad acht het onwenselijk dat een Minister de vrijheid zou hebben om veelvuldig af te wijken van het advies van de adviseur corporate governance. De Raad kan zich voorstellen, tenzij het algemeen belang van de Nederlandse Antillen zich daartegen verzet, dat ook het antwoord van de minister op het advies van de adviseur corporate governance door de adviseur corporate governance op de website kan worden geplaatst.

Artikel 8
Om te garanderen dat gekwalificeerde personen in overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen als bestuurder of lid van het toezichthoudend orgaan bij die vennootschap of stichting worden benoemd of voor benoeming zullen worden voorgedragen, zal de adviseur corporate governance niet alleen moeten adviseren bij de vaststelling van de profielschets en procedureregels voor de functie van bestuurder of als of lid van het toezichthoudend orgaan bij die vennootschap of stichting, maar ook bij de aanpassing van die profielschets en procedureregels. Uit de memorie van toelichting volgt overigens dat het de bedoeling is dat de adviseur corporate governance ook terzake de aanpassing van de profielschets en procedureregels adviseert.
De Raad stelt voor om in artikel 8, eerste lid, eerste en tweede volzin, na het woord "vaststelling" de woorden "of aanpassing" in te voegen.

Artikel 9
Procedureregels en profielschets die in een overheidsvennootschap of overheidsstichting worden gehanteerd bij de benoeming of voordracht tot benoeming van bestuurders van die vennootschap of stichting of als lid van het toezichthoudend orgaan daarvan en de Code Corporate Governance zijn niet te kwalificeren als algemeen verbindende voorschriften maar als beleidsregels. De Raad stelt daarom voor om in artikel 9, tweede lid, het woord "regelgeving" te vervangen door het woord "regels".

Artikel 11
De Raad is van mening dat de citeertitel van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening aanleiding kan geven tot misverstand. Deze landsverordening beoogt immers geen regels te stellen omtrent corporate governance voor privaatrechtelijke rechtspersonen in het algemeen, maar om regels omtrent corporate governance te stellen voor overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen.
De Raad beveelt de regering aan om de citeertitel zodanig te formuleren dat de reikwijdte van de regeling in de citeertitel tot uitdrukking komt.

De memorie van toelichting

Op pagina 5, laatste alinea, en pagina 6, eerste alinea, van de memorie van toelichting is aangegeven dat de stichtingen die niet als overheidstichtingen in de zin van de onderhavige landsverordening kunnen worden aangemerkt van belang kunnen zijn voor de Landsoverheid omdat de Landsoverheid aan hen subsidie verstrekt. Gesteld wordt dat de Landsoverheid in de met deze stichtingen af te sluiten zorgcontracten of in het kader van de te stellen subsidievoorwaarden of te sluiten zorgcontract zal moeten regelen dat er binnen deze stichtingen sprake is van goed bestuur. Volgens de Raad beschikt de Landsoverheid ook jegens gesubsidieerde particuliere stichtingen vaak over een behoorlijke mate van contractuele invloed. De Raad vindt dat een gedragsnorm voor de Landsoverheid in het leven dient te worden geroepen ter zake van de incorporatie van de Code Corporate Governance in genoemde stichtingen. Dit zal dan langs contractuele weg moeten geschieden. De Raad geeft de regering in overweging om na te gaan hoe de Landsoverheid verplicht zou kunnen worden gesteld om te bewerkstelligen dat in genoemde stichtingen de Code Corporate Governance wordt toegepast.

Zoals aangegeven in onderdeel "3. Code Corporate Governance" van het algemeen deel van de memorie van toelichting is de Code Corporate Governance een belangrijk element van de onderhavige landsverordening. De Raad juicht toe dat in artikel 3, eerste lid, van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening aan de regering de bevoegdheid is gedelegeerd om bij landsbesluit een Code Corporate Governance vast te stellen. De beleidsregels, vervat in de nog vast te stellen Code Corporate Governance, zullen er toe leiden dat deugdelijk bestuur bij de overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen wordt bevorderd. De Raad is echter van mening dat de opgestelde concept-Code Corporate Governance, die bij het adviesverzoek is gevoegd, te gedetailleerd is en voor sommige overheidsvennootschappen en overheidsstichtingen een zware last zal betekenen voor de bedrijfsvoering. De Raad geeft de regering in overweging dit aspect nader te bezien. Op pagina 7, laatste alinea, en pagina 8, eerste alinea, van de memorie van toelichting wordt aangegeven wat in de Code Corporate Governance als uitgangspunt dient te gelden voor zowel de structuur van een vennootschap als die van een stichting. De Raad is van mening dat voor zover dit een begrenzing van de bevoegdheid van de regering behelst om bij landsbesluit regels ten aanzien van een Code Corporate Governance vast te stellen deze begrenzing in de wet zelf geregeld dient te worden.
De Raad geeft de regering in overweging om voor zover sprake is van een begrenzing van de bevoegdheid van de regering om regels inzake een Code Corporate Governance bij landsbesluit vast te stellen dit in de wet op te nemen.

In de tweede alinea in het onderdeel "4. Adviseur corporate governance" van het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt ingegaan op de rol van de adviseur corporate governance in de onderhavige ontwerp-Iandsverordening. De Raad vindt dat in dit onderdeel van de memorie van toelichting nader dient te worden ingegaan op de kwalificaties waarover de adviseur corporate governance dient te beschikken. De vereisten dat de adviseur corporate governance een onafhankelijke deskundige organisatie is en deskundig is op het gebied van corporate governance, zijn volgens de Raad te ruim. Op grond van de in de memorie van toelichting genoemde vereisten kan bijvoorbeeld een particulier raadgevend juridisch kantoor of (een deel van) een universiteit ook als de adviseur corporate governance door de regering worden aangewezen.

De Raad beveelt de regering aan hierop in de memorie van toelichting nader in te gaan.

Op pagina 13, laatste alinea, laatste zin, van de memorie van toelichting wordt bepaald wat er onder een bedrijf van openbaar nut dient te worden verstaan. Volgens de Raad behoort de betekenis die gegeven wordt aan genoemd begrip in de onderhavige ontwerplandsverordening en niet in de memorie van toelichting te worden opgenomen. De Raad stelt aan de regering voor om de omschrijving van genoemd begrip in artikel 1 van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening op te nemen.

In de laatste alinea van de toelichting op artikel 12 op pagina 16 is aangegeven dat de onderhavige ontwerp-Iandsverordening een tijdelijk karakter heeft en dat deze geldig zal zijn tot aan het moment waarop de wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de vorming van de landen Curaçao en Sint Maarten ingaat. Alle ontwerpregelingen die op landsniveau in de periode vóór de staatkundige hervorming van de Nederlandse Antillen in werking treden zijn tijdelijk van aard. De Raad vindt deze alinea overbodig en stelt voor om deze alinea uit de onderhavige ontwerp-Iandsverordening te schrappen.

Wetstechnische en redactionele opmerkingen

De Raad acht het gewenst een aantal opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard ten aanzien van de onderhavige ontwerp-Iandsverordening en de daarbij behorende memorie van toelichting te maken. Deze opmerkingen zijn niet uitputtend. De Raad geeft de regering dan ook in overweging de onderhavige ontwerplandsverordening en de daarbij behorende memorie van toelichting aan een nader onderzoek te onderwerpen om overige onvolkomenheden van wetstechnische en redactionele aard te herstellen.

De Raad geeft de regering in overweging in ieder geval de volgende wijzigingen aan te brengen.

Het ontwerp

De Raad geeft de regering in overweging om in de eerste volzin van artikel 4, tweede lid, achter het woord "bepaald" het onbepaald lidwoord "een" te vervangen door het lidwoord "de". Voorts vindt de Raad dat dit artikellid bondig geformuleerd kan worden. De Raad stelt voor artikel 4, tweede lid, als volgt te doen luiden: Onverminderd het bepaalde in de overige bepalingen in deze landsverordening adviseert de adviseur corporate governance de Minister op diens verzoek danwel uit eigen beweging over de toepassing van de in de Code Corporate Governance en in deze landsverordening opgenomen bepalingen.

In de artikelen 5 tot en met 10 gaat het om regels met een vergelijkbare zinopbouw . Echter wordt er in genoemde artikelen verschillende zinsconstructies gebruikt. In artikel 6, derde lid, tweede volzin, wordt bijvoorbeeld het volgende bepaald: in het advies geeft de adviseur corporate governance aan of het algemeen belang van de Nederlandse Antillen zich al dan niet verzet tegen de voorgenomen verkrijging. Daarentegen bepalen de artikelen 8 en 9, derde lid, tweede volzin, het volgende: in het advies geeft de adviseur corporate governance gemotiveerd aan of er al dan niet zwaarwegende bezwaren zijn tegen het gemelde voornemen.

De Raad beveelt de regering aan om bij het formuleren van regels met een vergelijkbare zinopbouw omwille van de eenvormigheid zoveel mogelijk dezelfde zinsconstructies te gebruiken. De Raad adviseert de regering – gelet op het gestelde door de Raad in het onderdeel "Algemeen" – om in de artikelen 5, derde lid, laatste volzin, 6, derde lid, laatste volzin, 7, tweede lid, laatste volzin, 8, tweede lid, laatste volzin, 9, derde lid, laatste volzin, en 10, tweede lid, laatste volzin, het begrip "zwaarwegende bezwaren" te gebruiken voor zover de regering met dat begrip niet iets anders heeft bedoeld dan met het begrip "algemeen belang van de Nederlandse Antillen".

De Raad geeft de regering in overweging bij de formulering van de inwerkingtredingsbepaling in artikel 12, in het bijzonder de zinsnede 'waarin het wordt geplaatst", aan te sluiten bij artikel 23 van de Staatsregeling van de Nederlandse Antillen. De memorie van toelichting

Ten aanzien van de memorie van toelichting wenst de Raad de navolgende opmerkingen te maken.

Op pagina 5, tweede alinea, laatste volzin, van de memorie van toelichting dient het woord "derde" vervangen te worden door het woord "tussenpersoon". Genoemde aanpassing dient tevens te worden aangebracht op pagina 5, derde alinea, derde volzin, van de memorie van toelichting.

De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.

Concluderend geeft de Raad de regering in overweging de onderhavige ontwerplandsverordening bij de Staten in te dienen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.

Willemstad, 10 februari 2009