Adviezen
RvA no. RA/49-08-LB
Uitgebracht op : 04/11/2009
Publicatie datum: 28/06/2011
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 18 november 2008 om het oordeel van de Raad van Advies inzake bovengenoemd onderwerp en de behandeling hiervan in de vergadering van de Raad van Advies d.d. 2 november 2009, bericht de Raad u als volgt.
Het onderhavige ontwerp-landsbesluit, houdende algemene maatregelen, met betrekking tot de verstrekking van dienstkleding voor het pedagogisch personeel en de portier-nachtwaker bij het Gouvernements Opvoedingsgesticht strekt, volgens de considerans, ertoe ter uitvoering van artikel 64 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht (P.B. 1964, no. 159) regels inzake het verstrekken van dienstkleding voor ambtenaren bij het Gouvernements Opvoedingsgesticht vast te stellen.
Bestudering van het onderhavige ontwerp en de bijbehorende nota van toelichting alsmede de overige bij het adviesverzoek gevoegde stukken geeft de Raad aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen.
Inhoudelijke opmerkingen
Het ontwerp
De considerans
De Raad is van oordeel dat de redactie van de considerans door het hanteren van de term “ambtenaren” de indruk wekt dat het onderhavige ontwerp-landsbesluit, houdende algemene maatregelen (“het ontwerp”) op alle ambtenaren van het Gouvernements Opvoedingsgesticht van toepassing is. De Raad merkt op dat het ontwerp slechts van toepassing is op het pedagogisch personeel en de portier-nachtwaker van het Gouvernements Opvoedingsgesticht.
De Raad stelt voor de considerans aan te passen.
Artikel 1
Ingevolge artikel 1, eerste en tweede lid, van het ontwerp dient jaarlijks een hoeveelheid kleding en schoeisel aan het personeel, bedoeld in genoemde artikelleden, te worden verstrekt.
De Raad merkt op dat in artikel 1 van het ontwerp geen voorziening is getroffen voor het geval genoemd personeel niet aan het begin van een bepaald dienstjaar in dienst is getreden van danwel gedurende een groot gedeelte van een bepaald dienstjaar wegens buitengewoon verlof, ziekte of andere bijzondere omstandigheden niet in staat is geweest dienst te verrichten ten behoeve van het Gouvernements Opvoedingsgesticht. De Raad is van mening dat genoemd personeel in een dergelijk geval geen aanspraak kan maken op de verstrekking van dezelfde hoeveelheid kleding en schoeisel als het personeel dat gedurende een compleet dienstjaar wel dienst heeft verricht. Ook de eventueel te betalen compensatie dient naar de mening van de Raad in een dergelijk geval naar evenredigheid van de verrichte dienst in een bepaald dienstjaar verminderd te worden.
De Raad adviseert in het ontwerp een voorziening te treffen voor de gevallen zoals hiervoor genoemd.
De Raad merkt voorts op dat in het ontwerp geen regeling is getroffen over het model, de samenstelling en de kleur van de in artikel 1 omschreven dienstkleding en schoeisel. De Raad stelt voor in het ontwerp een bepaling op te nemen die de Directeur van het Gouvernements Opvoedingsgesticht de bevoegdheid geeft het model, de samenstelling en de kleur van de in artikel 1 omschreven dienstkleding en schoeisel vast te stellen.
Artikel 3
Ingevolge het voorgestelde artikel 3 is het personeel, bedoeld in artikel 1, verplicht de in dat artikel genoemde dienstkleding bij het verlaten van de dienst bij het magazijn van het Gouvernements Opvoedingsgesticht in te leveren. De Raad meent dat het personeel, bedoeld in artikel 1, niet alleen bij het verlaten van de dienst maar ook bij een verandering van functie verplicht dient te worden om de dienstkleding in te leveren.
De Raad geeft de regering in overweging artikel 3 dienovereenkomstig aan te vullen.
Voorts mist de Raad in het ontwerp een bepaling die het personeel, bedoeld in artikel 1, verbiedt om de in genoemd artikel omschreven kleding en schoeisel bij andere werkzaamheden dan waarvoor verstrekt, te gebruiken danwel door anderen te laten gebruiken, te vervreemden of daarin aangebrachte merktekens van het Gouvernements Opvoedingsgesticht te wijzigen of te verwijderen.
De Raad geeft de regering in overweging een dergelijke bepaling in het ontwerp op te nemen.
Memorie van toelichting
Onder het onderdeel “I. Algemeen”, tweede tekstblok, staat vermeld dat het ontwerp ertoe strekt de regeling van het verstrekken van dienstkleding aan te doen sluiten op de praktijk vanaf 1966 tot heden. Dit is volgens de Raad niet in overeenstemming met artikel 5 van het ontwerp dat beoogt het ontwerp terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2003. Ook uit de brief van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken d.d. 4 oktober 2007, kenmerk DWJ’04/847-d, kan de Raad opmaken dat het in de bedoeling ligt het ontwerp terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2003. Dit is de periode vanaf wanneer het lekenpersoneel oftewel de assistent-groepsleiders feitelijk geen werkkleding meer hebben gekregen hoewel zij er recht op hadden, omdat zij dezelfde pedagogische werkzaamheden verrichtten als het toenmalige religieuze personeel.
De Raad geeft de regering in overweging in de nota van toelichting te vermelden dat het ontwerp terug werkt tot en met 1 januari 2003. Ook moet in de nota van toelichting worden gemotiveerd waarom aan het ontwerp terugwerkende kracht tot en met voornoemd tijdstip wordt verleend.
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Zowel het ontwerp als de nota van toelichting geeft de Raad aanleiding tot het maken van wetstechnische en redactionele opmerkingen.
Het ontwerp
Citeertitel
De Raad constateert dat in het ontwerp geen citeertitel is opgenomen.
De Raad geeft de regering in overweging het ontwerp van een citeertitel te voorzien welke ook in het opschrift van het ontwerp dient te worden vermeld.
Artikel 1
In artikel 1, eerste lid, eerste volzin, dienen tussen het woord “personeel” en het woord “van” de woorden “in dienst” te worden ingevoegd. In artikel 1, tweede lid, dienen ook tussen het woord “portier-nachtwaker” en het woord “wordt” de woorden “in dienst van het Gouvernements Opvoedingsgesticht” te worden ingevoegd.
De nota van toelichting
Onder “I. Algemeen”, eerste tekstblok, laatste zin, worden de woorden “Hiermee wordt een onderscheid gemaakt” gebruikt. Voor de Raad is het niet duidelijk welk onderscheid hier bedoeld wordt.
De Raad adviseert in de nota van toelichting duidelijk te vermelden welke onderscheid hier bedoeld wordt.
De Raad heeft voor het overige geen opmerkingen.
Concluderend geeft de Raad de regering in overweging het onderhavige ontwerp-landsbesluit vast te stellen, nadat met vorenstaande opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Willemstad, 4 november 2009
de Ondervoorzitter, de Plv. Secretaris,
_____________________ _______________
Prof mr. F.B.M. Kunneman mr. E.F. Davelaar