Adviezen
RvA no. RA/05-22-LB: Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 48b, zevende lid, en artikel 48k, tweede lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (Landsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen)
Uitgebracht op : 31/03/2022
Publicatie datum: 10/05/2022
Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 48b, zevende lid, en artikel 48k, tweede lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (Landsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen)
(zaaknummer 2020/017877)
Ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, ter uitvoering van artikel 48b, zevende lid, en artikel 48k, tweede lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (Landsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen)
(zaaknummer 2020/017877)
Advies: Met verwijzing naar uw adviesverzoek d.d. 18 maart 2022 om het oordeel van de Raad van Advies [1] inzake bovengenoemd onderwerp en naar aanleiding van de behandeling hiervan op 9 mei 2022, bericht de Raad u als volgt.
I. Algemeen
- Algemeen beleidskader ten aanzien van op te leggen sancties aan de financiële instellingen waar de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten toezicht op uitoefent
De Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank) oefent toezicht uit op financiële instellingen (hierna: de financiële sector) op grond van diverse toezichtlandsverordeningen. De Raad heeft d.d. 31 maart 2022 vier ontwerplandsbesluiten, houdende algemene maatregelen (hierna: de ontwerpen), ontvangen ter beoordeling en advisering. De ontwerpen regelen de maximale hoogte van op te leggen dwangsommen voor de desbetreffende financiële instellingen en tevens de hoogte en wijze van bepaling van bestuurlijke boetes voor die instellingen.[2] In de ontwerpen zijn keuzes gemaakt voor het opleggen van de bestuurlijke sancties, onder andere over de wijze waarop de bestuurlijke boete wordt vastgesteld.
De Bank oefent behalve op de in voetnoot 1 bedoelde instellingen, ook toezicht uit op effectenbeurzen, het trustwezen en op beleggingsinstellingen en administrateurs.[3] Met betrekking tot de laatstgenoemde financiële instellingen heeft de Raad nog geen vergelijkbare ontwerplandsbesluiten ontvangen om over te adviseren en om na te gaan wat de onderlinge samenhang is met de ontwerpen. Uit de stukken die zijn gevoegd bij de ontwerpen kan in ieder geval niet worden opgemaakt dat de regering een algemeen beleidskader heeft vastgesteld voor het opleggen van sancties aan de financiële instellingen.
De Raad adviseert de regering in de nota van toelichting bij het voorliggende ontwerplandsbesluit (hierna: de nota van toelichting) aan te geven of er een algemeen beleidskader bestaat voor het opleggen van sancties aan de financiële sector en als dat het geval is dit in de nota van toelichting op te nemen.
- Het bestuurlijke boetestelsel en het gehanteerde draagkrachtbeginsel
a. Inleiding
Bij het bepalen van een bestuurlijke boete moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel. Tegen die achtergrond is het de Raad opgevallen dat in de bestuurlijke boetestelsels die zijn opgenomen in de ontwerpen, een gedifferentieerd boetesysteem naar draagkracht wordt gehanteerd. Om een bestuurlijke boete te bepalen is ervoor gekozen een aan een tariefnummer verbonden boetebedrag te vermenigvuldigen met een draagkrachtfactor. Hiermee is de ‘draagkrachtfactor’ voor bestuurlijke boetes geïntroduceerd in de regelgeving voor de financiële sector van Curaçao. Hoewel gediscussieerd kan worden over de vraag of de delegatiegrondslag voor het vaststellen van de ontwerpen ook omvat het introduceren van de draagkrachtfactor, staat de Raad niet afwijzend tegenover een dergelijke factor. De Raad brengt ten aanzien van het hanteren van een draagkrachtfactor in de boetestelsels het volgende onder de aandacht.
b. Mogelijke andere varianten voor het inrichten van het bestuurlijke boetestelsel met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel
Voor het bepalen van bestuurlijke boetes zijn er varianten mogelijk waarbij het evenredigheidsbeginsel op een andere manier wordt ingevuld dan het hanteren van een draagkrachtfactor. Een voorbeeld is het hanteren van gefixeerde boetebedragen per overtreding, met de mogelijkheid tot matiging per geval bij de oplegging van de boete of in het kader van de beoordeling van de boete op grond van de Landsverordening administratieve rechtspraak. Op grond van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vereist artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden immers, dat de verhouding tussen de zwaarte van de sanctie en de ernst van de gedraging evenredig is en dat de rechter de aan hem voorgelegde sanctie steeds ‘vol’ kan toetsen.
De Raad adviseert de regering nader in de nota van toelichting bij het voorliggende ontwerp (hierna: het ontwerp) te motiveren om welke redenen de draagkrachtfactor in het ontwerp mede invulling geeft aan het evenredigheidsbeginsel en niet is gekozen voor een andere invulling van dit beginsel.
c. Het ontbreken van een uniforme wijze van vaststelling van de draagkrachtfactor
In de nota van toelichting zal alsnog uitgelegd moeten worden waarom de draagkrachtfactor in de ontwerpen niet op uniforme wijze wordt vastgesteld. De Raad constateert dat de vaststelling van de draagkrachtfactor op verschillende wijze gebeurt, te weten:
- in het ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen gebeurt dit op basis van het ‘balanstotaal’ van de overtreder’ (artikel 4, tweede lid);
- in het ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes verzekeringsbedrijf en natura-uitvaartverzekeraar gebeurt dit op basis van het ‘premie-inkomen’ van de overtreder (artikel 4, tweede lid);
- in het ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes geldtransactiekantoren gebeurt dit op basis van de ‘bruto-opbrengst van de overtreder’ (artikel 3, tweede lid);
- in het ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes assurantiebemiddelingsbedrijf gebeurt dit op basis van de ‘provisie van de overtreder’ (artikel 3, tweede lid).
Ervan uitgaande dat de op te leggen bestuurlijke boete evenredig moet zijn aan de financiële positie van de overtreder, mist de Raad een voldragen onderbouwing voor de keuze van de verschillende ‘vermogens’ c.q. inkomstenbronnen die het voorwerp zijn voor het bepalen van de draagkracht. Dit kan tot gevolg hebben dat de werking van het draagkrachtbeginsel in de diverse ontwerpen, ongelijk is. De Raad vindt dat er zoveel mogelijk uniformiteit betracht moet worden bij het bepalen van de draagkrachtfactor om ongerechtvaardigde verschillen binnen de financiële sector te voorkomen.
De Raad adviseert de regering de introductie van het toepassen van een draagkrachtfactor in de nota van toelichting te motiveren en aan te geven om welke redenen daar de voorkeur aan wordt gegeven boven gefixeerde boetebedragen waarbij de mogelijkheid bestaat tot matiging. Tevens wordt geadviseerd in de nota van toelichting aan te geven om welke reden er geen uniformiteit is over de wijze waarop de draagkrachtfactor in de ontwerpen wordt vastgesteld.
d. Afstemming hoogte bestuurlijke boete op de hoogte van de strafrechtelijke boete
Omdat voor de overtreding van bepaalde voorschriften van de ontwerpen zowel een bestuursrechtelijke – als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd, dienen de bestuurlijke- en strafrechtelijke boete (beide punitieve sancties) zoveel mogelijk op elkaar te worden afgestemd. Een voorbeeld hiervan is, dat bij overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (hierna: de Ltbk) zowel een bestuursrechtelijke – als een strafrechtelijke boete kan worden opgelegd op grond van artikel 48k, eerste lid, respectievelijk artikel 50, eerste lid, van de Ltbk. De hoogte van de bestuurlijke boete moet zijn afgestemd op de hoogte van de strafrechtelijke boete. Een indicatie daarvoor is overigens te vinden in artikel 48k, tweede lid, laatste zin, van de Ltbk. Dat artikellid bepaalt onder meer dat de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 1:54, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht bedraagt. De Raad is van mening dat deze twee boetesystemen op elkaar dienen te worden afgestemd. Met de introductie van het draagkrachtbeginsel in het bestuurlijke boetestelsel wordt echter een boetebepalingssysteem gevolgd dat anders is dan het strafrechtelijke boetebepalingssysteem. Het is voor de Raad niet duidelijk of deze boetebepalingssystemen op elkaar kunnen worden afgestemd.
De Raad adviseert de regering in de nota van toelichting op het bovenstaande in te gaan.
e. Evaluatie van het opleggen van bestuurlijke boetes
De vraag naar de evenredigheid van bestuurlijke boetes is steeds vaker in Nederland onderwerp van juridisch- en maatschappelijk debat. Het gaat dan niet alleen om de evenredigheid in relatie tot de (gepercipieerde) ernst van de overtreding als zodanig, maar ook afgezet tegen de individuele omstandigheden van het geval. De zogeheten ‘wettelijk gefixeerde boetestelsels’ worden in de rechtspraak in Nederland kritisch tegen het licht gehouden. Dit terwijl het bestuursorgaan en de rechter dan, in beginsel, gehouden zijn deze toe te passen. Immers, de wetgever heeft al de afweging gemaakt welke boete voor een bepaalde overtreding als evenredig heeft te gelden.[4] Het verschil tussen een wel en niet wettelijk gefixeerd boetestelsel is de laatste jaren vervaagd, ten gevolge van de ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak in Nederland: ook bij een gefixeerde boete beoordeelt de bestuursrechter of deze in het concrete geval passend en geboden is.[5]
De Raad adviseert de regering op termijn – de toepassing van – de diverse boetestelsels die gelden voor de financiële sector te evalueren met het oog op uniformering van deze stelsels.
- Het begrip ‘leidinggever(s) of opdrachtgever(s)’ in de nota van toelichting
In de nota van toelichting komt op diverse plaatsen het begrip ‘leidinggever(s) of opdrachtgever(s)’ voor, al dan niet met aanhalingstekens. Zie onder andere pagina 7, tweede en derde tekstblok, pagina 12, tweede en laatste tekstblok en pagina 13, derde en vierde tekstblok. Op pagina 12, tweede tekstblok, staat onder meer dat de van overeenkomstige toepassingverklaring van artikel 1:127 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) inhoudt dat de last onder dwangsom en de bestuurlijke boete ook aan de leidinggever of opdrachtgever van die instelling of aan die instelling en leidinggever of opdrachtgever samen kunnen worden opgelegd. De Raad merkt op, dat op grond van artikel 1:127 WvSr zowel aan de leidinggever als de opdrachtgever een boete kan worden opgelegd.
De Raad adviseert de regering in de nota van toelichting ‘leidinggever(s) of opdrachtgever(s)’ steeds te vervangen door ‘leidinggever(s) en opdrachtgever(s)’ en daarbij aanwijzing 161 op pagina 61 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht te nemen (consistentie in woordkeus en spelling).
II. Inhoudelijke opmerkingen
- Het ontwerp
a. Het balanstotaal (artikel 1)
De hoogte van de bestuurlijke boete wordt berekend aan de hand van het bedrag dat bij het desbetreffende tariefnummer hoort, waarna dit bedrag wordt vermenigvuldigd met de draagkrachtfactor (artikel 4 van het voorliggende ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen (hierna: ontwerp). In artikel 4, tweede lid, van het ontwerp staat, dat de draagkrachtfactor wordt bepaald op basis van het balanstotaal van de overtreder. Het balanstotaal van de overtreder moet blijken uit bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank) ingediende jaarrekeningen of ingediende gegevens, op grond van de artikelen 14 of 15 van het ontwerp. Zie daartoe de definitie van ‘balanstotaal’ in artikel 1 van het ontwerp. De Bank kan een kredietinstelling echter geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het indienen van een jaarrekening en van bedoelde gegevens (artikelen 15, zesde lid, respectievelijk 14, vierde lid, van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen (hierna: Landsverordening).
Als het balanstotaal niet kan worden bepaald, dan kan ook de bestuurlijke boete niet worden bepaald. Dit geldt niet voor kredietinstellingen waar artikel 6, tweede lid, van het ontwerp op van toepassing is.
De Raad adviseert de regering in de nota van toelichting aan te geven welke andere gegevens de Bank kan gebruiken, bij het bepalen van het balanstotaal als aan een kredietverlener ontheffing in bovenbedoelde zin is verleend.
b. Het bepalen van de hoogte van het boetebedrag (artikel 4)
1°. Het eerste lid van artikel 4
Artikel 4, eerste lid, laatste zin, van het ontwerp luidt als volgt: “De Bank bepaalt het tariefnummer en het daarbij behorende boetebedrag aan de hand van de aard en zwaarte van het overtreden voorschrift.” De Raad merkt op dat de ‘de aard en zwaarte van het overtreden voorschrift’ verwerkt zijn in artikel 5, eerste en tweede lid, van het ontwerp. Volgens de Raad bepaalt de Bank het tariefnummer en het boetebedrag aan de hand van deze artikelleden en niet aan de hand van de aard en zwaarte van het overtreden voorschrift. In de toelichting op artikel 4 komt dit ook tot uitdrukking (nota van toelichting, pagina 9, laatste tekstblok).
De Raad geeft de regering in overweging de laatste zin van artikel 4, eerste lid, van het ontwerp te vervangen door “De Bank stelt het tariefnummer en het daarbij behorende boetebedrag vast aan de hand van artikel 5”.
2°. Het tweede lid van artikel 4
Artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het ontwerp stelt dat de Bank een draagkrachtfactor hanteert ter bepaling van de draagkracht van de overtreder. De Bank bepaalt naar het oordeel van de Raad niet de draagkracht van de overtreder, maar berekent de hoogte van de bestuurlijke boete. Dat doet de Bank aan de hand van het boetebedrag behorende bij een tariefnummer en de draagkrachtfactor (artikel 4, derde lid). De extra informatie, dat de draagkracht van de overtreder meegewogen is bij het opstellen van het ontwerp, is slechts van belang voor de nota van toelichting en is niet relevant voor de tekst van het ontwerp.
De Raad adviseert om artikel 4, tweede lid, eerste zin, van het ontwerp te schrappen.
c. De onmiddellijke werking van het onderhavige landsbesluit
Op grond van artikel 9 van het ontwerp treedt het onderhavige landsbesluit in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip. De Raad stelt vast dat in het ontwerp geen overgangsrecht voorkomt. Dit betekent dat het onderhavige landsbesluit ook van toepassing wordt op overtredingen die zijn begaan vóór de inwerkingtreding daarvan (aanwijzing 125 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Naar het oordeel van de Raad is dit bezwaarlijk en dient overwogen te worden overgangsrecht in het ontwerp op te nemen. Bijvoorbeeld, door op bepaalde overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de desbetreffende artikelen van de Landsverordening, die hebben plaatsvonden vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige landsbesluit, het recht zoals dat toen gold toepasselijk te verklaren.
De Raad adviseert de regering overgangsrecht in het ontwerp op te nemen met inachtneming van het bovenstaande.
III. Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard
Opmerkingen van wetstechnische en redactionele aard zijn in een bijlage bij dit advies opgenomen en worden geacht hiervan integraal onderdeel uit te maken.
De Raad van Advies heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerplandsbesluit, houdende algemene maatregelen, en adviseert de regering daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.
Willemstad, 10 mei 2022
de Ondervoorzitter, de Secretaris,
____________________ _____________________
mevr. mr. L. M. Dindial mevr. mr. C. M. Raphaëla
Bijlage behorende bij het advies van de Raad van Advies, RvA no. RA/05-22-LB
Zowel het ontwerp als de nota van toelichting heeft wetstechnische en redactionele onvolkomenheden. De Raad noemt de volgende voorbeelden.
- Het ontwerp
a. De considerans
Voorgesteld wordt in de tweede overweging aan de zinsnede ‘dat in verband met de wijziging van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen’ het jaartal ‘1994 toe te voegen.
b. Artikel 4
Voorgesteld wordt in het eerste lid, tweede zin, ‘de overtreden voorschrift’ te vervangen door ‘het overtreden voorschrift’ en in het derde lid, eerste zin, aan het tariefnummer’ door ‘bij het tariefnummer’ .
c. Artikel 7
Voorgesteld wordt in onderdeel d het woord ‘boete’ te schrappen.
- De nota van toelichting
a. Pagina 6
Omdat ‘Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten’ een onderdeel is van de citeertitel ‘Landsverordening actualisering en harmonisatie toezichtlandsverordeningen Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten’ (P.B. 2015, no. 67), wordt voorgesteld in de tekst onder ‘I. Algemeen’ , in de eerste zin, de afkorting ‘(hierna: de Bank)’ te schrappen. Voorts wordt voorgesteld in dezelfde zin ‘de Bank’ te vervangen door ‘ de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Bank)’ .
Voorgesteld wordt in de laatste zin van het eerste tekstblok onder het opschrift ‘I. Algemeen’ de zinsnede ‘met een nieuwe regeling’ te vervangen door ‘door een nieuwe regeling’ .
Voorgesteld wordt in de eerste zin van het tweede tekstblok onder het opschrift ‘I. Algemeen’ ‘Onderhavige’ te vervangen door ‘Onderhavig’ .
Voorgesteld wordt in de voorlaatste zin van het derde tekstblok onder het opschrift ‘I. Algemeen’ ‘onderhavige’ te vervangen door ‘onderhavig’ .
Voorgesteld wordt in de eerste zin van het laatste tekstblok onder het opschrift ‘I. Algemeen’ ‘bestuurlijke boete’ te vervangen door ‘bestuurlijke boeten’ .
Onder verwijzing naar de vermelde vindplaats van het betreffende landsbesluit, houdende algemene maatregelen, in voetnoot 4 behorende bij het ontwerp, wordt voorgesteld in voetnoot 6 ‘ P.B. 1994, no. 110’ te vervangen door ‘ P.B. 2019, 57 (GT)’
b. Pagina 7
Voorgesteld wordt in de laatste zin van het eerste tekstblok ‘zijn voor beide landen bepaald’ te vervangen door ‘is voor beide landen bepaald’ .
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok in de eerste zin ‘onderhavige’ te vervangen door ‘onderhavig’ .
Voorgesteld wordt in het derde tekstblok in de eerste zin “dat van toepassing is’ te vervangen door ‘dat van overeenkomstige toepassing is’ en in de tweede zin ‘is’ te ‘vervangen’ door ‘zijn’. Voorts wordt voorgesteld in de derde zin ‘had aangegeven niet eens’ te vervangen door ‘aangegeven het niet eens’.
Uitgaande van de voorgaande tekst ter zake in de nota van toelichting wordt voorgesteld in het derde tekstblok, tweede zin, de zinsnede de begrippen ‘leidinggever’ en ‘opdrachtgevers’ te vervangen door het begrip ‘leidinggever en opdrachtgever’ en in de derde zin ‘had aangegeven niet eens te zijn met’ te vervangen door ‘aangegeven het niets eens te zijn met’.
Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, tweede zin, ‘kunnen leiden’ te vervangen door ‘kan leiden’ .
c. Pagina 8
Voorgesteld wordt in het tweede tekstblok ‘de sanctieadministratie-, de inningskosten’ te vervangen door ‘ de sanctieadministratie- en inningskosten’ .
Voorgesteld wordt in de tekst onder het opschrift ‘IV. Artikelsgewijze toelichting’ :
- in het eerste tekstblok, tweede zin, ‘een bepaalde gedrag’ te vervangen door ‘een bepaalde gedraging’ ;
- in het derde tekstblok ‘ dwangsom bepalingen’ te vervangen door ‘dwangsombepalingen’ ;
- in het laatste tekstblok het woord ‘een’ in te voegen tussen ‘als’ en ‘lichte’ .
d. Pagina 9
Voorgesteld wordt in het derde tekstblok ‘wordt gemaakt’ te vervangen door ‘worden gemaakt’ en in het laatste tekstblok, eerste zin, ‘dient’ te vervangen door ‘dienen’ .
Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok, vierde zin, ‘is rekening gehouden ook’ te vervangen door ‘is ook rekening gehouden’.
e. Pagina 10
Voorgesteld wordt in het derde tekstblok in de zesde zin ‘categorie A en B’ te vervangen door ‘categorieën A en B’ en in de achtste zin ‘naar’ te vervangen door ‘aan’ alsmede ‘kwart jaarlijks’ door ‘kwartjaarlijks’ .
Voorgesteld wordt in het laatste tekstblok in de laatste zin ‘kwart jaarlijkse’ te vervangen door ‘kwartjaarlijkse’.
f. Pagina 11
Gezien de afkorting van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten op pagina 6, onder ‘ I. Algemeen’ van de nota van toelichting, wordt voorgesteld in de laatste zin van het voorlaatste tekstblok ‘krachtens welk de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten’ te vervangen door ‘krachtens welke de Bank’ .
g. Pagina 12
Voorgesteld wordt in voetnoot 8 de vindplaats op te nemen van het Slavenburg II- arrest te weten: ECLI:NL:HR:1986:AC9607.
__________________________
[1] De Ondervoorzitter, mevr. mr. L. M. Dindial, en lid drs. H.T. van der Woude RC, hebben zich met inachtneming van de ‘Gedragsregels van de Raad van Advies ter zake omgaan met tegenstrijdige belangen’ verschoond van deelname aan de beraadslaging en besluitvorming over de behandeling van het (concept)advies over dit ontwerplandsbesluit.
[2] Ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes bank- en kredietwezen (RvA no. RA/05-22-LB), ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes verzekeringsbedrijf en natura-uitvaartverzekeraar (RvA no. RA/06-22-LB), ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke geldtransactiekantoren (RvA no. RA/07-22-LB) en ontwerplandsbesluit dwangsommen en bestuurlijke boetes assurantiebemiddelingsbedrijf (RvA no. RA/08-22-LB).
[3] Het toezicht van de Bank op effectenbeurzen, het trustwezen en op beleggingsinstellingen en administrateurs is geregeld in de toezichtlandsverordeningen die zijn afgekondigd in P.B. 1998, no. 252, P.B. 2003, no. 114 en P.B. 2002, no. 137.
[4] Nader rapport bestuurlijke boetestelsels d.d. 26 april 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid, pagina 7, voetnoot 19, naar aanleiding van het advies van de Raad van State (Stcrt. 2015, 30280).
[5] Bijvoorbeeld CRvB 24 november 2014, pagina 11, ECLI:NL; RVS:2016:211.